Geo-Hotspot 084- de Buurtse Berg

bijgewerkt 08-01-2022

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Buurtse Berg bij Veenendaal

waar de Utrechtse Heuvelrug nogal door de mens werd versmald maar toch veel vertelt over een grijs en wit verleden

 

Deze wandelgids gaat over het beboste stuwwalgedeelte bij Veenendaal, dat bekend werd als de Sparreboomse en Buurtse Berg.

De brochure is aflevering 084 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.

Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op Geopad kunnen gaan. Het meest interessant zijn:

  • de kenmerkende afwisseling van plateaus met markante dalletjes en het gevarieerde bosgebied;
  • het uitzicht vanaf de stuwwal op de grote voormalige zandgroeve Kwintelooyen en de Gelderse Vallei;
  • de boven op de Buurtse Berg gelegen Wielingsheuvel, een grafheuvel uit de midden bronstijd.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Sparreboomse en Buurtse Berg bij Veenendaal kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 84 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied verteld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna worden nog twee wandelroutes beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het vrijwel geheel beboste gebied ligt ten westen en zuidwesten van de grote voormalige groeve Kwintelooyen. We wandelen er over een nw-zo georiënteerd stuwwalgedeelte. De tot ongeveer 60 meter boven N.A.P. reikende hoogste delen zijn gevormd tot een plateauachtig rugsysteem.

Enkele zijtakken van het rugsysteem lopen een eind in de richting van het nabije rivierengebied. Smeltwater vormde in de flanken van de stuwwal enkele dalletjes, waarvan we er twee zullen bezoeken. Hier en daar komt ook allerlei microreliëf voor dat kan zijn ontstaan door smeltwater. We denken dan in het bijzonder aan de kommetjes van sommige stuwwalkruinen en de geultjes die lokaal insnijden in de stuwwalflanken.

Enkele boven op de stuwwalkruinen gelegen ronde vormen zijn (mogelijk) grafheuvels. Sommige hoofdontsluitingen van de bossen zijn fraaie (beuken)lanen. Een paar daarvan eindigen tegenwoordig abrupt bij de rand van de vroegere zandgroeve. De wandelroute naar en over de Buurtse Berg loopt ook boven langs de groeve Kwintelooyen zodat die er goed is te overzien. Die is nu overwegend met bos en heidevegetaties begroeid. Een deel van Kwintelooyen is beschermd natuurgebied, een ander deel is ingericht voor dagrecreatie met een dagcamping. De rand van de groeve biedt echter ook uitzichten op een deel van de Gelderse Vallei waar Veenendaal zich sterk uitbreidde.

Het wandelgebied wordt aan de kant van de Remmerdense Heide begrensd door de kaarsrechte Defensieweg.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van landijs
Het beschreven bosgebied ligt op de noordoostflank van de Utrechtse Heuvelrug. Zo noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt. Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem. Dat is overwegend met bos en heide begroeid; andere, vrij grote oppervlakten raakten bebouwd.

Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan aan de Scandinavische landijsmassa's. Die breidden zich zo'n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uit.

Vanuit het gebied wat nu de Gelderse of Centrale Vallei wordt genoemd, schoof het landijs allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Op deze wijze ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen. In het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug stuwde het landijs de afzettingen op tot een aantal afzonderlijke kleinere hoogten.

Ten zuiden daarvan begint ongeveer op de lijn Den Dolder-Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal, die tot voorbij Rhenen reikt. Het is deze stuwwal waarop ook een deel van het wandelgebied ligt. In Rhenen en omgeving is de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug vrij smal, maar wel markant. Hij loopt tussen het Prattenburgse en Remmersteinse Bos in ongeveer zuidoostelijke richting. In het laatstgenoemde gebied is de stuwwal even meer op het zuiden gericht.

Het oppervlak van de stuwwal vertoonde aanvankelijk bundels kleinere ruggen. Die lagen min of meer in elkaars verlengde en waren van elkaar gescheiden door pasachtige dwarslaagten. Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen die het vormde ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan etagegewijs geëgaliseerd. De oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze uitbreiding van zogenaamde landijstongen. Die uitbreiding was des te groter naarmate het ijs minder tegendruk van het voordien gevorrnde stuwwallichaam ondervond.

Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen en plateaus. Dat bleek kenmerkend voor een belangrijk deel van deze glaciale ruggen. Van wege hun wijze van ontstaan zouden ze daarom schaafterrassen en -plateaus kunnen worden genoemd. In en bij het wandelgebied herinneren de Sparreboomse en Buurtse Berg aan de glaciale egalisatieprocessen. De kruinen van deze plateaus reiken tot circa 60 meter boven N.A.P.

