Oude Hollandse Waterlinie 1672-1815

bijgewerkt 14-06-2019

Cordon voor Holland
De Oude Hollandse Waterlinie ligt tussen de voormalige Zuiderzee (Muiden) en de Biesbosch (Gorinchem). Het Utrechtse deel bevindt ten oosten van de veenriviertjes ’t Gein, de Amstel, de Kromme Mijdrecht en de Meije en beslaat het westelijke deel van de Lopikerwaard.

Deze waterlinie is vooral een vestinglinie, gericht op de verdediging van Holland. In het Utrechtse deel gaat het om de vestingsteden Nieuwersluis, Oudewater en Woerden. Tijdens het rampjaar 1672 werd de Oude Hollandse Waterlinie geheel op Hollands grondgebied aangelegd. Aanvankelijk was het een snel geïmproviseerde waterlinie, maar vanaf omstreeks 1700 kwam er een meer planmatige aanpak, waarbij de snelheid van de uitvoering afhankelijk was van de mate van dreiging.

Gedurende de 18de eeuw is er met horten en stoten aan deze waterlinie gewerkt, die op Utrechts grondgebied werd uitgebouwd met spaarzame aardwerken en kadeverhogingen. Slechts een enkel aardwerk resteert in afgegraven toestand, zoals de Linie van Linschoten en de nu bijna onzichtbare Linie De Pleit. In de Oude Hollandse Waterlinie is zwaar gevochten, meerdere malen. Deze linie mag zich dan in het Utrechtse fysiek nauwelijks manifesteren, het verhaal erachter is des te interessanter.

Toen de Pruisische troepen in 1787 de Vecht bereikten, was Amsterdam het laatste steunpunt van de patriotten. Officieren van ‘de gewapende
schutteryen en burgercorpsen’ houden krijgsraad rond een kaart, waar plaatsnamen als Utrecht, Westbroek en Loenen op te zien zijn.

De Utrechtse Linie
Desastreus was de belegering en inname van Woerden en Oudewater in 1575 door Spaanse troepen.
Tijdens de Unie van Utrecht in 1579 werd dan ook besloten om een gemeenschappelijke defensie te gaan voeren tegen de Spanjaarden.

Voor de jonge Republiek betekende dit het begin van een ware militaire revolutie: de opbouw van een permanent beroepsleger, de ontwikkeling van een wapenstandaardisatie en de aanleg van fortificaties. Adriaen Anthonisz werd als Eerste Superintendent van de Fortificatiën benoemd. Onder zijn regiem kregen vele steden, waaronder Utrecht (1577/1784), Amersfoort (1594) en Wijk bij Duurstede (1589), nieuwe vestingwerken.

Nadat het Staatse leger in 1585 bij Amerongen een nederlaag tegen de Spanjaarden leed (2.500 doden), werd de sluis bij Vreeswijk geopend om de omliggende landen te inunderen. Om een Utrechtse waterlinie te realiseren, werkte prins Maurits in 1589 samen met de Staten van Holland en Utrecht het eerste plan uit ‘tot defentie van het Neder-Sticht ende Hollandt’: een waterlinie tussen Muiden, Utrecht en Vreeswijk.

Pas in 1629, toen de Spaanse troepen Amersfoort al hadden ingenomen, startte onder Frederik Hendrik de uitvoering van deze Utrechtse Linie. In allerijl wierp men eenvoudige aarden verdedigingswerken op bij Nieuwersluis, Utrecht (De Klop) en Vreeswijk. Door het open zetten van de sluis bij Hinderdam liep het juist drooggemalen Naardermeer weer vol. De aanleg van een liniewal met gracht ten oosten van Utrecht bleef in de beginfase steken. Volgens P.C. Hooft zou de linie langs de Vecht en de Vaart ‘met tien duizent man tegens de gansche werelt te verdaedighen’ zijn. Door geldgebrek en onwil van de Staten van Utrecht, die hun soevereiniteit in geval van oorlog niet wilden opgeven en die meer zagen in een oostelijke waterlinie in de Gelderse Vallei, staakten de werkzaamheden.

Ook van een acute dreiging uit het oosten was geen sprake meer. De Utrechtse waterlinie tussen Vreeswijk en de Hinderdam kwam er (nog) niet en kon dus ook niet beproefd worden. Bij de verdediging van steden had men met succes ervaring opgedaan met het stellen van inundaties: bij het beleg van Alkmaar in 1573 en tijdens het Leidens Ontzet in 1574. Een jaar later was Woerden aan de beurt. Hier kon dankzij de onderwaterzetting van het omliggende land het stadje een jaar lang weerstand bieden.

