Geo-Hotspot 055- Driebergen-Rijsenburg

bijgewerkt 27-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: Driebergen-Rijsenburg

wandelen door een aantrekkelijk dorp van de Stichtse Lustwarande

 

Deze brochure over het met elkaar vergroeide Driebergen en Rijsenburg is aflevering 055 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.

Speciale aandacht krijgen daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan. Het meest tot de verbeelding spreken er de monumentale architectuur van de oudere bebouwing en een aantal hoge houtopstanden.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling door Driebergen-Rijsenburg kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 055 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
In deze wandelgids nemen wij onze lezers mee naar de bebouwde kom van het met elkaar vergroeide Driebergen en Rijsenburg. Beide dorpen vormden sinds 1931 één gemeente. In 2006 is deze opgegaan in de veel grotere gemeente Utrechtse Heuvelrug, waaronder onder andere ook Maarn, Doorn, Leersum en Amerongen ressorteren.

Driebergen en Rijsenburg ontstonden in de overgangszone tussen de primair door landijs gevormde, droge Utrechtse heuvelrug en het vroeger ten dele nogal natte, laaggelegen rivierengebied. Veel natuurlijk reliëf kwam in deze zone niet voor. De vrij vochtige bodemgesteldheid ervan bood echter aantrekkelijke perspectieven aan rijk geworden stedelingen, die op niet al te grote afstand van hun woonplaats buitens met sierlijke waterpartijen, glooiende heuvels en hoog opgaand loofhout wilden stichten.

Langs de zuidwestrand van de Utrechtse Heuvelrug ontstond daardoor een zone met architectonisch boeiende, grote landhuizen en lommerrijke parken, die bekend zou worden als de Stichtse Lustwarande. Het behoeft geen betoog dat velen zich later graag in deze lommerrijke gordel natuur- en cultuurschoon gingen vestigen. Het laatste betekende wel dat het verleidelijk werd buitens en agrarisch gebleven grondbezit te gaan verkavelen voor de bouw van villa's en andere woningen.

Sommige onbeschermd gebleven buitens zijn dan ook weer verkleind of zelfs geheel verdwenen, terwijl de omgeving ervan meer en meer haar agrarisch landelijk karakter verloor. Daarbij verrezen met name in de periode 1880-1930 echter veel woningen, waarvan de architectuur zowel de aantrekkelijkheid als cultuurhistorische waarde van Driebergen gunstig zou gaan beïnvloeden.

De natuurlijke ontwikkeling
Landijs vormde vlakbij een stuwwal
Zoals we zagen ligt het wandelgebied onderaan de zuidwestflank van de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van het Gooi tot bij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem, dat overwegend met bos en heide is begroeid, terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten. Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's, die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen, die later nog weer door de hogere delen van het expanderende ijs zouden worden overdekt en geëgaliseerd.

IJssmeltwater deponeerde een sandur
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit zowel bij de verdwijning van het ijs als in de 10.000 jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden, toen Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte, maar wel geregeld dikke pakketten sneeuw werden gevormd. Het ijssmeltwater vergrootte de laagten in de stuwwallen tot valleien, terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de vorming van kleinere dalen.

De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane hellingen sprake van watererosie. Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam onderlangs de stuwwallen over de ondergrond uit. Aldus ontstonden waaiers afzettingen. Voorzover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur genoemd.

De wind bracht dekzanden
De wind heeft op de Utrechtse Heuvelrug pas in de laatste ijstijd een geo(morfo)logische rol van betekenis gespeeld. In tegenstelling tot het smeltwater voerde zij hoofdzakelijk fijnzandig materiaal aan. Vooral westelijke winden brachten zand, dat ze voor een belangrijk deel van periodiek droogliggende (delen van) riviervlakten meenamen. Over het algemeen werd het zand dat de wind deponeerde (samen met sneeuw) als een deken over de oudere ondergrond uitgespreid en later soms weer door smeltwater verplaatst.

In verband met hun wijze van afzetting worden de windvormingen dekzanden genoemd. Ze kregen na verloop van tijd over het algemeen een golvend oppervlak. Op sommige plaatsen creëerde de wind echter wat meer reliëf met markante rugsystemen en laagten. Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos, dat later vooral op de windzanden voornamelijk uit een associatie van eiken en berken zou bestaan.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Vooral schrale windzanden werden daarbij door humuszuren uitgeloogd. Veel weggespoelde bestanddelen sloegen enkele decimeters onder het aardoppervlak weer neer. Er konden dan dichte donkere banken ontstaan, waarop in depressies water stagneerde.

Bodemkundigen noemen gronden die nog van de geschetste ontwikkeling getuigen podzolen. Daarbij worden de wat sterker uitgeloogde, droge voedselarme zandgronden in Nederland tegenwoordig onderscheiden als haarpodzolen. Deze benaming houdt verband met hun voorkomen in beboste zandruggen en -heuvels, die vroeger haar genoemd werden.

