Geo-Hotspot 079- de Galgenberg

bijgewerkt 08-01-2022

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Galgenberg bij Elst (U)

boswandeling over een sterk geleed stuwwalgedeelte met een markante pas

 

Deze brochure over een bosrijk stuwwalgedeelte benoorden het Utrechtse dorpje Elst is aflevering 079 van een reeks over gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken daarbij enkele vrij steile stuwwalflanken, een diep smeltwaterdal, het microreliëf op de Galgenberg, sommige hoog opgaande houtopstanden en de grillige stammetjes van de percelen verwilderd eikenhakhout.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Galgenberg kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 079 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het wandelgebied is een grotendeels bebost terrein direct ten oosten van het dorp Amerongen. De ondergrond bestaat er uit afzettingen die door een kleine ijslob naar het zuiden en zuidwesten werden (op)geschoven. Middenin het aldus gevormde stuwwalgedeelte werd een dwarslaagte door smeltwater vergroot.

Elders vormde smeltwater dalletjes tussen uitlopers van het stuwwalgedeelte ten oosten van de pas. In het zuidelijk deel van het gebied herinneren enkele grafheuvels aan de activiteiten van de prehistorische mens.

Vrijwel het gehele gebied werd al enkele eeuwen geleden door de eigenaren van het landgoed Huis Amerongen herbebost. Nog duidelijk is te zien dat daarbij ook eikenhakhoutcultuur werd bedreven.

Het wandelgebied ressorteert tegenwoordig onder de uitgestrekte staatsboswachterij Amerongse Berg.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van zich uitbreidend landijs

De oostelijke omgeving van Amerongen ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt.

Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem dat overwegend met bos en heide is begroeid terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.

Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen. De door het ijs opgestuwde afzettingen vormen in het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug een aantal afzonderlijke kleine hoogten.

Zuidelijk daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal die tot voorbij Rhenen reikt en daar later door de grote rivieren werd ondergraven. Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied is gelegen.

Het oppervlak van de stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen die min of meer in elkaars verlengde lagen en van elkaar gescheiden waren door pasachtige dwarslaagten. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden.

Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen en plateaus wat kenmerkend bleek voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen. Bij Leersum, Amerongen en Elst manifesteert de langste stuwwal van de Utrecht zich niet als een vrijwel rechtdoor lopende rugsysteem maar doen de contouren ervan denken aan de schrijfletter w., ofwel een dubbele guirlande.

De ligging van de beide kleine stuwwalbogen rechtvaardigt de conclusie dat de ijslob die het zuidelijk deel van de Gelderse Vallei uitschulpte bij haar verdere expansie (kort na elkaar) twee afzonderlijke tongetjes vormde. De westelijke van beide kleine stuwwalbogen begint zuidelijk van Maarsbergen met een grote ronde heuvel. Vervolgens loopt ze langs of via Darthuizen en Leersum naar de zuidwestelijke omgeving van Overberg. Daar verenigt het stuwwalboogje zich op de Rojesteinse Berg en een noordelijk daarvan gelegen schaafterras met zijn oostelijke collega. Omdat Leersum halverwege het stuwwalboogje Maarsbergen-Overberg is gelegen hebben wij dit glaciale onderdeel van de Utrechtse Heuvelrug naar Leersum vernoemd.

De oostelijke kleine stuwwalboog gaat vanaf de Vlakke Berg zijn eigen weg. Daarbij loopt hij eerst in zuidzuidoostelijke richting naar de Amerongse Berg. Laatstgenoemde heuvel wordt door een terras en markante pas gescheiden van het meest zuidelijke deel van de kleine boog. Omdat dit vlakbij Elst is gelegen hebben wij de oostelijke secundaire stuwwalboog naar dat dorp genoemd. Bij de pas vertoont het meest zuidelijk deel van de stuwwalboog een sterk gelede randpartij met een waaier van korte uitlopers. Een opvallende culminatie van de randpartij is de Galgenberg. Oostelijk van de reliëfrijke randpartij manifesteert de Elsterberg zich meer als een grootschalig welvend plateau.

