Geo-Hotspot 080- de Rojesteinse Berg

bijgewerkt 08-01-2022

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Rojesteinse Berg bij Amerongen

waar het landijs van twee kanten kwam

 

Deze brochure over een bos-en reliëfrijk stuwwalgedeelte ten noorden van Amerongen is aflevering 080 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkelingen hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgen daarbij enkele routes waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken daarbij het vele microreliëf, enkele markante dalletjes en de oude eikenstrubben onderaan de oostflank van de Rojesteinse Berg.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Rojesteinse Berg kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 080 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
De Rojesteinse Berg behoort tot de hoogst gelegen delen van de Utrechtse Heuvelrug. Aan de noordzijde wordt de hoogte geflankeerd door een enkele tientallen meters lager gelegen terrasachtig gebied. Een zich in zuidelijke richtingen uitbreidende Scandinavische landijskap was in de voorlaatste ijstijd verantwoordelijk voor het ontstaan van de hoogten door de laagpakketten die het tegenkwam weg- en op- te schuiven.

Smeltwater zorgde nadien voor het ontstaan van enkele valleien met dalletjes. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw werd begonnen met de grootschalige herbebossing van het gebied. Dwars loopt de enigszins bochtige Bergweg in ongeveer noordnoordoostelijke richting . Westelijk daarvan wordt het gebied gesneden door de voormalige grens tussen de gemeenten Leersum en Amerongen. Het oostelijk deel van het gebied ressorteert onder de staatsboswachterij Amerongse Berg. Westelijk daarvan kwam een complex percelen in handen van de Stichting Het Utrechts Landschap.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van zich uitbreidend landijs

De noordelijke omgeving van Amerongen ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem dat overwegend met bos en heide is begroeid terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.

Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa's die zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land gingen uitbreiden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen.

De door het ijs opgestuwde afzettingen vormen in het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug een aantal afzonderlijke kleine hoogten. Zuidelijk daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder - Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal die tot voorbij Rhenen reikt en daar later door de grote rivieren werd ondergraven. Het is deze stuwwal waarop het wandelgebied is gelegen.

Het oppervlak van de stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen die min of meer in elkaars verlengde lagen en van elkaar gescheiden waren door pasachtige dwarslaagten. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen niet alleen gevormd maar ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden.

Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen en plateaus wat kenmerkend bleek voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen. Vanwege de wijze waarop zij moeten zijn ontstaan noemen wij ze schaafterrassen en -plateaus. De vlakke bovenzijde ervan zou men met een latijnse term als glaciplanum (mv glaciplana) kunnen aanduiden. Glaci betekent namelijk "door het ijs" en planum "vlak".

Bij Leersum, Amerongen en Elst manifesteert de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug zich niet als een vrijwel rechtdoor lopend rugsysteem maar doen de contouren ervan denken aan de schrijfletter w. ofwel een dubbele guirlande. De ligging van de beide kleine stuwwalbogen rechtvaardigt de conclusie dat de ijslob die het zuidelijk deel van de Gelderse Vallei vormde bij haar verdere expansie (kort na elkaar) twee tongetjes "uitstak".

De westelijke van beide kleine stuwwalbogen loopt van Maarsbergen via Darthuizen en Leersum naar de noordelijke omgeving van Amerongen. Daar verenigt hij zich ter plekke van de Rojesteinse Berg en het noordelijk daarvan gelegen schaafterras met het andere stuwwalboogje. Dit loopt via de Rojesteinse en Vlakke Berg in zuidzuidoostelijke richting naar de Amerongse Berg. Laatstgenoemde hoogte wordt door een markante pas gescheiden van het meest zuidelijke deel van de kleine boog.

Omdat dit vlakbij Elst is gelegen hebben wij de oostelijke stuwwalboog naar dat dorp genoemd. Bij Elst knikt de stuwwalboog vrij abrupt naar het noordoosten. Het sluit dan aan op een deel van de stuwwal waarvan de breedte en oriëntatie minder varieert dan bij Leersum, Amerongen en Elst.

De hoogte tot waar de expanderende landijskap afzettingen opstuwde hing sterk af van de hoeveelheden sediment die ze op(zij)schoof de afstand waarover dat gebeurde en de tegendruk die daarbij moest worden overwonnen. Helaas is de oorspronkelijke hoogte van de stuwwalribbels niet exact meer vast te stellen doordat het opdringende ijs de bovenste delen ervan later op de meeste plaatsen óók heeft weggeschoven. Het niveau tot waar de culminaties van de stuwwallen oprijzen ligt dus (wat) lager dan de oorspronkelijke hoogte van de glaciale ruggen.