Enkele zijtakken van de hoogste stuwwalgedeelten lopen in de richting van het rivierengebied. 

Sommige kruinen van de terrasvormige stuwwaldelen worden van elkaar gescheiden door dwarslaagten die als passen fungeren. Een markant voorbeeld van zo'n pas bevindt zich aan de westkant van het wandelgebied. De dwarslaagte scheidt het rugsysteem van de Sparreboomse Berg van een groot stuwwalplateau met enkele kruinen tot circa 52 meter boven N.A.P.

Op dit plateau groeit het Prattenburgse Bos. Ten noordoosten van de pas vertoont de stuwwalflank een grote nisvormige laagte. Die laagte zou daarom ook de Nis van Rhenendael kunnen worden genoemd. Daarin ligt het al vrij oude Schupse Bos, grotendeels op bijna vlak terrein.

In het zuidoosten van het wandelgebied scheidt een veel ondiepere pas het rugsysteem van de Buurtse Berg van een plateau van het Remmersteinse Bos, dat tot ongeveer 52 meter boven N.A.P. reikt. Bij de oostrand van het wandelterrein werd na de Tweede Wereldoorlog gaandeweg een groot gebied ontgrond en ontstond daardoor de groeve Kwintelooyen.

De invloed van smeltwater
Scandinavisch landijs van de voorlaatste ijstijd, het Salien, stuwde oudere bodems van waar nu de Gelderse vallei ligt op tot de heuvelrug. Daarnaast hebben smeltwater en de wind een rol gespeeld bij de vormgeving van de stuwwallen van de rug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het landijs. In de laatste koude tijd, het Weichselien, dat 10.000 jaar geleden eindigde, werden soms ook dikke pakketten sneeuwijs gevormd.

Het ijssmeltwater vergrootte de (dwars)laagten van het stuwwalreliëf tot valleien. Vooral in de laatste ijstijd speelde het sneeuwsmeltwater een belangrijke rol bij de (verdere) vorming van kleinere dalen. De vallei- en dalvorming was slechts goed mogelijk wanneer begroeiing (vrijwel) ontbrak en bodemijs water belette snel diep in de ondergrond weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op steile hellingen zonder begroeiing sprake van watererosie. Evenals een aantal andere natuurlijke passen van de Utrechtse Heuvelrug waren die bij het wandelgebied dwarslaagten van de stuwwal. Die werden door ijssmeltwater zodanig uitgediept dat ze meer op een dal gingen lijken.

Op stuwwallen als die van de Utrechtse Heuvelrug komt ook allerlei natuurlijk lijkend microreliëf voor dat door smeltwater kan zijn ontstaan. Het meest tot de verbeelding sprekende (reeksen) kommetjes die op sommige markante bolle hellinggedeelten te zien zijn.

Van enkele kuilen mag overigens worden aangenomen dat ze door grindwinning ontstonden. Grindkuilen zijn doorgaans vrij grillig van vorm en vaak ook omgeven door storthopen van overgebleven bodemmateriaal.

De ligging van de geschetste geofenomenen op bolle stuwwaloppervlakken maakt het aannemelijk dat hun ontstaan verband hield met de rek die het ijs er ondervond. Dit wordt begrijpelijk als we ons realiseren dat die rek leidde tot het ontstaan van spleten. Bij het afsmelten van het ijs verwijdden deze zich tot kloven. Smeltwater dat in de kloven stortte kan dan zo de ondergrond hebben uitgekolkt. Smeltwater was waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor het ontstaan van enkele van de geultjes die hier en daar in de stuwwalflanken worden aangetroffen.

In ieder geval creëerde het smeltwater de twee markante dalletjes die de stuwwalflank van het wandelgebied geleden. Het smeltwater spreidde het overwegend grofzandige en grindrijke materiaal dat het meenam voor een belangrijk deel onderaan de buitenflanken van de stuwwallen over de ondergrond uit. Zo ontstonden vanuit de dalmondingen lage welvingen van grindrijke afzettingen met waaierachtige contouren. Voor zover deze door ijssmeltwater werden gedeponeerd worden ze sandur (of sandr) genoemd. Een Nederlandse term hiervoor zou kunnen zijn (ijs)smeltwaterwaaiers.

