Geo-Hotspot 072- de Donderberg

bijgewerkt 06-01-2022

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Donderberg bij Leersum

waar smeltwater een markant smal stuwwalgedeelte ondermijnde

 

Deze brochure over een bosrijk stuwwalgedeelte benoorden Leersum is aflevering 072 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkelingen hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de zeer steile flanken van het zowel vrij brede als diepe ijssmeltwaterdal Darthuizerpoort, het uitzicht op de aan de overzijde ervan oprijzende Darthuizerberg, enkele rechte beukenlanen en sommige landhuizen aan de Lomboklaan.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Donderberg kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 072 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het later ten dele door bebouwing overwoekerde bosrijke wandelgebied ligt op een min of meer plateauachtig smal stuwwalgedeelte aan de noordkant van Leersum. De ondergrond bestaat er vrijwel geheel uit door landijs opgestuwde afzettingen. Aan de westkant van het gebied vergrootte smeltwater van het landijs een pas tot een zowel brede als diepe laagte die later De Darthuizerpoort werd gedoopt.

Elders was smeltwater verantwoordelijk voor de vorming van enkele dalletjes terwijl de mens er een flinke groeve creëerde en wat kleinere kuilen groef. Het oppervlak van het plateau vertoont enkele afzonderlijke welvingen waarvan de Donderberg de meest markante is. Met name op de culminaties van de opgestuwde afzettingen vinden we allerlei microreliëf dat bij de voormalige groeven door grondverzet ontstond en elders waarschijnlijk grotendeels natuurlijk is.

Aan de noordkant rijst ons stuwwalplateau op uit een laag gelegen terras van smeltwater- en windafzettingen waarvan het oppervlak de afgelopen eeuwen plaatselijk (opnieuw) een tijdlang onderhevig was aan verstuivingen.

Particuliere grootgrondbezitters zorgden in de 19de en 20ste eeuw voor de aanleg van zowel rechte als flauwbochtige wegen, laanbeplantingen en bebossingen. Bovenaan de zuidflank van het stuwwalplateau staan een imposant grafmonument koepel en decoratief uitkijktorentje. Langs de zuidwestrand van het gebied loopt de oude Rijksstraatweg (N 225). Vlak voor Leersum komt er de Maarsbergerweg op uit. Het tracé van deze weg volgt onder meer de brede laagte van de Darthuizerpoort.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van zich uitbreidend landijs

De noordelijke omgeving van Leersum ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem dat overwegend met bos en heide is begroeid terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.

Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen.

De door het ijs opgestuwde afzettingen vormen in het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug een aantal afzonderlijke kleine hoogten. Zuidelijk daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal die tot voorbij Rhenen reikt en daar later door de grote rivieren werd ondergraven. Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied is gelegen.

Leersum ligt ongeveer halverwege de vrij lange stuwwal waarom wij de glaciale rug naar deze plaats hebben genoemd. Men zou hem echter ook de stuwwal Amersfoort - Rhenen kunnen noemen. Van de vrij lange stuwwal doen de contouren benoorden de spoorlijn Utrecht-Arnhem aan een paddenstoel of letter T denken. Daarbij is "de steel" noord-zuid georiënteerd. Westelijk van Maarn buigt de stuwwal om in de richting van Rhenen. Dit betekent dat hij dan een ongeveer oostzuidoostelijke koers gaat varen. Er is daarbij wel sprake van kleine fluctuaties van de oriëntatie.

Het oppervlak van de stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen die min of meer in elkaars verlengde lagen en van elkaar gescheiden waren door pasachtige dwarslaagten. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden.

Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen en plateaus wat kenmerkend bleek voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen. Het niveau tot waar de veelal plateauachtige culminaties van de Leersumse stuwwal reiken varieert van 23 tot 69 meter boven N.A.P. In de omgeving van Leersum varieert ook de breedte van de stuwwal nogal. Daarbij vertoont ze noordwestelijk van de plaats zelfs een brede natuurlijke coupure. Zoals we hierna nog zullen zien was ijssmeltwater medeverantwoordelijk voor het ontstaan daarvan. De markante coupure in de heuvelrug was vroeger bekend als het 't Gat van den Bergh terwijl ze tegenwoordig De Darthuizerpoort wordt genoemd.