Daarbij lijkt het wel waarschijnlijk dat er een duidelijke relatie bestaat tussen beide. Wanneer wij de hoogte van de culminaties nog eens in dit licht bezien valt op dat hun kruinen in het gebied waar de beide beschreven stuwwalbogen elkaar naderen veelal een niveau van ongeveer 66 meter boven N.A.P. "aanhouden". Verder naar het zuidoosten varieert de hoogteligging iets meer waarbij de Amerongse Berg en Elsterberg respectievelijk tot ruim 69 en 63 meter boven N.A.P. reiken.

Ook hier hebben we echter met een gemiddelde van 66 van doen. Een en ander betekent dat de kleine stuwwalboog van Elst het hoogste deel van de Utrechtse Heuvelrug is. Dit kan verband houden met de tegendruk die het sterker opdringen van het ijs bij Elst veroorzaakte. Daarbij kreeg de ijslob van Elst met name aan de kant van Leersum ook van doen met convergerende glaciale drukkrachten.

Die ijslob was waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor het ontstaan van de lage heuvel die het schaafterras aan de westzijde markeert. Die heuvel reikt tot bijna 40 meter boven N.A.P terwijl het oostelijk aangrenzende deel van het schaafterras verscheidene meters lager is gelegen.

De invloed van smeltwater
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het ijs maar ook in de 10.000 jaar geleden geëindigde als Weichselien bekende laatste koude tijd van het geologisch verleden toen Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte maar wel geregeld dikke pakketten (verijzende) sneeuw werden gevormd. Het ijssmeltwater vergrootte de laagten van het stuwwalreliëf tot valleien terwijl het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater een belangrijke rol speelde bij de vorming van kleinere dalen.

De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane (steile) hellingen sprake van watererosie. In het stuwwallichaam van het wandelgebied zijn ook enkele vallei- en/of dalsystemen gevormd. Zo wordt de stuwwalflank op de overgang van de Rojesteinse Berg naar het noordelijk daarvan gelegen schaafterras aan beide zijden geleed door een vallei.

Ten zuiden van de oostelijke vallei verlevendigt een klein smeltwaterdalletje de vrij steile noordoostflank van de Rojesteinse Berg. Aan de andere kant van de heuvel draait een aanvankelijk in noordelijke richting lopend vallei- en dalsysteem later meer en meer naar het westen. In de zuidoosthoek van het gebied scheidt een valleisysteem de oostnoordoostelijke flanken van de Rojesteinse en Vlakke Berg.

Onderin de laagte liggen vlak bij elkaar twee ondiepe terreindepressies. Het ontstaan van die bijzondere microgeomorfologische situatie zal nog nader moeten worden onderzocht. Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk ogend microreliëf voor dat zijn ontstaan te danken zou kunnen hebben aan smeltwater. Het meest tot de verbeelding spreken daarbij de (reeksen) kommetjes die sommige markante bolle hellinggedeelten verlevendigen. Het kaartje geeft aan waar ze van het wandelgebied bekend zijn.

Gezien de ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken is het niet vreemd te veronderstellen dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond. Dit wordt begrijpelijk als wij ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten en deze zich bij het afsmelten van het ijs verwijdden tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan immers de ondergrond hebben uitgekolkt.

Behalve kommetjes kan het smeltwater ook sommige van de in het gebied voorkomende geultjes hebben gevormd. Met name bij oude verbindingen als de Bergweg kunnen ze hun ontstaan ook te danken hebben aan het vroegere verkeer over ongebaande wegen.

De invloed van de wind
Behalve smeltwater heeft in het Weichselien ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloed. Dit kon het geval zijn wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. De wind voerde een deel van het zandige materiaal dat hij aanvoerde met sneeuw mee. Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen overwegend zandige materiaal plaatselijk over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde.

Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden. Met name wanneer hun genese onder drogere condities plaatsvond manifesteren zij zich echter ook als kleine duinachtige heuvels en ruggen. Het zal duidelijk zijn dat in de windvormingen nauwelijks grof grind voorkomt. Op de Rojesteinse Berg en het schaafterras liet de wind nauwelijks afzettingen achter. Er vlakbij vormen ze echter de "bovenbouw" van het brede laag gelegen terras dat de opgestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei.

De invloed van de mens
Het grondgebruik door boerengemeenschappen

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. De aanvankelijk zo veel mogelijk zelf in hun eerste levensbehoeften voorzienende boerenhuishoudens hadden vroeger overigens primair belangstelling voor gebieden waar zowel akkerbouw als veeteelt kon worden bedreven en bovendien hooioogsten mogelijk waren.