Bij de Elsterberg knikt de stuwwalboog vrij abrupt naar het noordoosten. Ze sluit dan aan op een deel van de stuwwal waarvan de breedte en oriëntatie minder varieert dan bij Leersum, Amerongen en Elst het geval bleek. De hoogte tot waar de expanderende landijskap afzettingen opstuwde werd onder meer bepaald door de dikte van de laagpakketten die ze op(zij)schoof, de afstand waarover dat gebeurde en de tegendruk die daarbij moest worden overwonnen. Helaas is de oorspronkelijke hoogte van de stuwwalribbels niet exact meer vast te stellen doordat het opdringende ijs de bovenste delen ervan later op de meeste plaatsen óók heeft weggeschoven.

Het niveau tot waar de culminaties van de stuwwallen oprijzen ligt dus (wat) lager dan de oorspronkelijke hoogte van de glaciale ruggen. Daarbij lijkt het wel waarschijnlijk dat er een duidelijke relatie bestaat tussen beide. Wanneer wij de hoogte van de culminaties nog eens in dit licht bezien valt op dat hun kruinen in het gebied waar de beide beschreven stuwwalbogen elkaar naderen, veelal een niveau van ongeveer 66 meter boven N.A.P. "aanhouden". Verder naar het zuidoosten varieert de hoogteligging iets meer waarbij de Amerongse Berg en Elsterberg respectievelijk tot 69 en 63 meter boven N.A.P. reiken.

Ook hier hebben we echter met een gemiddelde van 66 van doen. Een en ander betekent dat de zone waar de secundaire stuwwalboogjes van Leersum en Elst elkaar opzoeken en ontmoeten het hoogste deel van de Utrechtse Heuvelrug is. Dit kan verband houden met de effecten die het bij Elst sterker opdringen van het ijs had op de hoeveelheden sediment die verplaatst moesten worden. Bovendien kreeg de ijslob van Elst met name aan de kant van Leersum waarschijnlijk ook van doen met convergerende glaciale drukkrachten.

De invloed van smeltwater
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het ijs maar ook in de 10.000 jaar geleden geëindigde, als Weichselien bekende laatste koude tijd van het geologisch verleden toen Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte maar wel geregeld dikke pakketten (verijzende) sneeuw werden gevormd.

Het ijssmeltwater vergrootte de laagten van het stuwwalreliëf tot valleien terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de (verdere) vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane steile hellingen sprake van watererosie.

Een van de dalletjes wordt bij zijn begin gesegmenteerd door een laag dwarsruggetje. Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam onderlangs de buitenflanken van de stuwwallen over de ondergrond uit. Aldus ontstonden waaiers afzettingen. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur genoemd. Liever een Nederlandse term gebruikende geïnteresseerden duiden deze soort geofenomenen echter ook wel aan als (ijs)smeltwaterwaaiers.

Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk ogend microreliëf voor dat zijn ontstaan te danken zou kunnen hebben aan smeltwater. Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de (reeksen) kommetjes die sommige markante bolle hellinggedeelten verlevendigen. Het kaartje geeft aan waar ze van het wandelgebied bekend zijn.

Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het niet vreemd te veronderstellen dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond. Dit wordt begrijpelijk als wij ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten en deze zich bij het afsmelten van het ijs verwijdden tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan immers de ondergrond hebben uitgekolkt.

Kommetjes werden in het wandelgebied onder meer op een van de stuwwaluitlopers ten oosten van de pas aangetroffen. Ze verkeren in gezelschap van meer trogachtige depressies. Het ontstaan van al dit microreliëf zal nog nader moeten worden onderzocht.

Behalve kleine dalen en kommen en geulen kan het smeltwater sommige van de in het gebied voorkomende geultjes hebben gevormd. Met name bij oude verbindingen kunnen ze hun ontstaan ook te danken hebben aan het vroegere verkeer over ongebaande wegen.