De ligging van de gestuwde afzettingen ter weerszijden van de coupure vormt een aanwijzing dat het gelobde front van het opdringend Scandinavische landijs er tijdelijk een afzonderlijk tongetje vormde.

Pal ten oosten van de coupure is de stuwwal maar smal en ook niet erg hoog. De glaciale rug manifesteert zich er als een plateau met enkele afzonderlijke culminaties.

Van die hoogten is de Donderberg de meest westelijke en markantste. Mede als gevolg van een beperkte ophoging reikt hij tot ruim 36 meter boven N.A.P. Dit betekent dat de kruin van de heuvel zo'n 33 meter hoger ligt dan de nabijgelegen vlakten van het rivierengebied. De beide andere hoogten van het stuwwalplateau zijn langgerekte welvingen waarvan de assen oostwaarts convergeren. De noordelijkste van de beide culminaties reikt tot circa 32, de andere tot 34 meter boven N.A.P.

Aan de oostkant wordt het stuwwalplateau door een vrijwel even hoog terras gescheiden van een imposanter stuwwalgedeelte. Een deel van het terras is in de 20ste eeuw aangetast door enkele ontgrondingen. Oostelijk van het deels "gesloopte" terras wordt de stuwwal voorbij de Scherpenzeelseweg snel breder en hoger. Nog geen kilometer van genoemde weg reikt een culminatie van een stuwwalplateau er al tot ruim 52 meter boven N.A.P.

Evenals diverse andere stuwwallen van Centraal en Oost Nederland bestaan die van de Utrechtse Heuvelrug hoofdzakelijk uit grof grindhoudend zand terwijl locaal ook kleilagen voorkomen. Het waren vooral rivierafzettingen die door het expanderende landijs werden opgeschoven. De gestuwde afzettingen van de Utrechtse heuvelrug behoren tot de in geologische kringen onderscheiden Formaties van Kedichem Sterksel en Urk. Van de genoemde formaties is die van Kedichem het oudst en reeds honderdduizenden jaren geleden gevormd. In deze formatie domineren fijnzandige lagen en kleipakketten.

De wat jongere Formatie van Sterksel is over het geheel genomen grofzandig en grindhoudend soms zelfs zeer grindrijk. Klei komt er slechts zeer plaatselijk in voor. De Formatie van Urk ontstond na die van Sterksel. Ook deze afzetting is overwegend grofzandig maar iets armer aan grind terwijl er meer fijnzandige klei- en veenlagen in voorkomen. De grove zanden van de formatie zijn meestal nogal bont van kleur. Terwijl de rivierafzettingen van de Formaties van Kedichem en Sterksel zowel door de Maas als de Rijn kunnen zijn afgezet werden die van de Urkse formatie alleen door laatstgenoemde rivier gevormd.

De invloed van smeltwater
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit zowel bij de verdwijning van het ijs als in de 10.000 jaar geleden geëindigde laatste koude tijd van het geologisch verleden toen Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte maar wel geregeld dikke pakketten (verijzende)sneeuw werden gevormd. Het ijssmeltwater vergrootte de laagten in de stuwwallen tot valleien terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken.

Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane steile hellingen sprake van watererosie. De brede en diepe laagte aan de westkant van het wandelgebied was een pas waar grote hoeveelheden smeltwater zich gemakkelijk een weg konden banen naar het laag gelegen gebied van de grote rivieren. De pas werd dan ook al snel vergroot tot zijn huidige omvang. Daarbij werden de stuwwalflanken ter weerszijden van de pas getransformeerd in de steilere flanken van een doorbraakdal.

Op de zuidoostflank van deze imposante natuurlijke coupure werden enkele korte dalletjes gevormd terwijl vanuit de pas aan de andere kant van ons stuwwalplateau een vallei- en dalsysteem naar het centrum van Leersum afdaalt. Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam onderlangs de buitenflanken van de stuwwallen over de ondergrond uit.

Aldus ontstonden waaiers afzettingen. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur genoemd. Liever een Nederlandse term gebruikende geïnteresseerden duiden deze soort geofenomenen echter ook wel aan als (ijs)smeltwaterwaaiers.

Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk ogend microreliëf voor dat zijn ontstaan te danken zou kunnen hebben aan smeltwater. Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de (reeksen) kommetjes die sommige markante bolle hellinggedeelten verlevendigen. Dergelijke reeksen liggen nogal eens onderin kleine trogachtige laagten. Om de kommetjes vinden we vaak lage walletjes met veel fijn grind.

Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het niet vreemd te veronderstellen dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond. Dit wordt begrijpelijk als wij ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten en deze zich bij het afsmelten van het ijs verwijdden tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan immers de ondergrond hebben uitgekolkt.

Tussen Doorn, Maarn en Leersum worden kommenreeksen met name bovenaan de (zuid)zuidwestelijke en (noord)noordoostelijke stuwwalflanken aangetroffen. Beneden de bolle hellinggedeelten met kleine troggen en kommen worden de stuwwalflanken soms gegroefd door (bundels) geultjes. Ook sommige van deze kleine geofenomenen zouden hun ontstaan te danken kunnen hebben aan smeltwater dat echter niet van het landijs afkomstig behoeft te zijn geweest.

De invloed van de wind
Behalve smeltwater heeft in het Weichselien ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloed. Dit kon het geval zijn wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. De wind voerde een deel van het zandige materiaal dat hij aanvoerde met sneeuw mee. Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen overwegend zandige materiaal plaatselijk over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde. Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden. Met name wanneer hun genese onder drogere condities plaatsvond manifesteren zij zich echter ook als kleine duinachtige heuvels en ruggen. In en bij het wandelgebied werden er slechts enkele gevormd. Het zal duidelijk zijn dat in de windvormingen nauwelijks grof grind voorkomt.

Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos dat later vooral op de gestuwde afzettingen voornamelijk uit een associatie van eiken en beuken zou bestaan terwijl een wat lichter (zomer)eikenberkenbos kenmerkend werd voor de weinige plekken met voedselarme windzanden.

Aan de kant van de Centrale Vallei rijst de stuwwal van Leersum op uit zandige terrasachtige afzettingen waarvan de steile flank aan de buitenzijde soms door smalle lage ruggen wordt gemarkeerd en geaccentueerd. Dergelijke min of meer gekraagde terrassen vinden we ook onderlangs een aantal andere stuwwallen van ons land. Een deel van de terraslichamen bestaat uit de eerder genoemde ijssmeltwaterafzettingen van het Saalien. Voor het overige zijn het echter jongere smeltwater- en windafzettingen die voornamelijk in de laatste ijstijd werden gevormd. Als gevolg van allerlei menselijke activiteiten zouden de windafzettingen in historische tijd plaatselijk opnieuw stuiven. Noordelijk van de Donderberg is te zien dat dan een grillig reliëf kon ontstaan.

De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen

In en bij het gebied van de Utrechtse Heuvelrug is de mens al lang geleden actief geweest. Hiervan getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen die te Leersum en in de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden gevonden. En verder onder meer talrijke grafheuvels die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen en ook bij Leersum voorkomen. Sommige liggen bij de rand van het wandelgebied. Zo zijn er enkele ten oosten van de weg naar Maarsbergen behouden gebleven.

Noordelijk van het wandelgebied wijst bij de Heulweg aangetroffen microreliëf waarschijnlijk op de aanwezigheid van een complex prehistorische akkertjes uit de brons- en ijzertijd. Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren.

De aanvankelijk zo veel mogelijk zelf in hun primaire levensbehoeften voorzienende boerenhuishoudens hadden vroeger overigens primair belangstelling voor gebieden waar zowel akkerbouw als veeteelt kon worden bedreven en bovendien hooioogsten mogelijk waren. In verband hiermee vestigden de boeren zich in pre- en vroeghistorische tijd bij voorkeur in gebieden waar als grasland te gebruiken vochtige gronden dichtbij voor de akkerbouw geschikt wat droger land lagen. Zulke situaties werden bijvoorbeeld onderlangs de Utrechtse Heuvelrug aangetroffen.

Ter plekke van het huidige Leersum is daarom al vele eeuwen geleden een zone ontgonnen. Zoals gebruikelijk zouden de boerderijen daarbij tussen het akkerland en de belangrijkste weidegronden worden gesitueerd.