In enkele droge fasen van de laatste ijstijd heeft de wind plaatselijk (fijn) zand over de stuwwallen en smeltwaterafzettingen van de Utrechtse Heuvelrug uitgespreid. In het wandelgebied was dit niet of nauwelijks het geval.

De invloed van de mens
Het vroegere grondgebruik
Op de Utrechtse Heuvelrug is de mens al vele tienduizenden jaren actief geweest. Van deze activiteit getuigen tienduizenden, ja zelfs enkele honderdduizenden jaren oude (vuur)stenen werktuigen, die te Leersum en in de groeven bij Veenendaal en Rhenen werden ontdekt. En verder onder meer talrijke grafheuvels die over bijna de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen.

Tussen Driebergen en Rhenen zijn ze vooral op de zuidwestelijke flanken van de heuvelrug te vinden. In het boven op en noordoostelijk van de stuwwalkruinen gelegen wandelgebied zijn ze dan ook zeldzaam. Daar is het meest markante voorbeeld de  Wielingsheuvel op de Buurtse Berg. Bij een recent onderzoek werd het bergje ontmaskerd als een grafheuvel uit de middenbronstijd die dateert van 2.000 tot 1.500 voor Christus. De grafheuvel werd later wat opgehoogd.

Veel grafheuvels zijn inmiddels gerestaureerd. In het kader hiervan werden de bomen en struiken die erop groeiden verwijderd, omdat hun wortels het bodemarchief kunnen aantasten. Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost. Vele eeuwen lang werd de heuvelrug overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen toen domineren wat ook in en bij het wandelgebied het geval was.

Hoewel de natuurlijke bosvegetaties al lang geleden vrijwel overal verdwenen, werden de droge zandgronden van de stuwwal de afgelopen eeuwen in het algemeen niet of pas vrij kort geleden tot agrarisch cultuurland ontgonnen. Behalve met het reliëf en de betrekkelijk geringe natuurlijke vruchtbaarheid van de bodem hield dit ook verband met andere omstandigheden.

Zolang nog geen kunstmest werd gebruikt, was het op de zandgronden namelijk nodig grote oppervlakten onontgonnen te laten. Zo kon de vruchtbaarheid van de bestaande akkers op peil worden gehouden en verbeterd. Daarom liet men schapen of ander vee op het onontgonnen land grazen en voor de mestopbrengst in zogenaamde potstallen overnachten. Verder werden er op de ’woeste gronden’ plaggen gestoken en al dan niet verteerde plantenresten verzameld. Het deels organische materiaal werd gebruikt om de mest van de potstal te bedekken en aan te vullen.

Behalve als graasgronden en voor het op peil houden van de bodemvruchtbaarheid hadden de woeste gronden ook een andere functie. Er kon daar namelijk hout vandaan worden gehaald. De begroeiing van de onontgonnen gronden werd dan ook steeds armelijker. Daardoor maakten de nog aanwezige natuurlijke loofbossen steeds meer plaats voor heidevegetaties. Veel later zouden de heidevelden weer voor een deel worden (her)bebost. Verder werden na de uitvinding van de kunstmest daarvoor geschikte terreinen ook als akker- of grasland in gebruik genomen.

Het latere grondgebruik
Vooral in de negentiende eeuw vonden in en bij het wandelgebied grootschalige herbebossingen plaats. Het initiatief daartoe werd genomen door particuliere grootgrondbezitters. Die vestigden zich aanvankelijk vrijwel alleen aan de randen van de Utrechtse Heuvelrug. Later kregen zij meer belangstelling voor de hogere delen ervan. Omstreeks 1850 was het gebied ten noorden van de Galgenweg al bijna geheel bebost. Enkele decennia later zou boven op de stuwwal, vooral aan de kant van het Remmersteinse Bos, veel bos worden geplant. De pas veel later verharde, kaarsrechte Defensieweg werd daarvan de hoofdontsluiting.

Tussen de bosgebieden lag op de door enkele dalletjes verdeelde, noordelijke flanken van de Sparreboomse Berg nog geruime tijd een heideterrein. Dat zou echter steeds meer dichtgroeien met dennen, berken en eiken. Onder de bomen van de verboste heide ontstond later geleidelijk een dichte vegetatie van bosbessen. De laatste restanten van de heide verdwenen pas omstreeks de jarenzestig van de vorige eeuw. Toen werden enkele kleine bospercelen boven op de Buurtse Berg in akkers omgezet.

Onderaan de noordoostflank van het stuwwalplateau met het Prattenburgse Bos veranderde een klein terrein tussen de Veenendaalse Straatweg, Oude Veensegrindweg en Cuneraweg door een afgraving in een waterrijk bekkentje. Tegenwoordig staat er het grote luxe appartementencomplex Rhenendael.