Met name in historische tijd hebben de boeren op de gemeenschappelijke graasgronden ook plaggen gestoken. Vermengd met stalmest gebruikte zij de plaggen om de vruchtbaarheid van tot akkerland ontgonnen gronden op peil te houden. Wanneer door het afplaggen grindarm droog en los (wind)zand aan de oppervlakte kwam te liggen, ging de ondergrond stuiven. Dit proces leidde tot een verminking van de dekzandformaties uit de laatste ijstijd.

De afgelopen twee eeuwen zijn vooral de hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug grotendeels herbebost. De stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug worden omgeven door zones waar smeltwater en de wind de geo(morfo)logische hoofdrol speelden.

De bebouwde kom van Driebergen-Rijsenburg ligt in zo'n zone aan de zuidwestkant van de rug. Het smeltwater deponeerde er een pakket grove en ook tamelijk grindrijke zanden. Hier overheen kwamen later echter op veel plaatsen nog weer fijnere dekzanden te liggen. Het verstedelijkende dorp Driebergen-Rijsenburg behoort tot een langgerekt gebied waar dit zelfs vrij algemeen het geval was. De grindhoudende smeltwaterzanden vinden we er dan ook hoogstens locaal aan de oppervlakte.

De invloed van de mens
Het vroegere agrarisch grondgebruik
Driebergen ligt in een zone met een tamelijk homogene bodemgesteldheid waar de droge gronden van de Utrechtse Heuvelrug zuidwestwaarts geleidelijk overgaan in de eertijds plaatselijk natte laagte van het rivierengebied. Dergelijke zones werden veelal pas later in de Middeleeuwen ontgonnen. Dit gebeurde systematisch, waarbij het land onder auspiciën van de adellijke of geestelijke overheid vanuit een natuurlijke waterloop, gegraven wetering en/of weg bloksgewijs werd verdeeld in grote strookvormige kavels, aan het begin waarvan de (eerste) boerderijen kwamen te staan.

Aldus konden de aanwezige bodemtypen vrij eerlijk over de boeren worden verdeeld. Elke boer kon dan zowel akkerbouw als veeteelt bedrijven. Voor de akkerbouw kozen de boeren gronden die niet al te droog of nat waren. Zulke bodems waren in Driebergen en omgeving zowel de zandige oeverzettingen van de rivierarmen in het zuidwesten als de wat hoger gelegen windzanden op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Met name de droogste gronden bleef ontginning (lang) bespaard. Wel zouden ze gemeenschappelijk door de boeren worden gebruikt om er hout vandaan te halen, schapen of ander (klein)vee te laten grazen en plaggen te steken. Daarbij werden de plaggen na met stalmest te zijn vermengd gebruikt om de vruchtbaarheid van tot akkerland ontgonnen gronden op peil te houden. Met name op de voedselarme dekzanden was dit geregeld nodig.

 In Driebergen en Rijsenburg werd het land vanuit de (omgeving van de) Langbroeker Wetering noordoostwaarts "verreept". Een deel van de Middeleeuwse ontsluitingswegen loopt in dezelfde richting. Ze fungeerden veelal als schaapsdriften, waaraan hier en daar nog een naam herinnert. Van de noordoostwaarts lopende wegen was De Traay onderdeel van een verbinding met Amersfoort.

Behalve volgens de kavelrichting werd het door de bevolking van Driebergen en Rijsenburg geoccupeerde gebied (gaandeweg) ook overdwars ontsloten. Aldus ontstonden tangentverbindingen. Een markant voorbeeld hiervan is de Arnhemse Bovenweg. Deze was over grote lengte onderdeel van een route, die eertijds Heer- of Bovenweg werd genoemd en deel uitmaakte van een verbinding Keulen-Utrecht. De Arnhemse Bovenweg vormt thans de kortste verbinding tussen de noordelijke en noordoostelijke buitenwijken van Zeist, Driebergen en Doorn.

De belangrijkste verbinding tussen de genoemde plaatsen loopt wat meer zuidelijk, ongeveer evenwijdig eraan. Ze kwam grotendeels voort uit een weg, waarover de parochianen van Driebergen en Rijsenburg naar de kerk gingen. Voor de Reformatie kerkten de inwoners van beide plaatsen namelijk (ook) in Zeist.

Rijsenburg ontstond uit een landgoed, waarvan het waarschijnlijk voor 1274 gebouwde huis enkele kilometers ten zuidwesten van de huidige dorpskern lag. Bij het huis ontstond een buurtschap. In het begin van de 19de eeuw werd door de toenmalige eigenaar van het landgoed bij de Hoofdstraat een kleine nederzetting gesticht, die later flink zou gaan groeien en thans één geheel vormt met Driebergen.

