Geo-Hotspot 062- de Kaapse Bossen

bijgewerkt 27-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Kaapse Bossen bij Doorn

een rondwandeling over de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug

Deze brochure over de hooggelegen Kaapse Bossen noordoostelijk van Doorn is aflevering 062 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkelingen hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de steilere stuwwalflanken, smeltwaterdalletjes, oudere beukenlanen en panorama's, die op de nieuwe uitkijktoren zijn te zien.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling door de Kaapse Bossen kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 062 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’. Om het gebruik van de brochures te vergemakkelijken worden de teksten van de afleveringen telkens met een aantal situatieschetsen verduidelijkt.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
De Kaapsche Bossen liggen pal ten noordoosten van Doorn op een deel van de natuurrijke Utrechtse Heuvelrug waar de ondergrond voornamelijk bestaat uit door landijs opgestuwde afzettingen. In het min of meer plateauachtige oppervlak van die afzettingen werden door smeltwater een korte brede vallei en enkele kleinere dalletjes gevormd.

Particuliere grootgrondbezitters zorgden voor de aanleg van zowel rechte als flauwbochtige wegen, laanbeplantingen en bebossingen. De belangrijkste huidige eigenaar van het gebied is Natuurmonumenten. In het tot meer dan 50 meter boven N.A.P. reikende noordoostelijk deel van het gebied is in 2006 een nieuwe uitkijktoren gereed gekomen. Aan de noordwestkant van het terrein werd de bovenaan een enclave heide gelegen uitspanning Helenaheuvel een bekende trekpleister. Bij deze uitspanning en in de zuidoosthoek van het terrein kan geparkeerd worden.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van zich uitbreidend landijs
De noordoostelijke omgeving van Doorn ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van het Gooi tot bij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem, dat overwegend met bos en heide is begroeid, terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.

Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's, die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen.

De door het ijs opgestuwde afzettingen vormen in het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug een aantal afzonderlijke kleine hoogten. Zuidelijk daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal, die tot voorbij Rhenen reikt en daar later door de grote rivieren werd ondergraven. Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied is gelegen. Ongeveer halverwege de lange stuwwal ligt Leersum, waarom wij de glaciale rug naar deze plaats hebben genoemd. Men zou hem echter ook de stuwwal Amersfoort - Rhenen kunnen noemen.

Van de vrij lange stuwwal doen de contouren benoorden Maarn aan een paddenstoel of letter T denken. Daarbij is "de steel" noord-zuid georiënteerd. Westelijk van Maarn buigt de stuwwal om in de richting van Rhenen. Dit betekent dat hij dan een ongeveer oostzuidoostelijke koers gaat volgen. Er is daarbij wel sprake van kleine fluctuaties van de oriëntatie. Het oppervlak van de lange stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen, die min of meer in elkaars verlengde lagen en van elkaar gescheiden waren door pasachtige dwarslaagten.

Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd, maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden.

Door de glaciale egalisatieprocessen ontstonden terrassen en plateaus. Gebleken is dat dit op een belangrijk deel van onze glaciale ruggen het geval was. Het niveau tot waar de veelal plateauachtige culminaties van de stuwwal reiken varieert van 23 tot 69 meter boven N.A.P. Zuidoostwaarts van de spoorweg die de stuwwal bij Maarn doorsnijdt neemt de hoogte tot voorbij Doorn toe.

Daarbij passeren wij successievelijk de ongeveer 40, meer dan 45, ruim 50 en bijna 56 meter hoge plateaus van Stameren, Hoog Moersbergen, de Kaapsche Bossen en de Ruiterberg. Voorbij laatstgenoemde culminatie gaat het niveau van de stuwwalkruinen weer dalen. Zo ligt het ter hoogte van het door een ontgronding ontstane Doornse Gat nog maar 45 meter boven N.A.P. Ruim een kilometer meer naar het oostzuidoosten heeft het aan de overzijde van een terras en pas gelegen plateau van de Hoogstraat zelfs slechts 38 meter te bieden. Iets verderop reikt de Darthuizerberg echter weer tot bijna 47 meter boven N.A.P.