Hoelang geleden in het Leersumse al sprake was permanente landbouw weten wij nog niet. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de nederzetting uit de ijzertijd dateert. Door de vondst van een merovingisch grafveld bij de Bentincklaan werd duidelijk dat ze in ieder geval reeds in de Vroege Middeleeuwen bestond. De oudst bekende vermelding van Leersum dateert uit de elfde eeuw toen de plaats in een goederenregister van de Duitse abdij Werden Hlareshem werd genoemd. Het eerste deel van de naam wijst evenals het algemeen voorkomende toponym laar of lare op ontginning dan wel exploitatie van een bosgedeelte.

Sinds de Hoge Middeleeuwen werden de grotere aaneengesloten oppervlakten akkerland als die van Leersum veelal gemeenschappelijk geëxploiteerd. De droogste en/of reliëfrijkste gronden bleef een definitieve ontginning tot cultuurland (lang) bespaard. Wel zouden ze eeuwenlang gemeenschappelijk door de boeren worden gebruikt om er hout vandaan te halen, schapen of ander (klein)vee te laten grazen en plaggen te steken. Daarbij werden de plaggen na met stalmest te zijn vermengd gebruikt om de vruchtbaarheid van tot akkerland ontgonnen gronden op peil te houden. Met name op de voedselarme dekzanden was dit geregeld nodig.

De invloed van grootgrondbezitters
Sinds de Vroege dan wel Volle Middeleeuwen zouden kerkelijke of adellijke en later ook welstandige "burgerlijke" grootgrondbezitters veel invloed op de landschapsontwikkeling uitoefenen.

Kerkelijke instellingen die gronden in het Leersumse bezaten waren de Duitse abdijen van Werden en Fulda alsmede het convent van Sint Servaas te Utrecht. Aan de westkant van Leersum hebben later vooral eigenaren van het oude landgoed Broekhuizen veel invloed gehad op de landschapsontwikkeling. Het vroeger uitgestrekte landgoed Broekhuizen dateert van de Middeleeuwen.

Er stond bij de buurtschap Darthuizen een kasteel in de omgeving waarvan omstreeks 1628 een landhuis werd gebouwd. De welgestelde Mr. C.J. van Nellesteyn zou dat huis in 1794 plaats laten maken voor een groter, dat hij in 1810 nog aanzienlijk liet uitbreiden. Een uitspringende classicistische middenpartij met vier zuilen vormt een opvallend onderdeel van het grote huis. Bij het huis werd eveneens in classicistische stijl een orangerie opgetrokken.

Bovenaan de door ijssmeltwater ondermijnde steile westflank van de Donderberg is in 1818 voor Mr. van Nellesteyn een neoclassicistisch mausoleum met een 14 meter hoge uitzichttoren gebouwd. Dit gebeurde naar een ontwerp van Johan David Zocher jr. Het mausoleum lijkt op een tempeltje en wordt de graftombe van Nellesteyn genoemd. De tombe is lange tijd bewoond geweest.

In de omgeving van de graftombe was een strook langs de oostzijde van de Maarsbergseweg omstreeks 1830 al weer grotendeels herbebost. Het 19 ha grote, langs de oostzijde van de Maarsbergse Weg gelegen deel van het landgoed Broekhuizen werd in 1907 geschonken aan de gemeente Leersum. Het imposante landhuis op het parkachtige laag gelegen deel van Broekhuizen brandde in 1906 af. Het zou daarna echter weer in zijn oorspronkelijke staat worden herbouwd.

Sinds 1970 is het parkachtige deel van Broekhuizen eigendom van de Staat der Nederlanden. Deze vestigde er een natuuronderzoeksinstituut dat na een fusie in het begin van de 21ste eeuw naar Wageningen verhuisde.

Aan de noordkant van Leersum stichtte deurwaarder H.G. van Dam uit Wijk bij Duurstede in 1897 op gronden die bekend waren als Lombok een landgoed dat naar het gebied zou worden genoemd. Om het landgoed tot stand te kunnen brengen kocht hij voor f 3.505 (=1590 euro) honderdvijftig ha gronden van de nabijgelegen hofstede De Hof die voornamelijk met heide begroeid waren. Vanuit de Rijksstraatweg werd over het landgoed een oprijlaan aangelegd naar een stuwwalkruin. Het is de nog bestaande naar het landgoed genoemde Lomboklaan. Deurwaarder H.G. van Dam heeft gaandeweg veel land van zijn bezit bebost en in 1901 als Park Lombok opengesteld.