Onder invloed van het toenmalige Franse bestuur werd het landgoed Rijsenburg een gemeente. Het langgerekte grondgebied ervan reikte tot aan de Arnhemse Bovenweg en was aan drie zijden omgeven door dat van de veel grotere gemeente Driebergen, die zich in 1931 over Rijsenburg mocht ontfermen. Op het grondgebied van Driebergen werd een deel van de boerderijen al spoedig bij de voor akkerbouw geschikte zones van de dekzanden gesitueerd. De oudste vermelding van de nederzetting Driebergen dateert van 1309. In de tachtiger jaren van de 14de eeuw wordt melding gemaakt van het landgoed Ter Loo of Het Loo, op de vroegere aanwezigheid waarvan nog de naam Loolaan wijst.

De latere stichting van buitens en verstedelijking
De afgelopen eeuwen bood de vroeger vrij vochtige bodemgesteldheid van de geregeld bemeste akkerzone bij de Hoofdstraat aantrekkelijke perspectieven aan rijk geworden stedelingen, die (ook) de belevingswaarde van natuurrijke pastorale woonmilieus wilden ervaren. Vooral in de 19de eeuw stichtten zij buitens met sierlijke waterpartijen, glooiende heuvels en hoog opgaand loof- en naaldhout. Hiervoor werden soms delen van oudere en grotere landgoederen aangekocht.

Langs de zuidwestrand van de Utrechtse Heuvelrug veranderde een gordel van ongeveer een kilometer breed daardoor in een zone met architectonisch boeiende, grote landhuizen en lommerrijke parken. Deze zone zou bekend worden als de Stichtse Lustwarande. Het behoeft geen betoog dat velen zich later graag in deze lommerrijke gordel natuur- en cultuurschoon gingen vestigen. Dit betekende echter wel, dat het verleidelijk werd buitens te gaan verkavelen voor de bouw van villa's en andere woningen. Sommige buitens zijn dan ook weer verkleind of zelfs geheel verdwenen.

In de volgende paragrafen zullen wij de geschetste ontwikkeling gebiedsgewijs nog eens meer in detail de revue laten passeren. We doen dit vanaf de grens met de gemeente Zeist.

Tussen het station en de A12
Langs de zuidzijde van de spoorlijn ligt ter weerszijden van de Hoofdstraat het park van de voormalige 19de-eeuwse buitenplaats Beerschoten. Het in landschapsstijl aangelegde,19 ha grote park ervan werd destijds ontworpen door J.D. Zocher jr. De voormalige buitenplaats wordt ook Willinkshof genoemd. De laatste particuliere eigenaar van de buitenplaats was namelijk de heer J.A. Willink. Deze legateerde zijn fraaie landgoed Beerschoten in 1887 aan de gemeente Driebergen.

Dit gebeurde onder de ontbindende voorwaarde, dat het landhuis Beerschoten zou worden afgebroken(!) en het park als wandelterrein opengesteld. Aldus geschiedde, waarbij de nabestaanden van de heer Willink te zijner nagedachtenis op de heuvel waar het landhuis had gestaan een neoclassicistische koepel lieten bouwen Door zijn ligging bij een drukke weg zou dit herdenkingsmonument bij velen bekend worden.

Tussen Beerschoten en de A12 ligt het voormalige buiten Bloemenheuvel, waar enkele kantoren werden gehuisvest. Het hoofdgebouw van Bloemenheuvel is een zeer breed, neoclassicistisch landhuis, dat grotendeels door een plateaudak wordt gekroond. Het werd in de jaren 1866-1870 gebouwd en in 1920 uitgebreid met zijvleugels en voorzien van een fronton. Op Bloemenheuvel staat ook een ingrijpend verbouwd dubbel koetshuis. Behalve dit in oorsprong vrij oude bijgebouw vinden wij op Bloemenheuvel er ook een dat oud lijkt, maar van 1985 dateert.

Voor het Huis Bloemendaal ligt aan de andere kant van de Hoofdstraat de voormalige overtuin van het buiten. Het is een zachtglooiende "savanne" met een aantal oude bomen.

Tussen de A12 en Sparrendaal
Even voorbij de A12 liggen aan de noordoostzijde van de Hoofdstraat de (vroegere) buitens Beukenhorst, Beukensteijn, Kraaijbeek en Bijdorp en aan de zuidwestkant van de weg Nijendal en Valentijn. Beukenhorst was maar zeer klein. Op een iets verhoogd terrein staat nog een gepleisterd neoclassicistisch landhuis. Bovendien bleef op Beukenhorst een koetshuis behouden.

Vanwege kantoorvestiging kwamen er enkele nieuwe bouwwerken te staan. Het terrein van Beukenstein was omstreeks 1800 nog agrarische grond, die bij het landgoed Rijsenburg behoorde. Enkele decennia later werd het buiten gesticht. Dit gebeurde door de weduwe M. de Jong, die getrouwd was geweest met Petrus Judocus van Oosthuyse. Ter nagedachtenis aan haar overleden man doopte de weduwe de buitenplaats Petrusburg, welke naam later werd verbasterd tot Pietersberg.