In en bij het wandelgebied wordt de stuwwal van Leersum door twee passen geleed. De meest westelijke markeert het grote plateau van Hoog Moersbergen op een niveau van ruim 40 meter boven N.A.P. De dwarslaagte wordt door een terras gescheiden van het hogere plateau in het oosten van De Kaapse Bossen. Tussen laatstgenoemd plateau en dat van de Ruiterberg bevindt zich trouwens ook een pas, waardoorheen de Sandenburgerlaan werd aangelegd. Deze pas ligt ongeveer 45 meter boven N.A.P.

Evenals diverse andere stuwwallen van Centraal en Oost Nederland, bestaan die van de Utrechtse Heuvelrug hoofdzakelijk uit grof, grindhoudend zand, terwijl locaal ook kleilagen voorkomen. Het waren vooral rivierafzettingen die werden gestuwd. De gestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug behoren tot de in geologische kringen onderscheiden Formaties van Kedichem, Sterksel en Urk.

Van de genoemde opgestuwde formaties is die van Kedichem het oudst en reeds honderdduizenden jaren geleden gevormd. In deze formatie domineren fijnzandige lagen en kleipakketten. De wat jongere Formatie van Sterksel is over het geheel genomen grofzandig en grindhoudend, soms zelfs zeer grindrijk. Klei komt er slechts zeer plaatselijk in voor. De Formatie van Urk ontstond na die van Sterksel. Ook deze afzetting is overwegend grofzandig, maar iets armer aan grind, terwijl er meer fijnzandige, klei- en veenlagen in voorkomen. De grove zanden van de formatie zijn meestal nogal bont van kleur.

Terwijl de rivierafzettingen van de Formaties van Kedichem en Sterksel zowel door de Maas als de Rijn kunnen zijn afgezet, werden die van de Urkse formatie alleen door laatstgenoemde rivier gevormd.

De invloed van smeltwater en wind
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit zowel bij de verdwijning van het ijs als in de 10.000 jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden, toen

Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte, maar wel geregeld dikke pakketten sneeuw werden gevormd.

Het ijssmeltwater vergrootte de laagten in de stuwwallen tot valleien, terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane steile hellingen sprake van watererosie.

Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam onderlangs de stuwwallen over de ondergrond uit. Aldus ontstonden waaiers afzettingen. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur genoemd. Liever een Nederlandse term gebruikende geïnteresseerden duiden deze soort geofenomenen echter ook wel aan als (ijs)smeltwaterwaaiers.

Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk ogend microreliëf voor dat zijn ontstaan te danken zou kunnen hebben aan smeltwater. Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de (reeksen) kommetjes die sommige markante bolle hellinggedeelten verlevendigen. Dergelijke reeksen liggen nogal eens onderin kleine trogachtige laagten. Om de kommetjes vinden we vaak lage walletjes met naar verhouding veel fijn grind.

In het wandelgebied worden kommenreeksen met name bovenaan de noordnoordoostelijke stuwwalflank aangetroffen. Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het niet vreemd te veronderstellen dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond. Dit wordt begrijpelijk als wij ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten en deze zich bij het afsmelten van het ijs verwijdden tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan immers de ondergrond hebben uitgekolkt.

Beneden de bolle hellinggedeelten met kleine troggen en kommen worden soms (bundels) geultjes aangetroffen. Ook sommige van deze kleine geofenomenen zouden hun ontstaan te danken kunnen hebben aan smeltwater dat echter niet van het landijs afkomstig behoeft te zijn geweest.

Behalve smeltwater heeft in het Weichselien ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloed. Dit kon het geval zijn wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. De wind voerde een deel van het zandige materiaal dat hij aanvoerde met sneeuw mee. Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen, overwegend zandige materiaal soms over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit, waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde.

Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden. Met name wanneer hun genese onder drogere condities plaatsvond, manifesteren zij zich echter ook als kleine duinachtige heuvels en ruggen. In het wandelgebied werden er ook enkele gevormd. Ze zijn echter voor een deel door recente verstuivingen verminkt. Het zal duidelijk zijn dat in de windvormingen nauwelijks grof grind voorkomt. Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos, dat later vooral op de gestuwde afzettingen voornamelijk uit een associatie van eiken en beuken zou bestaan, terwijl een wat lichter (zomer)eikenberkenbos kenmerkend werd voor de voedselarme windzanden.

