Geo-Hotspot 094- Baarnse Bos

bijgewerkt 24-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: het Baarnse Bos

waar vooral de laanpatronen en een loofgang ons zullen boeien


Dit wandelgidsje gaat over het bekende Baarnse Bos. De brochure is aflevering 094 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een 4,1 kilometer lange wandelroute waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken er de klifjes die de kleine hoogten plaatselijk markeren, het min of meer geometrische lanenpatroon en een deels slingerende loofgang.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar het Baarnse Bos kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 094 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het Baarnse Bos ligt pal ten zuiden van het dorp waarnaar het werd genoemd. Een zone in het centrale en oostelijk deel van het gebied wordt er verlevendigd door kleinschalig reliëf. Daarbij vallen vooral de klifjes op die de kleine hoogten plaatselijk markeren. Het reliëf dankt zijn ontstaan aan de ver- en overstuivingen van fijnzandige (wind)afzettingen uit de laatste ijstijd. Die verstuivingen vonden hoofdzakelijk tijdens en kort na de Middeleeuwen plaats.

Omstreeks het midden van de 17de eeuw werd al begonnen met de herbebossing van het gebied. Daarbij is het gebied gefaseerd gecompartimenteerd door een min of meer geometrisch lanenstelsel.

Met name enkele lange rechte lanen zijn (voormalige) zichtassen. Later zijn tussen de lanen ook hier en daar slingerpaden aangelegd. Bovendien was het reliëf hier en daar van invloed op de tracering van de paden.

In het bos liggen twee vijvers met geometrische contouren. Een ervan onderbreekt de belangrijkste zichtlaan, die het bos in de lengterichitng doorsnijdt. Een bijzonder element van het wandelgebied is de deels slingerende loofgang in het zuidelijk deel van het bos. Enkele middenin het bos gelegen laagten zijn bij de herbebossing voorzien van een fijnmazig rechthoekig net van sloten, die tegenwoordig veelal droog liggen. Een bredere gegraven watergang is er bekend als De Fles.

Voor de inrichting en het beheer van het bos waren aanvankelijk de eigenaren van het landgoed De Eult verantwoordelijk. In 1758 werd het gebied echter bij het toenmalige stadhouderlijk domein Soestdijk gevoegd. Tegenwoordig is het Baarnse Bos eigendom van Staatsbosbeheer.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van landijs
Het Baarnse Bos ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt.

Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem, dat overwegend met bos en heide is begroeid, terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.

Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa’s, die zich zo’n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen.

De door het ijs opgeschoven afzettingen vormen zuidelijk van de lijn Den Dolder – Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal, die tot voorbij Rhenen reikt.

Op het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug manifesteren de gestuwde afzettingen zich echter als drie afzonderlijke kleine hoogten, op een waarvan Baarn gedeeltelijk is gelegen. De stuwwal van Baarn reikt tot 17,5 meter boven N.A.P.

 

Zowel de ligging van de door het ijs verschoven afzettingen als die van de afzonderlijke stuwwalculminaties weerspiegelen een ontwikkeling, waarbij het grootschalig gelobde front van de opdringende Scandinavische ijskap uiteindelijk ook afzonderlijke tongetjes vormde. Het gebied van Zandvoort en Baarn lag tussen twee van zulke tongetjes.

Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen die het vormde ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen, die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden.

Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen, plateaus en grote dalachtige laagten, wat kenmerkend bleek voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen. Ook in en bij Baarn is een en ander te zien.

Te onderscheiden zijn er

  • het door ons Plateau van Baarn West gedoopte hoogste deel van de stuwwal, waarop een oude watertoren staat.
  • het enkele meters lagere Terras van het Roosterbosch,
  • het overwegend 8 à 9 boven N.A.P. gelegen kleine Terras van De Oranjeboom,
  • het grote, laaggelegen Terras van Oud Baarn en
  • de tussen beide laatstgenoemde terrassen gelegen Laagte van het Baarnse Bos.

Het hoogste stuwwalgedeelte wordt aan de noordoostzijde gemarkeerd door een vrij steile flank. Dit vormt een aanwijzing, dat het opdringende landijs aan die kant van de glaciale hoogte naar verhouding veel tegendruk ondervond.

In het noordwestelijk deel van het wandelgebied scheidt de ondiepe Laagte van het Baarnse Bos het kleine Terras van de Oranjeboom van het grote, laaggelegen Terras van Oud Baarn.

Bij de vorming van het laatstgenoemd terras hebben ook smeltwater en de wind een belangrijke rol gespeeld. Hun invloed op de geomorfologische evolutie van Baarn en omgeving is het onderwerp van een volgende paragraaf.

De invloed van de smeltwater en de wind
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een belangrijke rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het ijs maar ook in de tienduizend jaar geleden geëindigde, als Weichselien bekende laatste koude tijd van het geologisch verleden, toen Scandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte, maar soms wel dikke pakketten (verijzende) sneeuw werden gevormd.

Het ijssmeltwater vergrootte de (dwars)laagten van het stuwwalreliëf tot valleien en bouwde van het materiaal dat het meenam grote waaiers grindhoudende zanden. Minder grootschalig waren de activiteiten van het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater, dat een belangrijke rol speelde bij de (verdere) vorming van kleinere dalen.

Anders dan bij Leersum, Amerongen en Rhenen heeft het smeltwater in de stuwwal van Baarn echter geen markante valleien of dalletjes gevormd. De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond van de stuwwallen overigens slechts goed mogelijk wanneer begroeiing ontbrak en bodemijs water belette diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van begroeiing ontdane steile hellingen sprake van watererosie.