Tegen het eind van de 19de eeuw verrees op Pietersberg een nieuwe villa. Bovendien kon de oppervlakte van het buiten toen flink worden uitgebreid. Daarbij werd de naam van het landgoed veranderd in Beukenstein. Na de uitbreiding ontving de architect L.A. Springer van de toenmalige eigenaar Jhr. J. Neervoort van de Poll de opdracht voor een reconstructie in landschapstijl. Bij die herinrichting kreeg Beukenstein een driearmige vijver, heuvels en allerlei kenmerken van een Japanse tuin.

De rechte beukenlaan van het bospark was echter onderdeel van een voormalige schaapsdrift. Aan het eind van de zestiger jaren van de 20ste eeuw moest de toen zo'n 75 jaar oude villa van Beukenstein wijken voor een verzorgingstehuis. Na een periode van verwaarlozing werd in de negentiger jaren van de 20ste eeuw besloten dat het park van Beukenstein in oude luister zou moeten worden hersteld.

Beukenstein wordt aan de zuidoostzijde begrensd door het voormalige buiten Kraaijbeek. Ook deze buitenplaats werd gesticht op een terrein, dat tot het landgoed Rijsenburg behoorde. Dit gebeurde in 1835 ter plekke van een hofstede, die al in 1594 op een kaart werd aangeduid. Die hofstede heette later De Kraay, wat het eerste deel van de naam van de vroegere buitenplaats verklaart. Het tweede deel van de naam wijst op de aanwezigheid van de (later vergraven, verlengde en vervijverde) beek, die ook op het terrein is te vinden. Het hoofdgebouw van Kraaijbeek ging in 1970 door brand verloren. Op Kraaijbeek staat tegenwoordig een complex woningen voor senioren. Er achter bleef nog een groot deel van het in landschapsstijl aangelegde park van het landgoed behouden. Hier vinden we ook een koetshuis met woning, oranjerie en ijskelder.

Vanuit het huis liep een weg noordoostwaarts. Deze vormde een verbinding met de Arnhemse Bovenweg, waar hij tegenover een omboste weide op uitkwam. De verbinding met de Arnhemse Bovenweg is thans geen overal berijdbare doorgaande route meer. De voormalige buitenplaats Kraaijbeek is tegenwoordig een multifunctioneel centrum met een biologisch-dynamisch tuinbouwbedrijf, landgoedwinkel en restaurant.

Oostelijk van Kraaijbeek behield het kleine buiten Bijdorp nog zijn vroegere karakter. Er staat vlakbij de Hoofdstraat van Driebergen-Rijsenburg een breed gepleisterd landhuis met een erkerachtig naar voren springende middenpartij, die op de begane grond aan beide zijden wordt geflankeerd door een veranda.

Aan de zuidwestzijde van de Hoofdstraat werd in 1857 voor de Utrechtse familie de Joncheere het later in Nijendal omgedoopte buiten Otra Banda gesticht. De naam van het buiten kwam van Curaçao en betekende "De andere kant". Mevrouw de Joncheere had in Curaçao immers aan de andere kant van de Atlantische Oceaan gewoond. Op Nijendal stond een witgepleisterd neoclassicistisch landhuis met een groot plateauvormig dak. In 1964 werd Nijendal aangekocht door de gemeente Driebergen Rijsenburg. Dit gebeurde voor de aanleg van een nieuwe weg naar de zuidwestelijke uitbreidingen van Rijsenburg. De weg kwam er in 1966 en werd naar het buiten genoemd. Bij de aanleg van de weg kon het huis nog blijven staan. In 1980 zou het echter alsnog het veld moeten ruimen voor de bouw van een opleidingsinstituut.

Bij de Rijsenburgselaan stichtte de zenuwarts Dr. Bierens de Haan in 1905 het buiten Valentijn. In 1947 werd Valentijn verworven door de Zusters Ursulinen, die de voormalige buitenplaats 25 jaar later verkochten aan de gemeente Driebergen-Rijsenburg. Deze liet een groot deel van Valentijn bebouwen met woningen. Het oude landhuis bleef daarbij echter behouden.

Ter hoogte van Sparrendaal
Wat meer in de richting Driebergen dan de hiervoor genoemde groep buitenplaatsen lag het al in 1274 vermelde landgoed Risenborgh of Rijsenburg, waarvan het huis bij de Langbroeker Wetering stond en aan het eind van de 18de eeuw is gesloopt.

In 1754, dus al voor het huis Rijsenburg verdween, werd echter aan de andere kant van het landgoed bij de Hoofdstraat Spar en Dal gebouwd. Het bestaat uit een hoofdgebouw en twee schuin daarvoor gelegen, zogenaamde bouwhuizen. Zowel van het hoofdgebouw als de bouwhuizen zijn de oorspronkelijke daken in de 19de eeuw door de huidige vervangen. De naam Spar en Dal zou later worden gewijzigd in Sparrendaal. Het landgoed reikte vroeger tot bij de Traay, waar het landgoed Dennenburg begon.

