Geo-Hotspot 063- Ruiterberg en Diepwel

bijgewerkt 27-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de bossen van de Ruiterberg en Diepwel bij Doorn

waar de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug tot 58 meter boven N.A.P. reikt

 

Deze brochure over een deel van de hooggelegen bossen bij Doorn is aflevering 063 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkelingen hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken daarbij enkele markante stuwwalflanken, sommige hoog opgaande houtopstanden en een glooiend heideterreintje.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de bossen van de Ruiterberg en Diepwel bij Doorn kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 063 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
De bossen van De Ruiterberg en Diepwel liggen twee à drie kilometer ten oosten van Doorn op een deel van de natuurrijke Utrechtse Heuvelrug, waar de ondergrond voornamelijk bestaat uit door landijs opgestuwde afzettingen. In het overwegend plateauachtige oppervlak van die afzettingen werden door smeltwater enkele dalletjes gevormd. Met name markante bolle stuwwaloppervlakken worden her en der verlevendigd door (reeksen) natuurlijk ogende, komachtige kuilen.

Duidelijk door uitgravingen ontstaan is het grillige microreliëf van enkele vrijwel vlakke percelen in de noordwesthoek van het terrein. Hier bevindt zich bij de rand van de Kaapse Bossen ook een door aarden walletjes geflankeerde, ingegraven weg. Particuliere grootgrondbezitters zorgden voor de aanleg van zowel rechte als flauwbochtige wegen, laanbeplantingen en bebossingen.

De belangrijkste huidige eigenaar van het gebied is Natuurmonumenten. Zowel op de Ruijterberg als de Diepwel staat een 20ste-eeuws landhuis. Verreweg het grootst is het huis van De Ruiterberg, dat is omgeven door een park en tuin met een geometrische structuur. Aan de zuidzijde van het gebied is de markante terreindepressie Het Doornse Gat een voormalige groeve, die een dagrecreatieve functie kreeg en in verband hiermee ook ten dele als parkeerterrein zou worden ingericht. Langs de oostrand van het beschreven gebied werd een strook van enkele honderden meters verblijfsrecreatieterrein.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van zich uitbreidend landijs
De (noord)oostelijke omgeving van Doorn ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van het Gooi tot bij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem, dat overwegend met bos en heide is begroeid, terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.

Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog.

Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen. De door het ijs opgestuwde afzettingen vormen in het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug een aantal afzonderlijke kleine hoogten. Zuidelijk daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal die tot voorbij Rhenen reikt en daar later door de grote rivieren werd ondergraven. Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied is gelegen. Ongeveer halverwege de lange stuwwal ligt Leersum, waarom wij de glaciale rug naar deze plaats hebben genoemd. Men zou hem echter ook de stuwwal Amersfoort - Rhenen kunnen noemen.

Van de vrij lange stuwwal doen de contouren benoorden Maarn aan een paddenstoel of letter T denken. Daarbij is "de steel" noord-zuid georiënteerd. Westelijk van Maarn buigt de stuwwal om in de richting van Rhenen. Dit betekent dat hij dan een ongeveer oostzuidoostelijke koers gaat volgen. Er is daarbij wel sprake van kleine fluctuaties van de oriëntatie. Het oppervlak van de stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen, die min of meer in elkaars verlengde lagen en van elkaar gescheiden waren door pasachtige dwarslaagten.

Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd, maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden. Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen en plateaus. Gebleken is dat dit kenmerkend is voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen.

Het niveau tot waar de veelal plateauachtige culminaties van de stuwwal reiken varieert van 23 tot 69 meter boven N.A.P. Zuid(oost)waarts van de spoorweg die de stuwwal bij Maarn doorsnijdt neemt de hoogte tot voorbij Doorn toe. Daarbij passeren wij successievelijk de ongeveer 40, meer dan 45, ruim 50 en bijna 56 meter hoge plateaus van Stameren, Hoog Moersbergen, de Kaapsche Bossen en de Ruiterberg. Voorbij laatstgenoemde culminatie gaat het niveau van de stuwwalkruinen weer dalen. Daarbij ligt het ter hoogte van het door een ontgronding ontstane Doornse Gat nog ruim 45 meter boven N.A.P.