‘Om alle oorden, ja zelfs het allerellendigste gat ligt een greppel vol water, waar eerst een brug over moet worden gebouwd voor men kan oversteken’, schreef hertog Alva vertwijfeld aan koning Filips II.

Om de voor de boerenbevolking zeer schadelijk inundaties te beperken stelden de Staten van Holland in 1575 voor om de grensstadjes Oudewater, Woerden en Schoonhoven te versterken. Veel kwam daarvan niet terecht, want het oorlogsgebied had zich inmiddels verplaatst naar de zuidelijke Nederlanden.

Slag bij de sluis van Vreeswijk op 23 juni 1585

Rampjaar 1672: waterlinie in werking
In maart 1672 was er geen ontkomen meer aan. Oorlogsverklaringen aan de Republiek van Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen volgden elkaar in snel tempo op. Het water moest de Hollanders echt aan de lippen staan, wilde men in actie komen. De regering was ‘radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos’ toen op 12 juni 1672 Lodewijk XIV met honderdduizend man de Rijn overstak. Zijn enorme legermacht streek neer tussen Utrecht en Zeist.

Met een dergelijke overmacht dachten de Fransen de overwinning binnen bereik te hebben en haastten zich niet om door te stoten naar Holland. Daar waren in het voorjaar geweren uitgedeeld aan de burgers en de boeren. Aanvankelijk werd gedacht aan een verdedigingslinie bij de stad Utrecht, maar het kleine Staatse leger onder prins Willem III koos al snel voor het Utrechts-Hollands grensgebied, waar al aan de inundaties werd gewerkt. Dit zeer tegen de zin van de hoogheemraadschappen, die vonden dat de buurregio’s betere inundatiemogelijkheden hadden.

Voor de tracékeuze van de waterlinie tussen Muiden en Gorinchem was het snel onder water kunnen zetten van stukken land leidend. Hogere delen en stadjes die op stroomruggen lagen werden gemeden. Zo had Woerden pech, maar het stadsbestuur werd getroost met de mooie gedachte dat een deel opgeofferd moest worden om het geheel te kunnen redden. Met harde hand werden tegenspartelende boeren, burgers en bestuurders gedwongen mee te werken aan het doorsteken van dijken en kaden en aan het openen van sluizen.

In de maanden juni en juli 1672 voltrok zich een uitgebreide onderwaterzetting langs de lijn Schoonhoven-Oudewater- Nieuwersluis, in aansluiting op de Utrechtse Linie langs de Vecht naar Muiden. Oudewater had ‘geluk’ en kreeg nieuwe vestingwerken. Hier en daar wisten slimme boeren het water weer net zo hard af te voeren als het was binnengestroomd. Utrechts en Gelders grondgebied werd zoveel mogelijk ontzien. De inundaties kwamen nog net op tijd klaar en brachten de Fransen tot staan.

De Oude Hollandse Waterlinie bestond toen uit de volgende kommen: 1ste Kom: de Vijfheerenlanden en een deel van de Alblasserwaard ten westen van de Diefdijk. 2de Kom: het westelijk deel van de Lopikerwaard, inclusief de gehele Krimpenerwaard. 3de Kom: de smalle strook tussen de Hollandsche IJssel bij Goejanverwelle en de Oude Rijn bij Nieuwerbrug (Enkele en Dubbele Wiericke) en het gebied van Zegveld tussen Grecht en Mije. 4de Kom: praktisch de gehele Ronde Venen tussen Kromme Mijdrecht-Amstel-Holendrecht-Gein en Hollandse Kade-Geerkade en Indijk ten oosten van de Angstel.

Tussen deze kommen bevonden zich rivierdoorgangen die bewaakt en beschermd moesten worden: de Merwede bij Gorinchem, de Lek tussen Nieuwpoort en Schoonhoven, de Hollandsche IJssel bij Oudewater (Goejanverwellesluis, de Oude Rijn bij Nieuwerbrug, de (Kromme) Meije bij de Woerdense Verlaat en de Zuiderzee bij Muiden. Al deze accessen lagen buiten het Sticht. Delen van de 1ste Kom (Vianen), 2de Kom (westelijk deel Lopikerwaard), 3de Kom (Zegveld) en de 4de Kom (Ronde Venen) lagen op het huidige Utrechts grondgebied.

 

Provisorische waterlinie 1673-1700
Chaotisch was de organisatie van de inundaties en wisselend de successen van de Staatse en de Franse legereenheden. Ondanks verwoestingen in de Lopikerwaard hield de verdediging van de waterlinie in augustus stand. Maar in het najaar van 1672 staken de Fransen de Lekdijk bij Klaphek door, evenals de zeedijk bij Muiden. ‘Holland verdrinken’ was de strategie, de Hollanders verslaan met hun eigen middelen.