Veel ingrijpender waren de ontgrondingen die na de Tweede Wereldoorlog een kleine kilometer zuidoostelijker plaatsvonden. Daarbij werd in circa 40 jaar tijd in een aantal fases zo'n 80 ha van de stuwwal weggegraven. Daardoor verdwenen twee noordoostelijke uitstulpingen van de Buurtse Berg en ook twee markante dalsystemen van honderden meters lengte.

Onbekend is in hoeverre ook natuurlijk microreliëf aan de afgraving werd opgeofferd. Dit was voordat de ontgrondingsvergunningen werden afgegeven namelijk nog nooit geïnventariseerd. Een klein deel van het ontgronde gebied zou zo diep worden uitgegraven dat een vijver ontstond. Het grootschalig ontgronde stuwwalgedeelte was voor het werd weggegraven bijna geheel begroeid met vrij oud bos. Enkele percelen onderaan de stuwwalflank waren echter cultuurland. De ontgronding vond voornamelijk plaats op het terrein van het landgoed Dikkenberg.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw verleende de provincie Utrecht vergunning de groeve aan de noordwestkant nog aanmerkelijk uit te breiden. De Raad van State vernietigde die vergunning echter. Na beëindiging van de ontgronding werd besloten de erdoor ontstane grote groeve voor een aanzienlijk deel in te richten als dagrecreatieterrein. Bovendien werd de levende natuur er enige speelruimte geboden.

Zo ontstond vanaf de jaren zeventig van de 20ste eeuw een secundair natuurgebied met heidevegetaties, waar verbossing wordt tegengegaan.

Tijdens de ontgronding zijn resten gevonden van prehistorische dieren: mammoet, drie soorten neushoorns, reuzenhert en steppewisent. De gevonden botten en werktuigen hebben veel kennis verschaft over de ijstijden en de leefwijze van mensen die van de jacht leefden.

Oude wegverbindingen
Langs de randen van de Utrechtse Heuvelrug lopen enkele oude interlokale wegen. Aan de kant van de Gelderse Vallei is dat in het wandelgebied onder meer de Oude Veensegrindweg. Buiten Rhenen loopt deze weg over grote lengte vrijwel onder langs de steile noordoostelijke flanken van de stuwwal.

Daarbij wordt hij op enkele honderden meters afstand begeleid door de eeuwenoude Cuneraweg. Deze verbinding scheidt de glooiingen van de smeltwaterwaaiers onderaan de Utrechtse Heuvelrug van het vlakkere land in de Gelderse Vallei. Langs de Cuneraweg verrees veel vooral agrarische bebouwing. Een deel ervan is bekend als de buurtschap Dikkenberg. Tegen het eind van de vorige eeuw is de Cuneraweg opgewaardeerd tot een belangrijke verkeersverbinding. Als zodanig werd hij onderdeel van de provinciale weg N 233.

Aan de noordwestrand van het wandelgebied kruist de oude Veenendaalse Straatweg de Utrechtse Heuvelrug via de pas tussen het Plateau van Prattenburg en de Sparrenboomse Berg. Vervolgens daalt de weg via een flank van de laagte of nis van Rhenendael af naar het gedeelte van de Gelderse Vallei waar Veenendaal zich uitbreidde.

Een oude verbinding van lokale betekenis is de enigszins bochtige Galgenweg. Deze liep van de Oude Veensegrindweg westwaarts naar het grote stuwwalplateau van het Prattenburgse Bos. In het verlengde daarvan ligt de kaarsrechte Zuiderlaan. Vlakbij de Oude Veenseweg is de Galgenweg door latere ontwikkelingen verdwenen. Het eind-19de-eeuwe bos langs de Defensieweg werd later in de lengterichting ontsloten door een bochtige laan. Deze draagt sterk bij aan de landschappelijke belevingswaarde van het wandelgebied.

Ook het zuidoostelijk deel van het bos werd trouwens verrijkt met een mooie laan. Toen is een reeds bestaande ontsluiting vanuit de Oude Veensegrindweg doorgetrokken naar de hooggelegen Defensieweg. De laan passeert de kruin van de Buurtse Berg bij de Wielingsheuvel, waar zij een knik maakt. Iets verderop kruist ze de bochtige laan die de Defensieweg begeleidt. Bij de grootschalige ontgronding van het landgoed Dikkenberg is het noordoostelijk deel van de laan helaas verdwenen. Ze begint daardoor nu bovenaan de rand van de voormalige groeve.