De afwijkende bodemgesteldheid bij het aardoppervlak
Het weinige bodemleven van de droge zandgronden kon de organische afvalstoffen van de bos- en heidevegetaties maar langzaam in humus omzetten. Bovendien veranderde deze humus soms in zuren, die de bovengrond konden uitlogen tot een asgrauwe laag, bekend als loodzand. De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enige diepte neer, waarbij organische stoffen dichte donkere banken gingen vormen en de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten.

Op grote diepte vond de verkleuring onder invloed van de humus en het ijzer vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke bruingekleurde laagjes worden in de bodemkunde humusijzerfibers genoemd. Het bodemtype, dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat, wordt als podzol aangeduid. Podzol is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont.

Over het algemeen zijn de armste, vrijwel geheel uit het nagenoeg onverweerbare kwarts bestaande zanden, die voornamelijk door de wind werden afgezet, meer uitgeloogd dan de door een iets hoger gehalte aan verweerbare mineralen wat voedselrijkere, soms ook min of meer lemige zandgronden van de gestuwde afzettingen. Op en in de wat voedselrijkere zandgronden leven vrij veel diertjes (o.a. mijten, springstaarten en vliegenlarven), die de organische afvalstoffen in hun spijsverteringskanaal omzetten in een min of meer stabiele humus. Deze wordt moder genoemd en heeft de vorm van kleine, tussen de overige bestanddelen van de grond aanwezige bolletjes.

De uitloging is onder deze omstandigheden niet zo sterk, waarbij in oplossing meegenomen bestanddelen van de grond grotendeels al weer op zeer geringe diepte neerslaan. Men spreekt in zo'n situatie wel van moderpodzolen.

Veel sterker dan hierboven omschreven kan de uitloging op de armste gronden zijn. Hier is vrijwel geen bodemleven mogelijk en worden organische afvalstoffen dan ook nauwelijks afgebroken. Het gevolg is dat zij zich aan de oppervlakte ophopen. Aldus wordt een laag zogenaamde ruwe humus of mor gevormd. Deze is instabiel en vertoont een sterke neiging om te vervloeien. Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren die de bodem tot op decimeters diepte zo uitlogen dat zij de asgrauwe kleur krijgt, die karakteristiek is voor het loodzand.

Omdat de weggespoelde organische bestanddelen de bodem eronder opvallend donker kleuren, werden deze sterk uitgeloogde gronden humuspodzolen genoemd. Men zou ze echter even goed als morpodzolen kunnen aanduiden. Tegenwoordig noemen Nederlandse geowetenschappers de beschreven bodemtypen respectievelijk holt- en haarpodzolen. Met holt worden namelijk de bosrelicten aangeduid die op de moderpodzolen voorkomen, terwijl haar de benaming was van de beboste zandige hoogten, waar morpodzolen ontstonden.

De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
In en bij het gebied van de Utrechtse Heuvelrug is de mens al lang geleden actief geweest. Hiervan getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen, die te Leersum en in de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden gevonden. En verder onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen en ook bij Doorn voorkomen.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Met name onder de heide leidde dit tot een sterkere uitloging van de windzanden. In historische tijd werden de podzolen door het afplaggen van heidegronden op veel plaatsen steeds dunner, waarbij ze uiteindelijk soms zelfs verdwenen. Verder zijn de podzolen van de droge grindarme zandgronden de afgelopen eeuwen op uitgebreide schaal door winderosie aangetast of met stuifzand bedekt geraakt.

De sinds de recente veranderingen weer mogelijke uitlogingsprocessen zijn nog nergens ver voortgeschreden. Als gevolg hiervan vinden we in de recent verstoven gebieden nog een doorlatende losse bodem die maar weinig water vasthoudt en snel uitdroogt. De bodem is er dus vaak mul. Bij de grootschalige heideontginningen van het recente verleden zouden nog weer podzolen verdwijnen door een diepe bodembewerking. Een tijdlang werd namelijk gedacht dat dit de productiviteit van nieuwe cultuurgronden en bossen gunstig zou beïnvloeden, naar achteraf bleek vaak ten onrechte.