Maar het antwoord kwam direct: tussen de Hollandse IJssel en de Oude Rijn liet Willem III over een afstand van negen kilometer de Wierickedijk versterken, zodat het water tegengehouden kon worden. Sindsdien heet deze keerdijk de Prinsendijk.

In oktober braken ten oosten van Woerden hevige gevechten uit. De stad ging deels in vlammen op en werd door de Fransen bezet. De schoenmakers van de stad moesten 700 paar schoenen voor de soldaten maken en de rekening werd naar het stadsbestuur gestuurd. Overal plunderden en brandschatten de Franse soldaten. Jaarsveld, Abcoude en Nigtevecht leden zwaar onder de plunderaars en brandstichters.

Duchtige Hollandse weerstand kwam niet alleen vanuit de snel opgeworpen schansen en posten op de doorgaande kaden (zuwen), maar ook van de bewapende ‘uitleggers’, platte schuiten die zich gemakkelijk konden verplaatsen over de weteringen in het veengebied. In november ging Waverveen in vlammen op als represaille van een aanslag met zo’n uitlegger.

Eind 1672 bezweek het Staatse leger bijna door een aanval over de bevroren waterlinie door de gevreesde Franse aanvoerder, de hertog van Luxemburg. De gedwongen terugtocht van de 8.000 Franse soldaten trok een spoor van geweld en verwoesting langs de Oude Rijn tussen Woerden en Utrecht. In 1673 ging de strijd onverminderd door. De Fransen vochten vanuit de bezette steden Utrecht, Amersfoort en Naarden, de Staatsen vanuit Weesp en Muiden.

Inundaties werden verder verbreed en beter uitgevoerd. Met een legertje van 1.600 soldaten en 1.000 boeren wist kolonel Stockheym in mei 1673 Nieuwersluis te veroveren op de Fransen. Aan de monding van de Stadswetering bij de Vecht wierpen zijn soldaten de Sterreschans op. Langs de Stadswetering volgde een nieuwe verdedigingslijn over de Ter Aase Zuwe naar Wilnis en vervolgens naar de Woerdense Verlaat over de ‘Wilnisse Zuwe, Ouden Dam en Hollandsche Kade’. Deze verdedigingslijn, bestaande uit een samenstel van kaden en dijken, werd verzwaard zodat de in paniek onder water gezette gronden voor een groot deel weer drooggemaakt konden worden.

Ook onder meer langs de Meije, de Oude Rijn, de Enkele Wiericke en de Hollandsche IJssel werden kaden verhoogd. Hinderdam kreeg een nieuw, gebastioneerd fort. Van de Franse bezetting van Utrecht wist Holland gebruik te maken om in 1674 nieuwe zeesluizen bij Muiden aan te leggen. De sluis in de Vecht werd vervolgens gesloopt en Holland kreeg het recht van inundatie van het Utrechts gebied. Tussen 1673 en 1698 werd de vesting van Oudewater voorzien van enkele buitenwerken, zoals een hoornwerk bij de Linschoterpoort en een ravelijn bij de Utrechtse poort. Zonder enige vergoeding of belastingvermindering moesten hiervoor tientallen huizen wijken en werden landerijen geconfisqueerd.

De vroeg 17de-eeuwse vestingwerken van Woerden kregen rond 1675 diverse verbeteringen. In het veenweidegebied werden enkele aarden veldschansen opgeworpen, zoals bij de Joostendam tussen de Groote Heicop en de Bijleveld, en eenvoudige posten bij Wilnis en Demmerik ter verdediging van de Ter Aase Zuwe. Maar de Fransen waren nog niet verslagen. In de zomer van 1673 probeerden de Franse ingenieurs het land ten oosten van de Vecht weer droog te maken en verbeterden ze de vestingwerken van Naarden en Woerden. Ter beveiliging van de stad Utrecht legden ze een schans aan bij Jutphaas.

 

‘Nieu geconcipieerde waterlinie’ 1700-1750
Ondanks een chaotische organisatie bewees de Oude Hollandse Waterlinie zijn kracht. Na het vertrek van de Fransen eind 1673 besloten de Staten van Holland de succesvolle waterlinie uit te bouwen tot een duurzame verdedigingslinie om het gewest ‘by gelegentheyt onwinbaar te konnen maken, dat het soude wesen als een stadt ofte eylandt, omme den vyant daer inne niet meer te vreesen’.

Als directeur-generaal van de fortificatiën werd de vestingbouwkundige Menno van Coehoorn (1641-1704) spil in een groots bouwprogramma: een systeem van aaneengesloten verdedigingslinies aan de grenzen van de Republiek met inundaties als beproefd afweermiddel. Frankrijk op afstand houden, met het huidige België als barrière, stond voorop in het veiligheidsbeleid van de Republiek.