In het uiterste noordwesten van het bosrijke wandelgebied scheidt een pas de plateaus van de Kaapse Bossen en Ruiterberg. Door deze laagte werd de Sandenburgerweg aangelegd. Even ten oosten van het wandelterrein geleedt een andere pas de stuwwal bij de Hoogstraat.

Evenals diverse andere stuwwallen van Centraal en Oost Nederland bestaan die van de Utrechtse Heuvelrug hoofdzakelijk uit grof, grindhoudend zand, terwijl locaal ook kleilagen voorkomen. Het waren vooral rivierafzettingen die werden gestuwd. De gestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug behoren tot de in geologische kringen onderscheiden Formaties van Kedichem, Sterksel en Urk. Van de genoemde formaties is die van Kedichem het oudst en reeds honderdduizenden jaren geleden gevormd. In deze formatie domineren fijnzandige lagen en kleipakketten.

De wat jongere Formatie van Sterksel is over het geheel genomen grofzandig en grindhoudend, soms zelfs zeer grindrijk. Klei komt er slechts zeer plaatselijk in voor. De Formatie van Urk ontstond na die van Sterksel. Ook deze afzetting is overwegend grofzandig, maar iets armer aan grind, terwijl er meer fijnzandige, klei- en veenlagen in voorkomen. De grove zanden van de formatie zijn meestal nogal bont van kleur. Terwijl de rivierafzettingen van de Formaties van Kedichem en Sterksel zowel door de Maas als de Rijn kunnen zijn afgezet, werden die van de Urkse formatie alleen door laatstgenoemde rivier gevormd.

De invloed van smeltwater en wind
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit zowel bij de verdwijning van het ijs als in de 10.000 jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden, toen

Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte, maar wel geregeld dikke pakketten (verijzende) sneeuw werden gevormd.

Het ijssmeltwater vergrootte de laagten in de stuwwallen tot valleien, terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane steile hellingen sprake van watererosie.

Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam onderlangs de stuwwallen over de ondergrond uit. Aldus ontstonden waaiers afzettingen. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur genoemd. Liever een Nederlandse term gebruikende geïnteresseerden duiden deze soort geofenomenen echter ook wel aan als (ijs)smeltwaterwaaiers.

Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk ogend microreliëf voor dat zijn ontstaan te danken zou kunnen hebben aan smeltwater. Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de (reeksen) kommetjes die sommige markante bolle hellinggedeelten verlevendigen. Dergelijke reeksen liggen nogal eens onderin kleine trogachtige laagten. Om de kommetjes vinden we vaak lage walletjes met veel fijn grind. Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het niet vreemd te veronderstellen dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond. Dit wordt begrijpelijk als wij ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten en deze zich bij het afsmelten van het ijs verwijdden tot kloven.

Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan immers de ondergrond hebben uitgekolkt. Beneden de bolle hellinggedeelten met kleine troggen en kommen worden soms (bundels) geultjes aangetroffen. Ook sommige van deze kleine geofenomenen zouden hun ontstaan te danken kunnen hebben aan smeltwater dat echter niet van het landijs afkomstig behoeft te zijn geweest.

Behalve smeltwater heeft in het Weichselien ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloed. Dit kon het geval zijn wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. De wind voerde een deel van het zandige materiaal dat hij aanvoerde met sneeuw mee. Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen, overwegend zandige materiaal soms over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit, waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde. Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden.

Met name wanneer hun genese onder drogere condities plaatsvond, manifesteren zij zich echter ook als kleine duinachtige heuvels en ruggen. In het wandelgebied werden er slechts enkele gevormd. Het zal duidelijk zijn dat in de windvormingen nauwelijks grof grind voorkomt. Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos, dat later vooral op de gestuwde afzettingen voornamelijk uit een associatie van eiken en beuken zou bestaan, terwijl een wat lichter (zomer)eikenberkenbos kenmerkend werd voor de weinige plekken met voedselarme windzanden.

De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
In en bij het gebied van de Utrechtse Heuvelrug is de mens al lang geleden actief geweest. Hiervan getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen die te Leersum en in de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden gevonden. En verder onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen en ook bij Doorn voorkomen.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Met name in de stuwwalpas van de Sandenburgerlaan is vroeger kleinschalig naar grind gegraven. Hieraan herinnert grillig microreliëf met kuilen en storthopen. Dat juist in de stuwwalpas grind werd gewonnen zou verband kunnen houden met een ter plekke opvallend veel voorkomen van dit materiaal.