In verband hiermee vestigden de boeren zich in pre- en vroeghistorische tijd bij voorkeur in gebieden waar als grasland te gebruiken vochtige gronden dichtbij voor de akkerbouw geschikt wat droger land lagen. Zulke situaties werden bijvoorbeeld onderlangs de Utrechtse Heuvelrug aangetroffen. Ter plekke van het huidige Amerongen is daarom al vele eeuwen geleden een zone ontgonnen. Zoals gebruikelijk zouden de boerderijen daarbij tussen het akkerland en de belangrijkste weidegronden worden gesitueerd. Ook aan de noordkant van de Utrechtse Heuvelrug ontstonden nederzettingen. Het waren de buurtschappen Ginkel, De Haar en Dwarsweg waar de boerderijen op lange strookvormige kavels kwamen te staan.

Ginkel betekent begaanbaar bos en Haar beboste hoogte. Beide zijn meer voorkomende benamingen. Daarbij werd Haar zelfs een vrij algemeen toponym terwijl Ginkel ook bekend is van een gebied ten oosten van Ede. De buurtschap De Haar heeft vroeger een tijdlang geprofiteerd van een halte aan de later gedeeltelijk verdwenen spoorlijn Amersfoort-Rhenen. Bij die spoorlijn heeft de bebouwing zich later verdicht. Aldus ontstond er een langgerekt heterogeen wijkje dat tegenwoordig vooral bekend is als Overberg. Die naam werd daarvoor soms al gebruikt om andere delen van de nederzettingen in deze omgeving aan te duiden.

De buurtschap Ginkel ontstond aan de rand van de Utrechtse Heuvelrug bij de Bovenhaarweg. Ze exploiteerde er zelfs een eng. Na de Middeleeuwen werden noordelijk van Ginkel venen afgegraven en gronden tot cultuurland ontgonnen. Het zwaartepunt van de nederzetting verplaatste zich toen noordwaarts. Tegen het eind van de 19de eeuw is een deel van de Ginkelse Eng en de aangrenzende stuifzanden bebost. Dit bos werd later het grote verblijfsrecreatieterrein Ginkelduin.

Aan de noordelijke bosrand zijn ook enkele kleine verblijfsrecreatieterreinen te vinden. Bij de Bovenhaarweg zijn dat Nieuw Wildenburg en Op de Groene Heuvelrug. In de noordoosthoek van het gebied ligt bij de Bergweg de camping Veenestein terwijl zuidelijk van de Dwarsweg op de Ossenberg, ’t Eind, De Hoge Linde en De Bokkesprong kan worden overnacht.

Op de gemene graasgronden werd locaal ook kleinschalig naar grind, leem of andere bodemschatten gegraven. Hieraan herinnert doorgaans grillig microreliëf met kuilen en storthopen. Op enkele plaatsen resulteerden de graafpartijen in het ontstaan van omwalde trogachtige depressies. Dit was het geval als het begeerde bodemmateriaal met name in bepaalde lagen van de gestuwde afzettingen voorkwam. Doordat de ondergrond schubsgewijs werd opgestuwd worden ze dan immers alleen in bepaalde stroken aan en bij het aardoppervlak aangetroffen. In de oostflank van het schaafterras ligt een wat grotere voormalige groeve.

De invloed van grootgrondbezitters
Sinds de Vroege dan wel Volle Middeleeuwen zouden kerkelijke of adellijke en later ook welstandige "burgerlijke" grootgrondbezitters veel invloed op de ontwikkeling van het gebied uitoefenen. Oostelijk van Leersum hebben later vooral de eigenaren van de bestuurlijk belangrijke landgoederen Zuylestein en Amerongen invloed uitgeoefend op de landschapsontwikkeling. Daarbij konden de boeren de gemeenschappelijke graasgronden blijven gebruiken zolang de eigenaren ervan ze niet nodig hadden voor hun eigen plannen. Meestal ging het hen er dan om ze voor de houtteelt te gaan gebruiken.

Omstreeks 1850 waren de Rojesteinse Berg en het noordelijk daarvan gelegen schaafterras nog vrijwel geheel begroeid met heide. Ruim vijftig jaar later zouden zowel de heuvel als het terras echter al grotendeels herbebost zijn. Heide groeide toen onder meer nog op een driehoekig terreintje ten oosten van de Bergweg en het westelijk deel van het terras. Tegenwoordig is het gehele gebied met bos bedekt. Bij de herbebossing bleven zowel het Amerongse Spoor als de Bergweg behouden.