De noordgrens van Frankrijk werd tijdens de Vrede van Utrecht in 1713 vastgelegd en bestaat nog steeds. In het binnenland wilde Van Coehoorn drie stelsels: de Grebbelinie, de Utrechtse linie en de Hollandse linie. Voor die laatste tekende hij omstreeks 1700 een kaartje van een ‘nieu geconcipieerde waterlinie’ tussen de Lek en de Zuiderzee.

De strategisch gelegen stad Woerden kreeg als eerste in 1702 een moderne enveloppe rond de vesting: een getenailleerde, zigzagvormige wal met extra omgrachting. Pas met de toenemende Franse machtsopbouw in de Zuidelijke Nederlanden in de jaren veertig, startte het bouwprogramma weer op, ditmaal onder Johan Philip Prevost, hoogste man van de fortificatiedienst. De in 1702 gemoderniseerde vesting Woerden werd in 1740 in de linie opgenomen en aan de oostzijde in 1748 versterkt met de forten Oranje en Kruipin, ter weerszijden van de Oude Rijn.

Oudewater werd tussen 1740 en 1742 gemoderniseerd met een enveloppe en een gracht aan de zuidoostzijde en een bastion aan de westzijde van de IJssel. Nieuwersluis groeide in 1745-1746 uit tot een ware vesting.

In die jaren begon ook de grote bouwcampagne van de Grebbelinie. De daarop volgende jaren namen de spanningen weer af, evenals de bouwactiviteiten aan de waterlinies. Twintig jaar later kreeg landmeter P.A. Ketelaar de opdracht om de Oude Hollandse Waterlinie in kaart te brengen. Ruim tien jaar (1770-1781) heeft Ketelaar gedaan over deze klus. Dankzij dit intensieve carteringswerk beschikken wij nu over de eerste nauwkeurige topografische kaart van westelijk Utrecht.

 

Laatste verbeteringen 1787-1796
In 1787 overrompelde een Pruisische legermacht de hervormingsgezinde Hollandse patriotten die de monarchie en het regentendom beu waren. De patriotten werden door de oranjegezinde boerenbevolking zwaar tegengewerkt bij het uivoeren van de inundaties. In allerijl werd ten oosten van Goejanverwelle de vervallen schans uit 1573 aan de Hollandsche IJssel versterkt. Ook de oude schans bij Vreeswijk werd verbeterd.

Door de Pruisische aanval kwamen meer zwakke plekken in de waterlinie aan het licht. De Diefdijk en de Linge gingen de oostelijke begrenzing van de inundatie vormen. Het plan om het acces van de stroomrug ten zuiden van Linschoten met een nieuwe linie te verdedigen kwam pas in 1792 tot uitvoering. Dankzij de strenge winter van 1794-1795 trokken de Franse troepen van generaal Pichegru eenvoudigweg over de bevroren inundaties van de Groote of Capitale Waterlinie, zoals die toen werd genoemd.

Ditmaal waren het de patriotten die konden juichen. In 1796 werd (door de Fransen?) op aanbeveling van vestingbouwkundige Cornelis Kraijenhoff, op de hoogten in de Oude Hollandse Waterlinie een drietal nieuwe verdedigingswerken aangelegd. Naast de omwerking van de Linie van Linschoten tot liniewal met drie bastions en twee redoutes, kwam dat jaar de Linie van de Pleit gereed, dwars op de Hollandsche IJssel tussen Oudewater en Montfoort.

Voorts is de Linie ter Aa ten westen van Nieuwersluis aangelegd, dwars op de stroomrug van de vroegere Vechtloop. Als derde versterking werd in 1796 het Bastion Waakzaamheid aangelegd bij de samenkomst van de Aa en de Heicop ten westen van Breukelen.

De waterlinie kreeg ten tijde van de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aanvankelijk nog een rol als reservelinie, maar werd na 1816 opgeheven. Vestingsteden als Oudewater en Woerden verloren voorgoed hun militaire betekenis. Oudewater kreeg van Domeinen in 1826 de vestingwerken overgedragen, op voorwaarde dat zij deze binnen afzienbare tijd zouden slopen. In 1836 en 1839 vroeg het gemeentebestuur hiervoor uitstel. Pas na 1851 begon de gemeente met het afbreken van de poorten en wallen en het dempen van de grachten.

Hetzelfde lot onderging ook Woerden. In 1878 vertrok het garnizoen definitief uit de stad. In de periode 1870-1888 werden de wallen, op een stukje bij de molen na, geslecht, diverse grachten gedempt en twee monumentale stadspoorten afgebroken.