Het ijssmeltwater dat er zich zo'n 150.000 jaar geleden tussen de belendende ruggen van de stuwwal perste zal immers zo sterk hebben gestroomd dat het ook gemakkelijk grof grind kon meebrengen.

De invloed van grootgrondbezitters
Welstandigen die een buitenverblijf wilden stichten kregen pas vrij laat belangstelling voor de vroeger nogal kale en winderige hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug. Wel werden de uitzichten geapprecieerd die de randen van de plateauachtige stuwwalkruinen boden. In verband hiermee werden de landhuizen die later op de hogere delen van de heuvelrug zouden verrijzen vaak aan de randen van die kruinen gebouwd.

In het wandelgebied zijn zowel de huizen van de Ruiterberg als Diepwel daarvan een voorbeeld. Het voormalige buiten Ruiterberg werd in 1918 gesticht. In de Tweede Wereldoorlog zou het grote landhuis ervan echter bij een bombardement worden verwoest. Op dezelfde plaats verrees later echter weer een nieuw landhuis. De hoofdingang van het landgoed wordt gemarkeerd door een poortgebouw terwijl langs de laan naar het vrij moderne landhuis van de bezitting een aantal grote zwerfstenen werd geplaatst.

Achter het huis werd volgens een ontwerp van de architect Wattez een neobarokke tuin aangelegd. In deze tuin kwamen allerlei soorten coniferen en veel rododendrons te staan. De tuin is omgeven door het bosgebied van het vroegere landgoed. Een opvallende verschijning is er de hoog opgaande Kaukasusspar die is te herkennen aan zijn zeer kleine naalden.

In tegenstelling tot dat van de westelijk aangrenzende Kaapse Bossen is het wegen- en padenpatroon van De Ruiterberg vrijwel geheel rechtlijnig. Een aantal paden loopt evenwijdig aan de nabije grens met de voormalige gemeente Maarn. Op de stuwwalflank beneden het landhuis is een hellingafwaarts smaller wordend perceel, toen de Ruiterberg nog particulier bezit was jarenlang als bouwland gebruikt. In 1965 werd De Ruiterberg aangekocht door Natuurmonumenten. Een terrein met de bebouwing van het landgoed is daarna echter in erfpacht uitgegeven.

De Diepwel was een vroeg 20ste-eeuws landgoed van zo'n 47 ha. In 1963 werd het gekocht door een speculant die het perceelsgewijs te koop aanbood. Dit gebeurde via advertenties die suggereerden dat de aangeboden percelen op termijn wellicht bebouwd zouden mogen worden. Velen

benutten dan ook de mogelijkheid percelen van de Diepwel te verwerven. Het gemeentebestuur van Doorn maakte echter al snel duidelijk dat de nieuwe eigenaren geen bouwvergunningen zouden krijgen en zelfs niet op hun percelen mochten gaan kamperen.

Hierdoor werd het voor Natuurmonumenten mogelijk de meeste percelen te kopen. Op het terrein van De Diepwel vinden we behalve een aantal percelen cultuurbos een fraai natuurlijk dennenbos. Enkele reeksen kommetjes behoren er tot de markantste van de Utrechtse Heuvelrug.

In de noordoostelijke omgeving van Doorn zorgden de welstandigen die zich sinds het midden van de achttiende eeuw op de hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug vestigden al vrij vroeg voor een herbebossing ervan. Op de aangrenzende gronden van de later gestichte buitens De Ruiterberg en Diepwel bleef toen echter nog vrij veel heide behouden. Die heide lag destijds als een ongeveer 60 ha grote enclave in de bossen.

De bij Doorn aangeplante bossen reikten op veel plaatsen geruime tijd precies tot de kaarsrechte grens met de voormalige gemeente Maarn. Aan de andere kant domineerden lang heidevegetaties. Een uitzondering vormde een al vroeg grotendeels bebost gebied tussen de weg naar Amersfoort en de plek waar later het Huis te Maarn zou verrijzen. Ter hoogte van de Ruiterberg en Diepwel bleef met name de vrij steile noordnoordoostelijke stuwwalflank nog geruime tijd heide. Onderaan de helling was die heide door een strook bos gescheiden van een grote agrarische enclave.