In 1904 liet deurwaarder Van Dam bovenaan de stuwwalflank waar de laan naar toe leidt zowel een rond classicistisch (thee)koepeltje als vierkant decoratief uitzichttorentje bouwen. Het destijds door J. Pothoven Azn ontworpen koepeltje werd op een terp met voorraadkelder neergezet. Vanwege zijn vorm zou het door de bevolking van Leersum al gauw De Peperbus worden genoemd. Pothoven was ook de architect van het uitkijktorentje dat tegenover het uiteinde van de Lomboklaan kwam te staan.

Op de bovenhoeken van de toren werd een viertal gestyleerde uilen aangebracht. Het bouwwerk zou dan ook De Uilentoren gaan heten. Aan het begin van de Lomboklaan liet Van Dam de toegang tot zijn bezit markeren met twee paar stenen palen. In 1925 besloot de zoon van de oorspronkelijke landgoedeigenaar Park Lombok te gaan verkavelen voor de bouw van villa's. In de dertiger jaren van de vorige eeuw werd Leersum Noord daardoor verrijkt met enkele fraaie voorbeelden van Interbellum-architectuur. We denken dan onder meer aan de villa's Lomboklaan 3 (Laer-End 1937), 17 (De Strohoed 1933) en 25 (Halverhoogt 1932). Ook na de Tweede Wereldoorlog is aan en bij de Lomboklaan een aantal landhuizen gebouwd.

De geleidelijke verkaveling van Park Lombok gaf de gemeente Leersum in 1929 aanleiding 23 ha van het bos met de Uilentoren te kopen om het als wandelgroen te behouden. Hiervoor werd f 40.000 (= 18.151 euro) betaald. Aan het gemeentelijk bosbezit werd later nog een perceel toegevoegd waarop een galg had gestaan.

Na de Tweede Wereldoorlog wilde ook de gemeente Leersum het bospark van Lombok laten bebouwen. Dit werd door de hogere overheden echter slechts ten dele toegestaan. De culminaties van het stuwwalplateau bleven daardoor tot op de huidige dag vrijwel van bebouwing gevrijwaard. Elders resteren van het bos thans nog slechts enkele relicten die voor een belangrijk deel in grote particuliere tuinen kwamen te liggen.

Van de later op de stuwwalflank gebouwde landhuizen intrigeert ons onder meer de rietgedekte villa Lomboklaan 22 (Insolidum 1976) vanwege haar interbellumachtige architectuur. Vrijwel bovenaan de helling is Lomboklaan 31 een voorbeeld van degelijke neotraditionele bouw. Door de meest recente villabouw kreeg het ronde koepeltje De Peperbus gezelschap van een groot modern landhuis waarbij het zelfs in de tuin ervan kwam te staan.

In 1961 liet het gemeentebestuur van Leersum de vier stenen palen aan het begin van de Lomboklaan weghalen. Tegen het eind van de vorige eeuw bepleitte de historische vereniging van Leersum echter met succes een reconstructie en herplaatsing van de palen. Kunstenaar Cees van Swieten vervaardigde daarna met financiële steun van een bank replica's van de palen die vervolgens werden aangeboden aan de gemeente Leersum. Deze heeft ze toen op 29 april 2000 geplaatst.

In 1999 besloot de gemeente Leersum haar bosbezit op het stuwwalplateau in erfpacht uit te geven aan Staatsbosbeheer. Dit impliceerde dat het beheersmatig bij de aangrenzende staatsboswachterij Leersum werd gevoegd.

De vroegere en huidige hoofdverbindingen
De langs de zuidelijke rand van het wandelgebied lopende Rijksstraatweg is in feite onderdeel van een eeuwenoude interlocale verbinding die ook van grote betekenis was voor het lange afstandsverkeer tussen Utrecht, Arnhem en Keulen. De verbinding bestond reeds in de 10de eeuw toen hij bekend was als de Via Regia, Koningsweg en Grote Heerweg.