De invloed van de wind
Behalve smeltwater heeft in het Weichselien ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloed. Dit kon het geval zijn wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. De wind voerde een deel van het zandige materiaal dat hij aanvoerde met sneeuw mee. Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen overwegend zandige materiaal plaatselijk over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde.

Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden. Met name wanneer hun genese onder drogere condities plaatsvond manifesteren zij zich echter ook als kleine duinachtige heuvels en ruggen. Het zal duidelijk zijn dat in de windvormingen nauwelijks grof grind voorkomt.

In het wandelgebied heeft de wind nauwelijks afzettingen gevormd. Noordelijk ervan vormen ze echter de "bovenbouw" van het brede laag gelegen terras dat de opgestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei.

De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen

In en bij het gebied van de Utrechtse Heuvelrug is de mens al lang geleden actief geweest. Hiervan getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen die te Leersum en in de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden gevonden. En verder onder meer talrijke grafheuvels die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen en ook bij Amerongen en Elst voorkomen. Enkele liggen in het wandelgebied waar ze oostelijk van de Bosweg en het voormalige zwembadterrein van Amerongen zijn te vinden Ze occuperen er terreingedeelten die gemiddeld zo'n tien meter hoger zijn gelegen dan het zuidelijk aangrenzende akkerland.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. De aanvankelijk zo veel mogelijk zelf in hun eerste levensbehoeften voorzienende boerenhuishoudens hadden vroeger overigens primair belangstelling voor gebieden waar zowel akkerbouw als veeteelt kon worden bedreven en bovendien hooioogsten mogelijk waren.

In verband hiermee vestigden de boeren zich in pre- en vroeghistorische tijd bij voorkeur in gebieden waar als grasland te gebruiken vochtige gronden dichtbij voor de akkerbouw geschikt wat droger land lagen. Zulke situaties werden bijvoorbeeld onderlangs de Utrechtse Heuvelrug aangetroffen. Ter plekke van het huidige Amerongen en Elst is daarom al vele eeuwen geleden een zone ontgonnen. Zoals gebruikelijk zouden de boerderijen daarbij tussen het akkerland en de belangrijkste weidegronden worden gesitueerd.

Hoelang geleden in en bij Amerongen al permanente landbouw werd bedreven weten wij nog niet. Waarschijnlijk was dat reeds in de achtste eeuw het geval. De oudst bekende vermelding van Amerongen dateert echter van 1126. De nederzetting werd toen in een document aangeduid als Amerungon wat wijst op de aanwezigheid van een bewoonde plek bij een rivier. Sinds de Hoge Middeleeuwen werden de grotere aaneengesloten oppervlakten akkerland als die van Leersum veelal gemeenschappelijk geëxploiteerd. Dergelijk akkerland werd in Midden Nederland veelal eng genoemd. De zachtglooiende akkers bij Amerongen zijn gedeeltelijk restanten van zulke engen.

Het oudste Middeleeuwse akkercomplex was de Ameronger of Hoge Eng die ter weerszijden van de Holle Weg lag en zich oostwaarts tot het grondgebied van de nederzetting Elst uitstrekte. De droogste en/of reliëfrijkste gronden bleef een definitieve ontginning tot cultuurland (lang) bespaard. Wel zouden ze eeuwenlang gemeenschappelijk door de boeren worden gebruikt om er hout vandaan te halen schapen of ander (klein)vee te laten grazen en plaggen te steken. Daarbij werden de plaggen na met stalmest te zijn vermengd gebruikt om de vruchtbaarheid van tot akkerland ontgonnen gronden op peil te houden. Met name op de voedselarme zanden was dit geregeld nodig.

De schapen die op de gemene gronden van de heuvelrug graasden deponeerden hun mest in de stallen van het boerendorp. Ze werden dus geregeld naar hun hooggelegen graasgronden geleid en daar weer vandaan gehaald. Dit gebeurde via vaste tracés die bekend werden als schapendriften.