Het huis van Sparrendaal werd midden op een toen reeds aanwezige kilometerslange, zw-no georiënteerde zichtas gebouwd. Van die zichtas zijn nog steeds delen aanwezig. Hiertoe behoren de Jagersdreef in het zuidwesten van Rijsenburg, fiets- en wandelweg op Sparrendaal en de in het verlengde daarvan gelegen Gezichtslaan. Ongeveer ter hoogte van de huidige Jacob van Gaesbeeklaan was de zichtas onderdeel van een padenster, die een bos als een taart in 15 "punten" sneed.

Zowel de zichtas als padenster werden al op een kaart uit 1718 aangegeven. In het midden van de 19de eeuw is het landgoed Sparrendaal grotendeels verkaveld. Op een aan het Bisdom Utrecht verkocht deel ervan kwam toen het imposante of zo men wil pompeuze Groot Seminarie Rijsenburg te staan. De gemeente Driebergen verwierf in 1954 het restant van Sparrendaal. Het grote landhuis werd nu gerestaureerd en in gebruik genomen als raadhuis. In 1971 breidde de gemeente haar bezit op het vroegere terrein van Sparrendaal uit met de gronden van het Groot Seminarie. Het laatste zou daarop nog tot 1984 blijven staan.

Na de sloop van het 19de-eeuwse seminarie kwam er op een terrein van circa drie hectaren nieuwe bebouwing van uiteenlopend karakter voor in de plaats. Daarbij verrees ongeveer op de plek waar het seminarie stond een hoefijzervormig woongebouw van zeven lagen met in totaal maar liefst 124 appartementen. Erachter gaan een aantal kleine woonblokken van vijf lagen schuil. Opzij van al deze blokken kwamen enkele tientallen lage woningen te staan.. Alle nieuwe bebouwing kreeg een plat dak.

Voor de plek waar het seminarie Rijsenburg stond herinnert een neogothisch monument aan de bekende priester, politicus en letterkundige Dr. H.J. Schaepman (1844-1903). De situering van het monument is niet toevallig: Schaepman was namelijk zowel hoogleraar als student van het vroegere seminarie. Een belangrijk deel van het nu gemeentelijke Sparrendaal bleef wandelpark. We vinden er een monumentaal lanenstelsel, rond vijvertje, schelpvormig prieel van puinbrokken en een slangenmuur.

De hoofdgebouwen van Sparrendaal zijn thans eigendom van de landelijke Vereniging Hendrik de Keyzer, die de instandhouding van nationaal belangrijke, gebouwde monumenten nastreeft. De Vereniging liet de gebouwen in 2002 restaureren, waarna ze werden verhuurd.

Tegenover Sparrendaal is het destijds door J.D. Zocher in landschapsstijl ontworpen wandelpark De Wildbaan een overblijfsel van een gelijknamige buitenplaats, die op voormalige gronden van Sparrendaal werd gesticht. Het 19de eeuwse landhuis van Welgelegen ging in 1945 door een bombardement verloren.

Tussen de Traay en voormalige gemeentegrens
Voorbij De Traay liggen op het grondgebied van de voormalige gemeente Driebergen de (vroegere) buitens Dennenburg, Welgelegen, De Bunt, Sterrebosch, De Put, Arcohove en De Horst. De meeste vinden we langs de Hoofdstraat.

Dennenburg was een langgerekt landgoed, waartoe onder meer ook gronden ter weerszijden van de Hoge Steeg en noordoostelijk van de Hoofdstraat behoorden. Behalve agrarisch cultuurland lagen er bospercelen met slingerpaden of padensterren. Van Dennenburg resteert thans nog een gedeelte bij het klooster Arca Pacia. Uit de structuur van dit gedeelte kan worden afgeleid dat het indertijd werd aangelegd in een gebied met grote strookvormige kavels. Op het enkele malen verkleinde Dennenburg staan een omstreeks 1880 gebouwd, neobarok landhuis, koetshuis, orangerie, tuinmanswoning en boerderij.

Omstreeks 1825 zou op gronden van Dennenburg die noordoostelijk van de Hoofdstraat waren gelegen het buiten Welgelegen worden gesticht. Er stond een landhuis, waaromheen een park in landschapsstijl werd aangelegd. Het grotendeels beboste terrein van het buiten vormde een lange zuidwest-noordoost georiënteerde strook, die tot voorbij de Arnhemse Bovenweg reikte. Aan de zuidoostkant werd Welgelegen begrensd door de kaarsrechte Buntlaan. Deze door beuken belommerde laan is een restant van de enkele kilometerslange schaapsdrift, die het vroegere huis Broekbergen met de droge heidegronden ten noordoosten van Driebergen verbond.