Later werd de zowel interregionale als interlocale verkeersroute onder andere aangeduid als de Bovenweg, Hogeweg, Amerongsche Weg, Dorpsstraat, Utrechtse Weg, Nieuwe Straatweg en Straatweg van Utrecht naar Arnhem. Met de benamingen Boven- en Hogeweg werd ze onderscheiden van een verbinding die op een wat lager niveau de (zuid)zuidwestflank van de Utrechtse Heuvelrug volgde en later voor een groot deel verdween.

In de Franse Tijd kreeg de oude verbinding een keizerlijke status. Niet lang daarna werd hij ter hoogte van de Darthuizerberg enigszins naar het noorden verlegd en als Rijksstraatweg geklasseerd. Het oude tracé verdween vervolgens grotendeels. In Leersum is de Postweg er nog een restant van. De weg die de Donderberg van het noordelijk ervan gelegen Bree(de)veen scheidt is een oude verbinding tussen de buurtschap Ginkel en de eveneens oude lange afstandsverbinding die in en bij Leersum nu bekend is als de Rijksstraatweg. Omdat inwoners van Ginkel die naar Utrecht gingen van die zandweg gebruik maakten werd ze Utrechtsebaan gedoopt.

Westelijk van de Donderberg is de vrij drukke Maarsbergseweg pas omstreeks 1830 aangelegd. Het was aanvankelijk een zandweg. De verbinding was toen bekend als de Valkenengseweg. Deze naam verwees naar de ligging bij de weg van de later verdwenen boerderij Groot Valkeneng. Nadat Maarsbergen in 1845 een spoorwegstation had gekregen zou de weg van groot belang worden voor Leersum (en Amerongen). Enkele notabelen gaf dit aanleiding te pleiten voor een bestrating van de verbinding. Bovendien drongen ze er op aan de straatweg door te trekken naar Woudenberg.

Niet lang daarna werd voor dit project ook vergunning gegeven. In 1924 is de straatweg op kosten van de provincie voor het eerst geasfalteerd.

Het dorp Leersum
Het in de elfde eeuw voor het eerst vermelde Leersum was lang een adellijke bestuurlijke eenheid die als heerlijkheid werd aangeduid. In 1632 werd ze toegevoegd aan de heerlijkheid van Zuylestein. De laatste behoorde tot de bezittingen van Prins Frederik Hendrik en diens nakomelingen de Heren van Nassau - Zuylestein. De verbintenis met Zuylestein blijkt uit het gemeentewapen van Leersum.

Volgens een kaart uit 1633 had de bebouwing van Leersum zich toen ten dele geconcentreerd rond de kruising van de Rijksstraatweg met de Kerk- en Scherpenzeelseweg. Elders kwam destijds voornamelijk slechts wat verspreide bebouwing voor. Respectievelijk in het noordoosten en zuidwesten vormde deze de buurtschappen Ginkel en Darthuizen. De geschetste situatie zou pas na de Franse Tijd gaan veranderen. Daarbij groeide Leersum eerst geleidelijk uit tot een wegdorp

terwijl tegen het einde van de 19de eeuw langs de Maarsbergseweg de buurtschap Breeveen ontstond.

In de 20ste eeuw ging Leersum zich zowel over de stuwwalflank als in de richting van het nabijgelegen rivierengebied uitbreiden. Daarbij werden vooral oude akkers bebouwd. Op de stuwwalflank vielen echter ook enkele bospercelen ten prooi aan de dorpsuitbreiding terwijl Leersum aan de zuidwestkant een strook grasland occupeerde. De bebouwde kom van het dorp beslaat thans een oppervlakte van zo'n twee vierkante kilometer.

En nu op geopad
Voor degenen die met eigen ogen een representatief beeld van de Donderberg en omgeving willen krijgen beschreven wij een grotendeels gemarkeerde boomvormige route van 3 kilometer. De stam van de "boom" wordt gevormd door de 650 meter lange Lomboklaan die vice versa wordt gelopen. In het beboste deel van het wandelgebied is de route gemarkeerd door paaltjes met een rode kop. We beschrijven de route vanuit de hoek Rijksstraatweg/Lomboklaan.

Route 3,0 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Onderwerp van deze brochure was een grotendeels bebost en overigens bebouwd geraakt deel van de natuurrijke Utrechtse Heuvelrug dat aan de noordkant van Leersum is gelegen. De ondergrond bestaat er voornamelijk uit (rivier)afzettingen die in de voorlaatste ijstijd vanuit de nabije Gelderse Vallei door zich uitbreidend Scandinavisch landijs werden opgestuwd.