Vooral bij enkele randen van het wandelgebied is te zien dat complexen percelen of grotere gebieden van de zandgronden soms door aarden walletjes en een greppel worden begrensd. Met dergelijke aardwerken werden vaak eigendommen of bestuurlijke invloedssferen gemarkeerd. Ook moesten ze wild of kleinvee van (gemeenschappelijke) graasgronden beletten zich te goed te doen aan de cultuurgewassen van de landbouwgronden of jong hout. Dergelijke wallen werden soms wildgraaf genoemd.

Wel zeer markant is een dubbel walsysteem aan de westrand van het wandelgebied. Het begeleidt een rechte bosweg, die aan de andere kant nog door een derde wal wordt geflankeerd. Enkele andere aarden walletjes lopen langs of evenwijdig aan de gemeentegrens met Maarn. De Ruiterberg en Diepwel liggen in het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug, dat een oppervlakte van circa 6000 ha beslaat en waarschijnlijk nog zal worden uitgebreid.

Van het Nationaal Park beheert Natuurmonumenten momenteel 425 ha tussen Doorn en Maarn. Dit bezit beslaat grotendeels een aaneengesloten gebied, waarvan De Ruiterberg en Diepwel het meest oostelijke deel vormen. Hoewel het uit diverse landgoederen voortkwam wordt het totale bezit van Natuurmonumenten bij Maarn en Doorn aangeduid als De Kaapse Bossen.

En nu op Geopad
Voor degenen, die met eigen ogen een representatief beeld van de Ruiterberg en Diepwel willen krijgen, beschreven wij een van de er gemarkeerde wandelroutes.

De markering van wandelroutes gebeurde in deze omgeving met afgeschuinde vierkante houten paaltjes die bovenaan werden voorzien van metalen plaatjes. De door ons te volgen Ruiterbergroute is daarbij met horizontaal bevestigde lintvormige groene banden aangeduid.

We beschreven de gemarkeerde route vanuit het bij de Leersumsestraatweg gelegen dagrecreatieterrein Het Doornse Gat. 

Route 5,1 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Onderwerp van deze brochure was een bosgebied van de natuurrijke Utrechtse Heuvelrug dat ongeveer drie kilometer ten noordoosten van Doorn is gelegen. De ondergrond bestaat er voornamelijk uit (rivier)afzettingen die in de voorlaatste ijstijd vanuit de nabije Gelderse Vallei door zich uitbreidend Scandinavisch landijs werden opgestuwd.

Als gevolg van deze glaciale expansiedrift ontstond een 34 kilometer lange, middelhoge stuwwal. Het wandelgebied occupeert de kruinen en zuidwestflank ervan over een lengte van bijna anderhalve kilometer.

Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd, maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd.

Op sommige bolle stuwwalflanken komen (reeksen) natuurlijk ogende kommetjes voor, die mogelijk werden uitgekolkt door smeltwater dat in kloven van de landijskap stortte.

Smeltwater vormde via de laagten van de stuwwal (ook) enkele valleien en kleinere dalen. In de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd brachten koude winden (met sneeuwjachten) zand naar de zuidwestflank van de stuwwal. In het wandelgebied was hiervan echter nauwelijks sprake.

Na de laatste ijstijd raakte het wandelgebied begroeid met bos waarin later (winter)eiken en beuken domineerden. Onder invloed van allerlei menselijke activiteiten zouden de bossen sinds de bronstijd echter geleidelijk plaatsmaken voor steppe- en heidevegetaties.

Op het vrij hoge onderhavige deel van de Utrechtse Heuvelrug werden pas in de twintigste eeuw enkele buitens gesticht. De eigenaren bouwden hun landhuizen bovenaan de hellingen van de stuwwalplateaus. Op hun terreinen zorgden ze voor een verdere herbebossing van de heuvelrug. Daarbij zou er aanvankelijk vooral de grove den en later ook exotisch naaldhout worden geplant.

Sommige hoofdontsluitingen werden echter beuken- of lindelanen. Het ontsluitingspatroon van de bossen is vrij onregelmatig. Daarbij kenmerkt het zich vooral door rechte trajecten.

De voormalige landgoederen Ruiterberg en Diepwel zijn sinds 1965 eigendom geworden van Natuurmonumenten. Bovendien kwam het gebied in het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug te liggen.

Van de terreingesteldheid kan een representatief beeld worden verkregen door het volgen van de beschreven gemarkeerde wandelroute, die dus ook als geopad kan fungeren.