Via het langgerekte Welgelegen liep het zogenaamde "Lekkere Watertje" in de richting van de Langbroeker Wetering.

In de dertiger jaren van de vorige eeuw zou het wat verder van de Hoofdstraat af gelegen deel van Welgelegen voor bebouwing worden verkaveld en verkocht. In het kader hiervan is toen langs het Lekkere Watertje de Welgelegenlaan aangelegd,

Kort voor het einde van de Tweede Wereldoorlog ging het landhuis door brand verloren. Het is daarna niet meer opgebouwd. In plaats hiervan verrees op Welgelegen nu een complex van 26 woningen, dat architectonisch de invloed van de Delftse School verraadt. Het in 1954 voltooide complex werd onder meer ontsloten door de President Kennedylaan. Zowel bij deze ontsluiting als de bebouwing ging een deel van het park verloren.

Terwijl het landhuis van Welgelegen verdween, bleef nog wel enige andere bebouwing van het voormalige buiten bewaard. Zo bijvoorbeeld het gemoderniseerde koetshuis. Verder is het omstreeks 1870 opgetrokken neogothische huisje Vijverlaan 12 een voormalige dienstwoning van Welgelegen. Er vlakbij staat nog een bakoven. Ook het rond 1880 gebouwde pand Van der Muelenstraat 68 lag op Welgelegen. Opvallende elementen van dit huis zijn de gekartelde daklijst en schuiframen met roedeverdeling.

De van 1950 daterende bungalow Vijverlaan 21 herinnert in zekere zin eveneens aan Welgelegen. De verhoging waarop ze staat is namelijk een restant van de vroeger op het buiten aanwezige ijskelder. In verband met haar hoge ligging werd de bungalow "Op de Terp" genoemd.

In 2002 werd nog weer een lommerrijk perceel in de zuidoosthoek van Welgelegen als bouwgrond verkocht.

In 1905 werden ook de gronden ter weerszijden van de Hoge Steeg van Dennenburg afgesplitst en er een afzonderlijk buiten Sterrenbos gesticht. Er verrees in 1903 een Jugendstilvilla, die onder meer werd voorzien van enkele topgeveltjes, dakkapellen en een torentje. Aan de linkerzijde kreeg de villa een gietijzeren veranda met glazen dak en balkon met gemetselde balustrade. In de twintiger jaren van de vorige eeuw werd het overgrote deel van Sterrebosch verkocht en niet lang daarna in een woonbuurt veranderd. Voor de ontsluiting van het nieuwe wijkje werden onder andere de bochtige Park- en Sterrenboschlaan aangelegd.

Van het buiten restte nu nog het grote huis en zijn naaste omgeving. Hier vestigde zich later echter een opleidingsinstituut voor de autobranche, dat inmiddels enkele delen van de tuin liet bebouwen.

Op De Bunt (Hoofdstraat 177) staat een rond 1880 in neoclassicistische stijl opgetrokken, tweezijdig symmetrisch landhuis, waarvan de ingangspartij vroeger aan beide zijden door een veranda werd geflankeerd. De Put (Hoofdstraat 212) is een minibuiten met een L-vormig neogothisch landhuisje dat door een rieten dak wordt gekroond. De kleine villa is een verbouwde dienstwoning van het vroeger veel grotere landgoed Dennenburg.

De Arcohove (Hoofdstraat 179) toont ons andermaal de Jugendstil, die hier onder meer door een zogenaamde hoefijzerboog wordt vertegenwoordigd.

Bij de hoek Hoofdstraat - Akkerweg lag het buiten Dennenhorst, waarbij tientallen hectaren grond behoorde. De buitenplaats was eigendom van de familie van Lynden van Sandenburg, die haar echter niet zelf bewoonde, maar verhuurde. Een opmerkelijk onderdeel van het huis was een torenachtige uitbouw met een zogenaamde koepelkamer. In verband hiermee werd het huis wel De Kaap genoemd. Behalve het landhuis stond er op Dennenhorst een dienstwoning annex stal- en koetshuis. Al in 1907 werd het huis afgebroken. De dienstwoning zou toen echter nog mogen blijven staan. In 1925 zou vrijwel geheel Dennenhorst perceelsgewijs worden verkocht.

Enkele decennia later verrezen op het verkochte terrein de Verzetsbuurt van Driebergen en het verzorgingstehuis Beukenhorst, waarvoor nu ook de dienstwoning van Dennenhorst moest wijken. De naam van het verzorgingstehuis moet de herinnering levendig houden aan de majestueuze rode beuk, die ter plekke tot de allure van Dennenhorst bijdroeg.