Als gevolg van deze glaciale expansiedrift ontstond een 34 kilometer lange middelhoge stuwwal. Het wandelgebied occupeert de kruinen en zuidzuidwestflank ervan over een lengte van bijna een kilometer. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd.

In het wandelgebied manifesteert de stuwwal van Leersum zich als een plateau met enkele afzonderlijke culminaties. Van die hoogten is de Donderberg de meest westelijke en markantste. Mede als gevolg van een beperkte ophoging rijkt hij tot ruim 36 meter boven N.A.P.

Aan de westkant gaat de plateauachtige hoogte met een steile helling abrupt over in een sterk door ijssmeltwater verbrede en verdiepte pas die zich voordoet als een brede coupure in de stuwwal. De laagte is tegenwoordig bekend als de Darthuizerpoort.

Op sommige bolle stuwwalflanken komen (reeksen) natuurlijk ogende kommetjes voor die waarschijnlijk werden uitgekolkt door smeltwater dat in kloven van de landijskap stortte.

Smeltwater vormde via de laagten van de stuwwal (ook) enkele valleien met kleinere dalen. In de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd brachten koude winden (met sneeuwjachten) zand naar de zuidwestflank van de stuwwal en de Darthuizerpoort.

Na de laatste ijstijd raakte het wandelgebied begroeid met bos waarin later (winter)eiken en beuken domineerden. Onder invloed van allerlei menselijke activiteiten zouden de bossen vanaf de bronstijd echter meer en meer plaatsmaken voor steppe- en heidevegetaties.

Sinds het begin van de 19de eeuw was weer sprake van herbebossingen Verantwoordelijk hiervoor waren eerst enkele eigenaren van het vroeger veel uitgestrektere landgoed Broekhuizen.

Bovenaan de door ijssmeltwater ondermijnde steile westflank van de Donderberg is in 1818 voor de toenmalige eigenaar van Broekhuizen Mr. van Nellesteyn een neoclassicistisch mausoleum met een 14 meter hoge toren gebouwd. In de omgeving van de graftombe was een strook langs de oostzijde van de Maarsbergseweg omstreeks 1830 al weer grotendeels herbebost.

Het 19 ha grote langs de oostzijde van de Maarsbergseweg gelegen deel van Broekhuizen werd in 1907 geschonken aan de gemeente Leersum.

Aan de noordkant van Leersum stichtte deurwaarder H.G. van Dam uit Wijk bij Duurstede in 1897 op (heide)gronden die bekend waren als Lombok een landgoed dat naar het gebied zou worden genoemd. Vanuit de Rijksstraatweg werd over het landgoed een oprijlaan aangelegd naar een stuwwalkruin. Het is de nog bestaande naar het landgoed genoemde Lomboklaan. Deurwaarder H.G. van Dam heeft gaandeweg veel land van zijn bezit bebost en in 1901 als Park Lombok opengesteld.

In 1904 liet Van Dam bovenaan de stuwwalflank waar de laan naar toe leidt zowel een rond classicistisch (thee)koepeltje als vierkant decoratief uitzichttorentje bouwen.

Ruim twintig jaar later besloot de zoon van de eerste landgoedeigenaar een deel van Park Lombok te verkavelen voor de bouw van villa's. De gedeeltelijke verkaveling gaf de gemeente Leersum aanleiding in 1929 en 1930 ruim 24 ha bos met de Uilentoren te kopen om het als wandelgroen te behouden. In de tweede helft van de 20ste eeuw besloot ze zelf echter ook een aantal percelen van het bospark te verkavelen. Een en ander had tot gevolg dat uiteindelijk voornamelijk slechts de culminaties van het stuwwalplateau onbebouwd bleven.

De hoofdontsluitingen van het bos vormen een overwegend vrijwel rechthoekig netwerk.

In 1999 besloot de gemeente Leersum het onbebouwd gebleven deel van haar bosbezit op het stuwwalplateau in erfpacht uit te geven aan Staatsbosbeheer die het terrein beheersmatig bij de boswachterij Leersum voegde.