In de Hoge Middeleeuwen behoorde Amerongen tot de belangrijkste hoven van het Utrechtse Domkapittel. De nederzetting was echter ook onderhorig aan de Heren van Abcoude. Vroeger werd op de relatief warme zuidelijke flanken van de Utrechtse Heuvelrug met name bij Amerongen, Elst en Rhenen ook tabak geteeld. Dit gebeurde op door bonenstaken omgeven en beschutte perceeltjes.

Zoals bekend is de tabak geen inheemse plant maar in de zestiende eeuw geïmporteerd uit Noord Amerika. De tabaksbladeren bracht men naar schuren om ze te laten drogen. De muren van de schuren werden opgetrokken uit lange houten planken die als dakpannen op elkaar kwamen te liggen en zwart geteerd werden. Kenmerkend voor de schuren waren ook met pannen gedekte zadeldaken. De meeste schuren zijn negen meter breed terwijl de lengte enkele tientallen meters kan bedragen. Voor de ventilatie van de tabaksbladeren werden de schuren aan de zijkanten voorzien van omhoogklapbare horizontale planken.

Bij de tabaksschuren onderscheidt men een één- of tweebeukig hoogwandig type dat vooral in de omgeving van Amersfoort is te vinden en een laagwandig driebeukig type dat in het gebied van Amerongen en Elst domineert. Voor de verwerking van de tabak zorgden enkele nabije sigarenfabriekjes. In de schuren werd ook gewoond. De levensomstandigheden waren in die onderkomens echter bepaald primitief. De tabakscultuur begon op de heuvelrug ongeveer in 1640. Omstreeks 1965 verdween ze echter weer. De internationale concurrentie, een epidemische schimmelziekte en de uitbreiding van Amerongen waren de voornaamste oorzaken ervan. Aan de voormalige cultuur herinneren nu nog enkele tientallen (min of meer verbouwde) schuren en de veldnaam (Tabaks)plantage Willem III. Bovendien is er in Amerongen het Tabaksmuseum aan gewijd.

De invloed van grootgrondbezitters
In historische tijd behoorde het wandelgebied eeuwenlang tot het landgoed van Huis Amerongen. In de 17de eeuw werd dit sterk uitgebreid door kasteelheer Adriaan van Reede. Ook niet onbetuigd hield zich later de douairière van de graaf van Athlone die het grondgebied in 1722 boven Elst uitbreidde met het zogeheten Staatenbosch. De eigenaren van het landgoed Huis Amerongen begonnen reeds in de 18de eeuw met herbebossingen.

Het wandelterrein ligt tegen de oostrand van een gebied dat daarbij al snel aan bod kwam. Oostelijk daarvan bleef het plateau van de Elster Berg nog lang heide. Pas later in de 19de eeuw werd er begonnen met de aanplant van de bossen die het stuwwalgedeelte nu bedekken. Bij de bosaanleg werd de heide door enkele vrijwel noord-zuid getraceerde kaarsrechte hoofdontsluitingen verreept. Aldus ontstonden lange strookvormige kavels. Deze werden vervolgens overwegend overdwars maar verder naar het noorden ook overlangs geperceleerd.

Aanvankelijk zouden veel percelen worden geëxploiteerd als eikenhakhout dat met dichtbegroeide wal- en greppelsystemen tegen wild- en veeschade werd beschermd Een groot aantal van deze "aardwerken" is tot op de huidige dag behouden gebleven. Oostelijk van de stuwwalpas ligt een gebied waar de bosvegetatie uit oude eikenstrubben bestaat. Kenmerkend hiervoor zijn langzaam groeiende (groepen) kromme eiken die soms in een kring staan.

We hebben dan van doen met verwilderde hakhoutcultures of uitlopers van (meermalen) afgezaagde opgaande bomen. Voor de teelt van opgaand hout zou al vroeg de grove den worden geïntroduceerd terwijl langs een groot aantal boswegen beuken of andere loofbomen werden geplant. Bij het beheer van het Amerongse Bos werd en bleef de grove den lang een populaire houtsoort. Omstreeks 1935 occupeerde deze naaldboom zelfs 97% van het beboste oppervlak.