Op De Horst (Hoofdstraat 211) staat een breed gepleisterd huis uit de dertiger jaren van de 19de eeuw, dat omstreeks 1910 nog met een verdieping is verhoogd en wordt gekroond door een aan de zijkanten iets uitspringend schilddak. Op de parterre werd een veranda tegen de voorgevel van het huis later vervangen door een zuilengalerij. In 1945 werd het buiten eigendom van de Stichting Kerk en Wereld. Deze vestigde er een levensbeschouwelijke hogeschool, waarvoor ook allerlei nieuwe bebouwing op het terrein werd neergezet. Achter het huis loopt een oude zichtlaan naar de Arnhemse Bovenweg. Voor het overige vertegenwoordigde het park van De Horst de landschapsstijl.

De structuur van het park is bij de gedeeltelijke bebouwing ervan echter geweld aangedaan.

Monumentale woonbuurten
Bij de realisatie van nieuwe woonbuurten werd met name omstreeks de voorlaatste eeuwwisseling vaak boeiende architectuur gecreëerd waarvan nog vrij veel behouden bleef. Liefhebbers van de jongere bouwkunst kunnen in Driebergen-Rijsenburg dan ook hun hart ophalen. Iets heel aparts zijn er de twee vrijwel tezelfdertijd en in dezelfde stijl opgetrokken rijen lage huisjes ter weerszijden van de toegangsweg naar het vroeg 19de eeuwse Empirekerkje van Rijsenburg.

Van de nog meer recente bebouwing noemen wij allereerst de dubbele vakwerkvilla Arnhemse Bovenweg 195-197. Aan de Diederichlaan verdienen met name nr. 2a, 4,7,8, en 43 t/m 47 de aandacht. De voorgevel van nr. 7 wordt verlevendigd door het houtsnijwerk onder de daklijst en een grote serre met balkon. Nr. 8 valt vooral op door de afwisseling van gele en (lagen) roodbruine baksteen. De nrs 43 t/m 47 vormen een rijtje woningen met een grote, onderaan inzwenkende en zeer steile rieten dakpartij.

Aan een straat van de sinds 1903 gebouwde woonbuurt Mevrouw van Vollenhovepark staan bij de Traay tegenover elkaar twee paar lage woningen met opvallend metselsierwerk. Elders in het "park" verdient met name nr. 1 onze aandacht.

Het hart van de pas na 1917 gerealiseerde belendende woonbuurt Burgemeesterspark wordt gevormd door een plantsoen, waarbij de nrs 11 (Sonnehaerdt) en 23 speciale vermelding verdienen. Beide zijn landhuizen, waarvan de buitenmuren worden onderbroken door korte steile dakflanken. Die van de villa Sonnehaerdt zijn met riet en die van nr 23 met pannen gedekt. De muurvlakken boven de ingangen van de huizen werden respectievelijk door siermetselwerk en stucwerk met twee tegelplateaus verlevendigd.

Onmiddelijk ten zuidzuidwesten van de beide "park" genoemde woonbuurten wordt de in het jaar 1900 aangelegde Burgemeesterlaan aan de even genummerde zijde geheel geflankeerd door uiterlijk (vrij) gaaf gebleven antieke kleine woningen. Tijdens de bouw ervan was het er tegenover

gelegen gebied nog grotendeels bos. Zuidwestelijk van de Burgemeesterlaan komen monumentale oude woonhuizen verspreid tussen allerlei andere bebouwing voor. Eenvoudige eind-19de-eeuwse woonhuizen die nog min of meer hun vroegere karakter behielden zijn ook te vinden aan de Van der Muelenstraat. Met name de nrs 3 en 13 zijn er onze aandacht waard.

Aan de aanvankelijk slechts aan een kant door woningen geflankeerde Lindelaan zijn de panden 1, 3-5, 7-9 en 11-13 monumentaal en aan de eveneens eerst eenzijdig bebouwde Buntlaan de nrs. 16, 32, 34, 46, 62 (Salvia) en 66 (Dennenlust). Buntlaan 16 onderscheidt zich vooral door de tegelmozaïeken boven de raampartijen van de erker en een topgevel met rijk gedecoreerde daklijsten. De in 1902 gebouwde villa's Salvia (62) en Dennenlust (66) vertonen zowel kenmerken van de neorenaissance als chaletstijl. Oranjelaan 3-5 is een in Amsterdamse Schoolstijl gebouwde twee-onder-een-kapper met een ver uitstekende, gebroken dakpartij die aan de voorzijde balkons beschut. Schuin daartegenover werd de door een groot schilddak gekroonde, tweezijdig symmetrische Van Heemstraschool tot woningen verbouwd.

 Langs de Hoofdstraat verdient een groot aantal panden de aandacht van architectuurliefhebbers. Wij denken dan onder meer aan de nrs. 1 (Princenhof), 43 (Mariënburg), 49 (Kastanjehof), 51, 58 (Kleine Hoeve), 62 (Huize Catharina), 65, 67, 74 (Nelly), 76 (Eikenhoven), 84 (Providentia), 88, 90, 117,137-139, 149, 152 (Bouwlust), 165, 168, 168, 176,178, 179 (Arcohove), 180, 194, 196 en 212 (De Put).