En nu op Geopad
Door de wandeling leren we de Buurtse en Sparreboomse Berg kennen als een vrij imposant plateauachtig rugsysteem. Dat wordt verlevendigd door microreliëf, enkele dalletjes en een verscheidenheid aan vrij oude bosvegetaties. Ook is te zien dat de Buurtse Berg door een grootschalige ontgronding zijn natuurlijke noordoostelijke flanken heeft verloren. Daardoor is plaatselijk boven op de stuwwal het verstedelijkte deel van de aangrenzende Gelderse Vallei goed te zien. Het wordt namelijk niet meer door hoog opgaand bos gemaskeerd.

Wie een representatief beeld wil krijgen van de Buurtse en Sparreboomse Berg kan het beste deze wandelroute volgen. Het tracé valt ten dele samen met enkele bestaande gemarkeerde routes. De route werd aangepast om bijzondere geofenomenen beter te laten zien.

Route 6,0 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
De Buurtse en Sparreboomse Berg leerden we kennen als een vrij imposant plateauachtig rugsysteem, dat zowel door microreliëf als enkele dalletjes wordt verlevendigd. Verder is het door een verscheidenheid aan vrij oude bosvegetaties begroeid.

Beide hoogten zijn kruinen van een nw-zo georiënteerd plateauachtig stuwwalgedeelte uit de voorlaatste ijstijd. Het bestaat uit overwegend grindrijke (rivier)afzettingen uit de Gelderse vallei die toen scholsgewijs door Scandinavisch landijs werden opgeschoven. Enkele zijtakken van het rugsysteem lopen in de richting van het rivierengebied.

De tot circa 60 meter boven N.A.P. reikende Sparreboomse Berg wordt aan de noordwestzijde door een pas en de grote nisvormige laagte van Rhenendael gescheiden van een iets lager stuwwalplateau. Smeltwater van het landijs voerde via de laagten van de stuwwal veel materiaal af. Zo werden de laagten tussen de ruggen van de stuwwal vergroot tot valleien. IJssmeltwater was op de stuwwal waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor het ontstaan van een aantal kommetjes en enkele geulen. Bovendien zorgde het smeltwater mogelijk voor de vorming van de dalletjes die op de noordoostelijke stuwwalflank te zien zijn.

De uiteindelijke vormgeving van deze dalletjes is echter verzorgd door smeltwater van de (sneeuw)ijsbedekkingen die in de laatste ijstijd mogelijk waren. Bij de Veenendaalse Grindweg gaat de noordoostelijke stuwwalflank over in het glooiende oppervlak van de waaierachtige afzettingen die het ijssmeltwater vormde bij de rand van de Gelderse Vallei. Bovenop de stuwwal herinnert een enkele grafheuvel aan de prehistorische mens.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd steeds meer ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen toen domineren, wat ook in het wandelgebied gebeurde.

Aan de noordoostkant van het wandelgebied zijn de Oude Veensegrindweg en Cuneraweg oude interlokale verbindingen. Die lopen respectievelijk vrijwel onderlangs de stuwwalflank en de daarbij gelegen smeltwaterwaaiers. Bij de twee wegen kwam gaandeweg veel agrarische bebouwing.

Aan de noordwestrand van het gebied is de Veenendaalse Straatweg een oude verbinding, die de stuwwal via een pas kruist. De Galgenbergweg is een voormalige oude verbinding van lokale betekenis;  hij liep van de Oude Veensegrindweg naar het westen.

Omstreeks 1850 was het gebied van de Sparrenboomse en Buurtse Berg nog bijna helemaal kaal, maar de laagte of nis van Rhenendael was al weer bebost. Enkele tientallen jaren later zou ook boven op de stuwwal bos worden geplant, dat overlangs door de kaarsrechte Defensieweg werd ontsloten. Het bos bij de Defensieweg zou later in de lengterichting door de aanleg van een bochtige laan aantrekkelijker worden gemaakt. In het zuidoostelijk deel van het bos ging een laan de Oude Veensegrindweg en Defensieweg verbinden.

Na de Tweede Wereldoorlog verloor de Buurtse Berg door grootschalige ontgronding zijn natuurlijke noordoostelijke flanken. Het verstedelijkte deel van de aangrenzende Gelderse Vallei wordt daardoor boven op de stuwwal hier en daar niet meer door hoog opgaand bos gemaskeerd.