Behalve als gevolg van afplaggen, verstuivingen en diepe grondbewerking gingen uiteraard podzolen verloren door afgravingen. Zulks was echter slechts hier en daar over grotere aaneengesloten oppervlakten het geval.

Oude verbindingen
In en bij het gebied van de Kaapse Bossen zijn zowel de Woudenberger Weg als het Maarnse, Woudenberger en Maarsbergse Voetpad restanten van verbindingen tussen Doorn en de plaatsen waarnaar ze heten. De voetpaden werden onder meer door kerkgangers gebruikt. Een deel van het Maarnse Voetpad, dat binnen de bebouwde kom van Doorn kwam te liggen, is omgedoopt in Van Bennekomweg en Van der Leeweg. Oostelijk van Doorn vervult de Leersumsestraat reeds lang een belangrijke verkeersfunctie. Sommige wegen werden vroeger verhard met grind, dat vaak in de omgeving werd gedolven. Aan het graven naar grind herinnert een deel van het grillige microreliëf dat her en der wordt aangetroffen.

De invloed van grootgrondbezitters
Oostelijk van Doorn lag het middeleeuws landgoed Schoonoord dat in 1748 werd uitgebreid met de aangrenzende bezitting De Grote Wijngaard. Enkele jaren later zou Schoonoord in handen komen van de uit de vroegere Kaapkolonie afkomstige familie Swellengrebel.

Het destijds vrij kale, heuvelachtige terrein riep herinneringen op aan haar voormalig woongebied in Zuid Afrika. Mogelijk is door deze associatie de benaming Kaapse Bossen ontstaan. Op het destijds slechts ten dele beboste terrein werd hier en daar een rond uitzichtheuveltje gecreëerd. Een ervan was de Helenaheuvel, die naar de oudste dochter van de familie zou worden genoemd. In 1799 werd Schoonoord (De Kaap) door de heer Swellengrebel nog uitgebreid met de agrarische bedrijven De Schaffelaar en Dubbelland.

Van 1819-1840 behoorde Schoonoord bij Huis Doorn. Nadien kocht en erfde Graaf van Limburg Stirum de gronden van het voormalige Schoonoord, zodat het weer een afzonderlijk landgoed werd. De graaf liet het huis Schoonoord daarbij vervangen door het witgepleisterde huidige. In de negentiende eeuw werd veel bos geplant. Een deel ervan werd echter decennia lang als eikenhakhout geteeld.

 Verder plantten de boseigenaren aanvankelijk voornamelijk de grove (=gewone) den, terwijl de beuk een belangrijke laanboom werd. Bij de bebossing kregen de oude verbindingen gezelschap van talrijke nieuwe zandwegen en paden. Het vrij dichte ontsluitingspatroon dat aldus ontstond is tot op de huidige dag grotendeels behouden gebleven. Het kenmerkt zich zowel door (lange) wijdbochtige als rechtere trajecten.

Sedert 1874 is Schoonoord weer verkleind tot 19 ha die na de Tweede Wereldoorlog ook verkaveld en zelfs deels bebouwd werden. Vanuit het Huis Schoonoord lopen drie (vrijwel) rechte lanen respectievelijk naar het noorden, oosten en zuidzuidwesten. De oostelijke laan eindigt bij het landhuisachtige conferentieoord De Koppel dat volgens de opvattingen van de Amsterdamse School werd gebouwd.

Een groot deel van Schoonoord werd in 1886 verworven door de familie Van der Lee die het bos- en reliëfrijke gebied tegen betaling openstelde voor de wandelrecreatie. Ter bevordering van het bezoek en de aldus te verkrijgen inkomsten zorgde de familie ook voor enkele trekpleisters. Zo liet ze op het hoogste plateau van haar bos een houten uitzichttoren bouwen. Door verrotting was deze echter geen lang leven beschoren. In 1906 zou hij dan ook op korte afstand worden vervangen door een wat weersbestendiger en ook hogere ijzeren toren.