In genoemd jaar zag de kasteelheer van Amerongen zich overigens genoodzaakt een groot deel van zijn landgoed af te stoten. Het werd toen verkocht aan de beleggingsmaatschappij N.V. Unitas. Deze beplantte veel percelen met snelgroeiende naaldhoutsoorten als douglas, fijnspar en larix. In 1974 werd het bosbezit van de N.V. Unitas overgenomen door het Rijk die de exploitatie ervan opdroeg aan Staatsbosbeheer. Aldus ontstond de staatsboswachterij Amerongse Berg. Anders dan haar naam kan doen vermoeden behoren hiertoe voornamelijk terreinen die niet op de gelijknamige hoogte zijn gelegen.

Het overgrote deel van de nieuwe bossen werd ontsloten door lange rechte (beuken)lanen waarvan sommige door dwarspaden met elkaar werden verbonden. In de reliëfrijke zone ten oosten van de pas zou de ontsluiting echter nogal beïnvloed worden door de wenselijkheid aanleg van sterk hellende wegen en paden zo veel mogelijk te voorkomen.

Op het hoog gelegen terras aan de zuidoostkant van de Amerongse Berg waren de oudste bosgedeelten omstreeks 1790 ontsloten volgens een "cirkel-met-8 radialen patroon" dat doet denken aan een wiel met spaken. Het heeft een middellijn van 250 meter. In het middelpunt van de cirkel is de Eenzame Eik vanouds een solitaire boom. Het "sterrenbos" werd De Manége gedoopt omdat er vroeger paardrijders oefenden. De radiale lanen stralen onder meer uit naar het Huis Amerongen, de Domtoren van Utrecht, het centrum van Amersfoort en een oude kerktoren van Veenendaal.

Doordat de cultuurhistorisch interessante structuur van de Manége bij het latere bosbeheer zou worden verwaarloosd en veronachtzaamd was ze enkele decennia geleden nauwelijks herkenbaar meer. In 1990 begon Staatsbosbeheer echter met het herstel ervan. Daarbij is eerst de ringvormige bosweg gereconstrueerd en beplant met jonge beuken. Veertien jaar later zou het zware naaldhout binnen de rondweg worden vervangen door nieuwe beplanting.

De herbebossing gebeurde op de boomplantdag van 2004. Scholieren van acht (voormalige) gemeenten waren hierbij betrokken. Rond de stam van de Eenzame Eik zijn banken geplaatst waar men uitzicht heeft op de nieuwe beplanting van het sterrenbos en de acht radiale lanen ervan kan overzien.

In het begin van de 19de eeuw liet de toenmalige kasteelvrouwe lady Athlone Het Berghuis bouwen. In 1883 is het pand ingericht als logement en uitspanning. Tegenwoordig wordt het geëxploiteerd als restaurant.

In 1815 liet lady Athlone als blijvende herinnering aan de Slag bij Waterloo een gedenkteken oprichten. Een belangrijke aanleiding was dat haar oudste zoon heelhuids van het slagveld terugkeerde. Het monument bestaat uit een gemetselde rechthoekige sokkel en vastberadenheid symboliserende Toscaanse zuil die wordt gekroond door een grote ronde kogel. In de Tweede Wereldoorlog gebruikten de Duitsers het gedenkteken als een schietschijf waardoor het ernstig werd beschadigd. Enkele jaren na de oorlog is het monument verwijderd en begraven in de tuin van de toenmalige rentmeester.

Inwoners van Amerongen bewerkstelligden echter dat het in 1962 weer werd opgegraven en hersteld. Het gedenkteken kwam toen op zijn huidige plaats ten zuiden van het bosrestaurant te staan. Na zijn heroprichting is het monument op 3 augustus 1963 door de erven Graaf G.J.G.C. van Aldenburg Bentinck overgedragen aan de gemeente Amerongen.

Ter herinnering aan de vroegere provinciale elektriciteitsmaatschappij PUEM NV (1916-1991) is bij het bosrestaurant De Bergschuur een meer dan manshoge grafheuvel nagebouwd. Daarbij werd een gang uitgespaard en aan beide zijden geflankeerd door een muur met gegevens over de opbouw van een meermalen benutte grafheuvel.