Intussen werd het gebied elders op nogal uiteenlopende wijze van een dicht net van nieuwe paden en wegen voorzien. Bij het bestuderen van dit ontsluitingspatroon valt op dat sommige rechte wegen en paden ongeveer de hellingsrichting van het terrein volgen. Tussen enkele evenwijdige wegen werden op korte afstand van elkaar dwarsverbindingen aangelegd. Hier en daar komt dus een laddervormig ontsluitingspatroon voor.

Bij het huidige bosbeheer wordt gestreefd naar een vermindering van het aantal ontsluitingen omdat dit een gunstige invloed zou hebben op de levende natuur. De belevingsmogelijkheden van die natuur en het landschap worden dan echter beperkt. In en bij het dal tussen de Rojesteinse en Vlakke Berg bestaat de bosvegetatie uit oude eikenstrubben. Kenmerkend hiervoor zijn langzaam groeiende (groepen) kromme eiken die soms in een kring staan. We hebben dan van doen met verwilderde hakhoutcultures of uitlopers van (meermalen) afgezaagde opgaande bomen.

En nu op geopad
Voor degenen die met eigen ogen een representatief beeld van de Rojesteinse Berg en omgeving willen krijgen beschreven wij een boomvormig traject waarvan de kroon uit twee delen bestaat. Dit betekent dat ter plekke van de kroon twee afzonderlijke lusvormige routes werden beschreven. Een ten westen van de Bergweg met een lengte van 3,5 kilometer en een wat kortere ten oosten van die hoofdverbinding. De (ten dele) vice versa te lopen stam van de "boom" wordt gevormd door een twee kilometer lange route die de Rijksstraatweg bij de bushalte Amerongse Berg met het plateau van de Vlakke en Rojesteinse Berg verbindt. Deze route loopt onder meer door het meest westelijk deel van het oude Amerongse Bos.

Route 9,8 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Afzettingen weg- en opschuivend Scandinavisch landijs was zo'n 150.000 jaar geleden primair verantwoordelijk voor het ontstaan van de Utrechtse Heuvelrug. Het vormde er enkele stuwallen waarvan er een enkele tientallen kilometerslang werd. Als het ijs de stuwwallen ook overdekte werden delen ervan vlak geschaafd. Er ontstonden dan plateaus en terrassen.

Het wandelgebied occupeert voornamelijk het als de Rojesteinse Berg bekende noordelijkste deel van een vrij groot en tamelijk hoog stuwwalplateau waarvan een aantal culminaties tot ongeveer 66 meter boven N.A.P. reikt. De tamelijk steile flanken van de Rojesteinse Berg gaan aan de noordzijde over in een meer terrasachtig stuwwalgedeelte.

De vorm van het stuwwalgedeelte werd sterk beïnvloed door een tweetal kleine ijslobben die respectievelijk ten westnoordwesten en oostnoordoosten van het gebied lagen.

Smeltwater van het landijs en de zich in de laatste ijstijd soms sterk ophopende sneeuwmassa's creëerden in het gebied enkele vallei- en dalsystemen die in uiteenlopende richtingen lopen.

IJssmeltwater moet de natuurlijk lijkende kommetjes hebben uitgekolkt die op sommige bolle stuwwalkruinen worden aangetroffen.

Ook sommige van de elders voorkomende (bundels) geultjes zijn hoogstwaarschijnlijk smeltwatervormingen. Bij enkele oude verbindingen danken zij hun ontstaan wellicht echter aan het vroegere verkeer over ongebaande wegen.

Evenals elders verdwenen de natuurlijke loofbossen sinds de bronstijd onder invloed van allerlei menselijke activiteiten en namen heidevegetaties gaandeweg hun plaats in.

Omstreeks 1850 waren de Rojesteinse Berg en het noordelijk daarvan gelegen schaafterras nog vrijwel geheel begroeid met heide. Ruim vijftig jaar later zouden zowel de heuvel als het terras echter al grotendeels herbebost zijn.

Aan of bij de noordelijke randen van het bos liggen verscheidene verblijfsrecreatieterreinen van sterk uiteenlopende grootte.

We beschreven enkele (ruim) vijf kilometer lange wandelroutes naar en door het gebied. Deze lopen via de Amerongse en Vlakke Berg naar de Rojesteine Berg.

Zowel het zuidwesten van het Amerongse Bos als het westelijk deel van de Rojesteinse Berg zijn tegenwoordig grotendeels eigendom van de Stichting Het Utrechts Landschap terwijl de Vlakke Berg en het oostelijk deel van de Rojesteinse Berg ressorteren onder de staatsboswachterij Amerongse Berg.