Elders in het bos werd een sokkel geplaatst waarop een uit de omgeving weggehaalde grote zwerfsteen kwam te staan. Deze steen zou bekend worden als de Doornse Kei. Een andere plek kreeg in 1931 een stenen tafel. Het blad ervan is een molensteen uit Wijk bij Duurstede. Van 1931 dateert ook het theehuis op de Helenaheuvel. In de tijd dat de familie Van der Lee een deel van de Kaapse bossen bezat en beheerde, werden zowel het eikenhakhout als de grove dennen meer en meer vervangen door snel groeiende en hoogopgaande exotische naaldhoutsoorten als de douglas, fijnspar en larix.

In 1953 verwierf Natuurmonumenten de bossen van de familie Van der Lee. Zoals tegenwoordig gebruikelijk is, streeft deze vereniging naar een bosbeheer, waarbij de natuur zelf voor de vervanging van gevelde bomen en bosgedeelten mag zorgen en de vaak dichte opslag van jong hout die dan ontstaat in de gelegenheid wordt gesteld zichzelf snel sterk via een moordende concurrentie uit te dunnen. Er is dan sprake van een "survival of the fittest". Verwacht wordt dat een dergelijk beheer de vitaliteit van de bossen gunstig zal beïnvloeden.

Noordelijk van de Kaapse Bossen ligt op een deel van het tot ruim 46 meter boven N.A.P. oprijzende stuwwalplateau van Hoog Moersbergen het 19de-eeuwse landgoed Zonheuvel. Het werd in 1837 gesticht door de toenmalige Doornse Burgemeester Van Bennekom die een groot deel van de er gelegen heidegronden beboste. Van Bennekom liet op zijn terrein een laag huis bouwen.

In 1902 verrees op het terrein ook een groter pand. Dit werd gebouwd voor de schrijver Mr. dr. J.M.W.Van der Poorten Schwartz, die zich ook bediende van het pseudoniem Maarten Maartens, waarnaar het huis ook wel wordt genoemd. De officiële naam van het huis komt overeen met die van het landgoed. Na de bouw van het grotere huis werd dat van 1837 Oud of Klein Zonheuvel gedoopt. Van der Poorten Schwartz was humanist. Het is dan ook niet zo vreemd dat zijn dood aanleiding gaf tot de oprichting van een humanistische stichting en deze het landgoed zou verwerven. Het landgoed Zonheuvel werd nu een studie- en vormingscentrum, in verband waarmee er later ook nog een groot gebouw is neergezet.

Een van de toegangen tot de tuin van het Huis Zonheuvel wordt geaccentueerd door een poortgebouw. De bossen van Zonheuvel werden later voorzien van een overwegend bochtig padenpatroon. Bovendien zijn de hoogteverschillen er locaal wat vergroot. De grootgrondbezitters zorgden in en bij het gebied van de Kaapse Bossen voor een relatief vroegtijdige herbebossing van de Utrechtse Heuvelrug die er al in de loop van de negentiende eeuw vrijwel werd voltooid.

Op de aangrenzende gronden van de later gestichte buitens De Ruiterberg en Diepwel (beschreven in Op Geopad 069) bleef toen nog vrij veel heide behouden. De bij Doorn aangeplante bossen reikten op veel plaatsen geruime tijd precies tot de kaarsrechte grens met de voormalige gemeente Maarn. Aan de andere kant domineerden lang heidevegetaties. Een uitzondering vormde een al vroeg grotendeels bebost gebied tussen de weg naar Amersfoort en de plek waar later het Huis te Maarn zou verrijzen.

Een deel van de bossen werd destijds op de gronden van het landgoed Zonheuvel geplant. In de Kaapse Bossen is goed te zien dat complexen percelen of grotere gebieden van de zandgronden soms door aarden walletjes en een greppel worden begrensd. Met dergelijke aardwerken werden vaak eigendommen of bestuurlijke invloedssferen gemarkeerd. Ook moesten ze wild of kleinvee van (gemeenschappelijke) graasgronden beletten zich te goed te doen aan de cultuurgewassen van de landbouwgronden of jong hout. Dergelijke wallen werden soms wildgraaf genoemd. Wel zeer markant is een dubbel walsysteem aan de oostrand van de Kaapse Bossen. Het begeleidt een rechte bosweg, die aan de andere kant nog door een derde wal wordt geflankeerd.

