Eemland

bijgewerkt 15-03-2019

Ontstaansgeschiedenis
Samen met de Gelderse Vallei is Eemland ontstaan door de inslijtende werking van een landijstong tijdens de voorlaatste ijstijd, zo’n 200.000 duizend jaar geleden. Aan de zuid-westelijke rand heeft het ijs door opstuwing gezorgd voor het ontstaan van de hogere stuwwallen van ’t Gooi en de Heuvelrug. Door afsmelting van het ijs heeft zich vervolgens het bekken van het Almere, de voorloper van de Zuiderzee, gevormd.

Tijdens de laatste ijstijd, een kleine 50.000 jaar geleden, had de wind vrij spel over de bevroren bodem en veroorzaakte de vorming van zandduinen. Vooral in de overgangszone naar de stuwwal ontstonden zo rijen van lage dekzandruggen. Vervolgens brak 10.000 jaar geleden een warmere periode aan. Hogere delen, zoals het Hooge Land ten noorden van Amersfoort, raakten begroeid en bewoond.

In het lagere Eemland ontstond veenvorming en in het noorden zeeklei-afzettingen. Vanuit de Veluwe zochten veenriviertjes een uitweg naar de Zuiderzee. Bij Amersfoort kwamen deze samen in de Eem, de enige rivier die zijn oorsprong heeft in ons land.

Toen Karel de Grote in 777 de wildernissen rond Amersfoort, Hoogland en Soest schonk aan de Sint-Maartenskerk in Utrecht was er van een rivier nog geen sprake, hooguit een veenstroompje met onvaste bedding door een moeras. Daarnaast moet er nog een tweede riviertje in zuid-noordrichting gestroomd hebben, ter plaatse van de huidige Veenestraat- Spakenburger Gracht. In oost-westrichting waterden enkele andere veenstroompjes op de Eem uit: de Zeldertsche Wetering en de Duister Wetering die oorspronkelijk de Haarsaterdrecht heette. Mogelijk liep ook langs de Looijdijk een veenriviertje.

Langs deze stroompjes en in het Eemdal ontstonden door afzetting series rivierduinen als kleine opduikingen in het landschap. Bunschoten (schoten = beboste hoek zandgrond) heeft van een grote zandopduiking gebruik gemaakt, wat de ovale omtreksvorm ervan verklaart. Vanaf omstreeks 6000 jaar geleden zijn op de rivierduinen en op dekzandruggen bewoningsporen aangetroffen in de vorm van vuursteenvoorwerpen.

Tweeduizend jaar later had stijging van de zeespiegel de situatie echter zodanig verslechterd, dat men niet meer op de rivierduinen kon wonen. Alleen in het zuiden van het Eemdal en op de aangrenzende hogere gronden kon toen nog gewoond worden. De rest van het gebied bestond grotendeels uit een leeg en onbewoond veenmoeras. Door de veen- en kleivorming zijn de mogelijke archeologische resten vrijwel volledig aan het oog onttrokken.

Langs de randen van de dekzandruggen ten noorden van Amersfoort (Emiclaer) zijn diverse huisplattegronden uit de ijzertijd blootgelegd. Vanaf de 9de eeuw vond op het Hooge Land ontginning plaats in onregelmatige, blokvormige percelen. Vanaf de hoge grond en rond de zandeilandjes werden in de loop van de 10de en 11de eeuw kleine stukjes moeras ontgonnen. De meeste oude, veelal omgrachte boerderijplaatsen liggen op de zandkoppen aan de rand van het Eemmoeras.

Het Eemmoeras zou toen nog wel eens veel natter geweest kunnen zijn dan gedacht: een ondiepe zee met eilandjes die misschien zelfs tot het latere Amersfoort reikte. Want nog in 1428 claimde het stadsbestuur van Amersfoort dat het recht had op de Eem ‘soo verre men een witte swaen in see conde sien’.                     

 

de Leege Landen
Van oudsher heeft de Eem gezorgd voor de afwatering van de Gelderse Vallei naar de Zuiderzee. Overstromingen vanuit deze binnenzee hebben tot in de 20ste eeuw de inrichting van het gebied bepaald. De Eemmond liep aanvankelijk vanaf Eembrugge breed uit in het Almere.

Deze voorloper van de Zuiderzee bestond uit diverse meren, verbonden door kreken en gescheiden door hogere veenruggen. Na de Allerheiligenvloed van 1170, toen het water zelfs de stad Utrecht bereikte en de Sint-Nicolaasvloed van 1196 werden de veenruggen weggeslagen en ontstond de Zuiderzee. Toen Friesland en West-Friesland tijdens de Sint-Luciavloed van 1287 definitief van elkaar gescheiden werden, was de vorming van de Zuiderzee voltooid.

Afwatering naar de nu open zeeverbinding werd beter. De waterstand was meer onderhevig aan eb en vloed vanuit de Noordzee en was ook wat gedaald. Langs de kust vielen de moerassen droog. Dit nieuw gewonnen land (aanwas) werd aangeduid als de ‘meden’ of de ‘maatlanden’, natte gebieden die alleen geschikt waren als hooiland.

De nieuwe situatie stimuleerde de Utrechtse bisschop, sinds de 10de eeuw eigenaar van het vroegmiddeleeuwse gouw Flehite (flee = vlakte of vallei), de ontginning van het gebied grootschalig ter hand te nemen. Zoals gebruikelijk werd ook hier een rivier, de Eem, als vertrekpunt van de ontginningen genomen.

We zien daarbij twee bewegingen: het in vrije opstrek steeds verlengen van de strookvormige percelen van de Eem af en het noordwaarts opschuiven van de ontginningseenheden, totdat tegen het einde van de 16de eeuw de Zuiderzee werd bereikt. De vrije opstrekontginning is te vergelijken met die van het Vechtplassengebied, maar geeft een ‘golvender’ patroon door de bochtige Eemoevers. Vanwege het overstromingsgevaar bezit Eemland bovendien nagenoeg geen bewoningsassen. Niet voor niets werd Eemland in de 17de eeuw de Leege Landen genoemd.

 

Overige informatie
De volgende presentaties, artikelen en websites bieden interessante aanvullende informatie over ...
aardkundige waarden

TELLURIS-Eemland-gedetailleerde-gebiedsbeschrijving
-  aardkundigewaarden.nl/aardkundigemonumenten/detailpagina.php?tuin

In het gebied heeft de provincie het volgende aardkundige monument benoemd:
-   de Waaien van Eemland

 

Wetenschappelijke bijdragen
-  Grondboor en Hamer-EP01-Waaien van Eemland 2006