Speciale vermelding verdienen daarbij:

  • het chalethuis Princenhof (1),
  • de neogothiek van De Kastanjehof (49)
  • de rijk gedecoreerde daklijsten van de Kleine Hoeve (58),
  • de hoger opgetrokken middenpartij, veranda en het grote koetshuis van Huize Catharina (62),
  • de rondboogarchitectuur van het huisje Nelly (74),
  • de Amsterdamse School stijl van de in 1915 gebouwde villa Eikenhoven (76),
  • het torentje en boven de ingang aangebrachte "koeienoog" van nr 117.
  • de neogothische raampartijen van het rijtje lage huisjes nr. 137-139.
  • de korte zuilengaanderij naast de ingang van de neorenaissancevilla Hoofdstraat 149,
  • het rijk gedecoreerde balkon boven de veranda van nr 152.
  • het hoefijzerkader om de balkondeuren boven de erker van nr. 168,
  • de horizontale banden van de chalet-renaissancevilla nr. 178.
  • de spitsboogramen van het langgerekte pand De Put.

Bij de Hoofdstraat is het huis Hogesteeg 2 een imposante villa, omgeven door een grote tuin. Er tegenover vertegenwoordigt de naoorlogse woonbuurt van het vroegere buiten Welgelegen de quasi-oude architectuur van de Delftse School.

In het zuidwestelijk van de Hoofdstraat gelegen deel van Driebergen-Rijsenburg boeien uit bouwkundig oogpunt verder onder meer de villa's Emmalaan 2 en 4, Koningin Wilhelminalaan 1, 5, 7 (Sonnevanck) en 22, Prins Hendriklaan 1, 3 en 5, Kerkplein 4, Buzziburglaan 14, Engweg 28. en Meenkselaan 2-2A (Cenaie en Mon Desir), 4 6, 8-10, 14 en 20.

Engweg 28 is een gepleisterde chaletvilla met een overstekend zadeldak. Ze staat vrijwel tegen het door latere uitbreidingen L-vormig geworden gebouwencomplex van een neoromaans kerkje. Van de chaletachtige villa Meenkeslaan 20 wordt het balkon op de eerste étage beschut door een ver uitstekende dakpartij. Buzziburglaan 14 is een groot neoclassicistisch landhuis met een terras, dat grotendeels door een stenen balustrade wordt gemarkeerd. Het pand ontstond door verbouwing en vergroting van een gastenverblijf, dat in 1829 op het erf van de nabije boerderij Buzziburg was neergezet.

En nu op Geopad
Wie een representatief beeld wil krijgen van de landschapskenmerken die karakteristiek zijn voor het Driebergse deel van de Stichtse Lustwarande adviseren wij de hierna beschreven route te wandelen. Ze volgt een min of meer achtvormig tracé, dat bij het NS-station Driebergen-Zeist begint en eindigt. Wie de hele route loopt legt een afstand van 9,0 km af.

Route 9,0 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Deze brochure liet ons nader kennis maken met het deel van de Stichtse Lustwarande dat binnen de bebouwde kom van Driebergen en Rijsenburg kwam te liggen.

De Stichtse Lustwarande is de gordel (voormalige) buitens onderaan de zuidwestflank van de Utrechtse Heuvelrug.

Zowel ijs- of sneeuwsmeltwater als de wind deponeerden er een pakket zandige afzettingen, waarvan het oppervlak flauw naar het nabijgelegen rivierengebied helt.

Later in de Middeleeuwen werd het gebied bloksgewijs verdeeld in zuidwest-noordoost georiënteerde kavels van kilometers lengte. Met name een niet al te droge en natte zone ter weerszijden van de Hoofdstraat bleek geschikt voor gebruik als akkerland. Hier zouden tal van boerderijen komen te staan en later ook de meeste buitens worden gesticht.

Sommige kavels werden van elkaar gescheiden door wegen. Ze liepen naar de eeuwenlang gemeenschappelijk als graasgronden gebruikte hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug.

Voor het interlocale en interregionale verkeer kwamen er ook dwarsverbindingen, waarvan de al oude Arnhemse Bovenweg en Hoofdstraat de belangrijkste werden.

Vooral in de 19de eeuw werden op de terreinen van de buitens natuurlijk ogende, sierlijke waterpartijen en zachtglooiende heuvels gecreëerd. Bovendien is er toen veel opgaand loof- en naaldhout geplant.

De Stichtse Lustwarande zou gaandeweg zo'n aantrekkelijk leefmilieu worden dat het verleidelijk werd er gronden te gaan verkavelen voor de bouw van villa's en andere woningen. Vrij veel buitens zijn daardoor helaas weer geheel of gedeeltelijk verdwenen. De woonbuurten die er voor in de plaats kwamen kunnen architectonisch echter interessant zijn. Dit is met name het geval waar er woningen staan uit de periode 1890-1930.