Een zeer lang aarden walletje loopt langs een hoofdontsluiting die een zevensprong aan de westrand van het bos verbindt met de culminatie van de uitkijktoren in het oosten. De uitkijktoren is overigens niet meer die van 1906. Die ijzeren toren zou in 1991 worden vervangen door een houten opvolger. Ook deze is echter al weer geschiedenis. Sinds het voorjaar van 2006 prijkt er op de culminatie een hoge stalen toren, die op artistieke wijze van houten panelen en een uitstekend balkon werd voorzien. De Kaapse Bossen liggen in het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug, dat een oppervlakte van circa 6000 ha beslaat

En nu op Geopad
Voor degenen, die met eigen ogen een representatief beeld van de Kaapse Bossen willen krijgen, beschreven wij een van de er gemarkeerde wandelroutes. De markering van wandelroutes gebeurde in deze omgeving met afgeschuinde vierkante houten paaltjes, die bovenaan werden voorzien van metalen plaatjes. De door ons te volgen Kaapse Bossenroute is daarbij met horizontaal bevestigde, lintvormige rode banden aangeduid. We beschreven de gemarkeerde route vanuit de lommerrijke parkeerplaats bij de hoek Leersumsestraatweg – Sandenburgerlaan.

Route 4,4 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Onderwerp van deze brochure is een bosgebied van de natuurrijke Utrechtse Heuvelrug, dat direct ten noordoosten van Doorn is gelegen. De ondergrond bestaat er voornamelijk uit (rivier)afzettingen, die in de voorlaatste ijstijd vanuit de nabije Gelderse Vallei door zich uitbreidend Scandinavisch landijs werden opgestuwd.

Als gevolg van deze glaciale expansiedrift ontstond een 34 kilometer lange, middelhoge stuwwal. Het wandelgebied occupeert de kruinen en zuidwestflank ervan over een lengte van twee kilometer.

Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd, maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd.

Smeltwater vormde via de laagten van de stuwwal enkele valleien en kleinere dalen.

In de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd brachten koude winden (met sneeuwjachten) zand naar de zuidwestflank van de stuwwal. Aldus ontstonden zelfs kleine heuvels en ruggetjes.

Na de laatste ijstijd raakte het wandelgebied begroeid met bos, waarin op de stuwwal later (winter)eiken en beuken domineerden en op de armere windzanden vooral (zomer)eiken en berken groeiden.

Onder invloed van allerlei menselijke activiteiten zouden de bossen sinds de bronstijd geleidelijk plaatsmaken voor steppe- en heidevegetaties, terwijl door herhaaldelijk afplaggen kale plekken ontstonden waar de windzanden uit de laatste ijstijd gingen stuiven.

Enkele grootgrondbezitters zorgden echter al in de negentiende eeuw voor een vrijwel volledige herbebossing van het gebied. In de bossen was een tijdlang ook de eikenhakhoutcultuur van betekenis. Overigens zouden er aanvankelijk vooral de grove den en later ook enkele exotische naaldhoutsoorten worden geplant.

Tal van hoofdontsluitingen werden echter beukenlanen. Het ontsluitingspatroon van de bossen is sinds de aanleg ervan slechts weinig veranderd. Het kenmerkt zich zowel door (lange) wijdbochtige als rechtere trajecten. Enkele wegen en paden zijn relicten van oude interlocale verbindingen.

In de Kaapse Bossen worden sommige complexen percelen over grote lengte door een aarden walletje en greppel gemarkeerd.

Sinds 1953 zijn de Kaapse Bossen eigendom van Natuurmonumenten. Bovendien is het gebied gelegen in het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug.

Van de terreingesteldheid kan een vrij representatief beeld worden verkregen door het volgen van de beschreven gemarkeerde wandelroute die dus ook als geopad kan fungeren. Een extra uitstapje aan de noordkant van het wandelterrein biedt daarbij de mogelijkheid tevens kennis te maken met bijzonder microreliëf.