En nu op geopad
Voor degenen die met eigen ogen een representatief beeld van de Galgenberg en omgeving willen krijgen beschreven wij een ten dele gemarkeerde boomvormige route van 7 kilometer. De vice versa te lopen stam van de "boom" wordt gevormd door een traject van 650 meter dat van de bushalte Amerongse Berg via de Koningin Wilhelminaweg (N 225) en het begin van de Veense Weg naar de bosrand loopt.

Bij het begin van het traject door het Amerongse Bos staat het restaurant 't Berghuis waarvoor een vrij groot parkeerterrein is gelegen.

Route 6,0 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Het reliëf- en bosrijke wandelgebied is gelegen op een stuwwalgedeelte waarvan de ligging en kenmerken sterk werden beïnvloed door een klein tongetje dat zich afsplitste van de veel grotere grote ijslob die het zuidelijk deel van de Gelderse Vallei uitschulpte.

Het tongetje drong tot de noordelijke omgeving van Elst door. Als gevolg hiervan werden de (rivier)afzettingen die het landijs weg- en opschoof er over een wat grotere afstand verplaatst dan elders. In het grotere geheel van de stuwwal Amersfoort-Doorn-Rhenen kan daardoor bij Elst een afzonderlijke kleine boog worden onderscheiden. Westelijk daarvan formeerde een ijstongetje bij Leersum ook zo'n stuwwalboogje.

Tussen beide kleine stuwwalbogen ligt het hoogste deel van de Utrechtse Heuvelrug. Dit houdt waarschijnlijk verband met het feit dat er een groter volume aan (rivier)afzettingen door het ijs werd weggeschoven en de glaciale drukkrachten tussen de beide ijslobben convergeerden.

Even ten noordwesten van het wandelgebied is de kruin van de Amerongse Berg de hoogst gelegen plek van de Utrechtse Heuvelrug. De hoogte wordt door een terras en markante pas gescheiden van het meest zuidelijke deel van het stuwwalboogje dat tot bij Elst reikt.

Bij de pas vertoont het meest zuidelijk deel van het stuwwalboogje een sterk gelede randpartij met een waaier van korte uitlopers. Een opvallende culminatie van de randpartij is de Galgenberg.

Evenals een aantal andere natuurlijke passen van de Utrechtse Heuvelrug was die in het wandelgebied een dwarslaagte van de stuwwal die door ijssmeltwater zodanig werd uitgediept dat ze meer op een dal ging lijken.

Smeltwater vormde ook enkele dalletjes tussen de uitlopers van het stuwwalplateau ten oosten van de pas. Een van de dalletjes wordt bij zijn begin gesegmenteerd door een laag dwarsruggetje.

Zuidelijk van dit dalletje wordt de kruin van een stuwwaluitloper verlevendigd door kommetjes en ander microreliëf.

Aan de binnenzijde van de stuwwalpas ligt een grotere schotelvormige depressie.

Het ontstaan van de microgeomorfologische gesteldheid zal nog nader moeten worden onderzocht.

In het zuidelijk deel van het gebied herinneren enkele grafheuvels aan de activiteiten van de praehistorische mens.

De gronden van het beschreven gebied behoorden eeuwenlang tot het uitgestrekte voormalige landgoed Huis Amerongen. De eigenaren ervan begonnen al in de 18de eeuw met herbebossingen.

Het wandelterrein ligt tegen de oostrand van een gebied dat daarbij al snel aan bod kwam.

Op en bij de Galgenberg herinnert de bosvegetatie plaatselijk nog aan de vroeger een tijdlang vrij algemene eikenhakhoutcultuur.

Het wandelgebied ressorteert tegenwoordig onder de uitgestrekte staatsboswachterij Amerongse Berg. Op het terras ten zuidoosten van de Amerongse Berg werd de structuur van een sterrenbos uit 1792 gefaseerd in oude luister hersteld.