Vooral aan de noord- en oostkant van de Baarnse stuwwal kwam het grove materiaal dat het smeltwater afvoerde terecht in het vertakte tongbekken van de Gelderse Vallei. De afzettingen die aldus ontstonden maken deel uit van het tot enkele kilometers brede, laag gelegen terras dat de Utrechtse Heuvelrug over grote lengte van de Gelderse Vallei scheidt.

De invloed van de wind
In het Weichselien heeft ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloed. Erosie kon daarbij slechts optreden wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. Wanneer de wind zand van elders aanvoerde, bracht hij vaak ook sneeuw mee.

Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen, overwegend zandige materiaal plaatselijk over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit, waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde. Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden. Het zal duidelijk zijn dat in de primair door de wind gevormde dekzanden vrijwel geen grof grind voorkomt.

Op de hogere delen van de Baarnse stuwwal liet de wind in de laatste ijstijd nauwelijks afzettingen achter. Onderaan de glaciale hoogte vormen ze echter de “bovenbouw” van het brede laag gelegen terras, dat de opgestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei. In het wandelgebied is het zuidoostelijk deel van het Baarnse Bos op dat laag gelegen terras gelegen.

Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos, dat later vooral op de gestuwde afzettingen voornamelijk uit een associatie van eiken en beuken zou bestaan, terwijl een wat lichter zomereikenberkenbos kenmerkend werd voor de voedselarme windzanden.

De afwijkende bodemgesteldheid bij het aardoppervlak
Het weinige bodemleven van de droge zandgronden kon de organische afvalstoffen van de bos- en heidevegetaties maar langzaam in humus omzetten. Bovendien veranderde deze humus soms in zuren, die de bovengrond konden uitlogen tot een asgrauwe laag, bekend als loodzand.

De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enkele decimeters diepte neer. Daarbij gingen organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van de humus en het ijzer vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke bruingekleurde laagjes worden in de bodemkunde humusijzerfibers genoemd.

Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat, wordt aangeduid als podzol. Dit is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont.

Over het algemeen zijn de armste, vrijwel geheel uit het nagenoeg onverweerbare kwarts bestaande zanden, die voornamelijk door de wind werden afgezet, het sterkst uitgeloogd. Aanmerkelijk minder sterk was de uitloging van de door een iets hoger gehalte aan verweerbare mineralen wat voedselrijkere, soms ook min of meer lemige zandgronden. Min of meer een tussenpositie wordt ingenomen door de ijs- en sneeuwsmeltwaterafzettingen.

De invloed van de mens
Het vroegere agrarisch grondgebruik
Op de Utrechtse Heuvelrug was de mens al in prehistorische tijd actief. Hiervan getuigen onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen. In het wandelgebied lijken ze echter te ontbreken. Dit wil echter geenszins zeggen dat ze er niet (meer) voorkomen. Als gevolg van de verstuivingen die het gebied tijdens de Middeleeuwen teisterden kan de wind immers grafheuvels met zand hebben overdekt.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Een en ander was ook in en bij het wandelgebied het geval.

Hoewel de natuurlijke bosvegetaties er al lang geleden vrijwel overal verdwenen zouden de droge zandgronden van de opgestuwde, smeltwater- en windafzettingen de afgelopen eeuwen over het algemeen niet of pas betrekkelijk kort geleden tot agrarisch cultuurland worden ontgonnen. Behalve met hun plaatselijke reliëfrijkdom en over het algemeen betrekkelijk geringe natuurlijke vruchtbaarheid hield dit ook verband met andere omstandigheden.

Op de zandgronden was het, zolang nog geen kunstmest kon worden gebruikt, namelijk nodig grote oppervlakten onontgonnen te laten om de vruchtbaarheid van de akkers op peil te houden. Ten dien einde lieten de boeren schapen of ander (klein)vee op het onontgonnen land grazen en voor de mestleveranties ’s nachts in zogenaamde potstallen verblijven. Bovendien werden er op de “woeste gronden” plaggen gestoken en al dan niet verteerde plantenresten verzameld, om de mest van de potstallen te bedekken en ook aan te vullen.

Behalve als graasgronden en voor het op peil houden van de bodemvruchtbaarheid waren de woeste gronden overigens tevens van betekenis, doordat er hout vandaan gehaald kon worden. De begroeiing van de onontgonnen gronden werd dan ook steeds armelijker, waarbij de nog aanwezige natuurlijke loofbossen meer en meer plaatsmaakten voor heide- en grasvegetaties. Zoals wij nog zullen zien, zouden deze veel later weer voor een deel herbebost en na de uitvinding van de kunstmest ook alsnog tot akker- of grasland worden gemaakt.

De effecten van de daardoor veroorzaakte verstuivingen
Door het afplaggen van heidegronden werden de podzolen op veel plaatsen steeds dunner, waarbij ze vooral ter plekke van intensief betreden of bereden banen uiteindelijk soms zelfs verdwenen. Er kwam dan kaal zand aan te oppervlakte liggen, dat bij winderig weer ten prooi viel aan winderosie. Aldus ontstonden zogenaamde uitwaaiingslaagten.

De verstuivingen breidden zich ter plekke van het Baarnse Bos echter maar langzaam uit over gronden waar de relatief erosieresistente donkere banken van de podzolen behouden bleven. Hier werd het wegwaaiende zand trouwens al spoedig door begroeiing tegengehouden. Het gevolg was dat het zand er zich bovenlangs de uitwaaiingslaagten ging ophopen en zich “windoeverwallen” vormden. Als het stuifzand zich vrij gelijkmatig in een smalle strook ophoopte werden dat dijkachtige ruggetjes.

Doordat bij de rand van de resistente humus- en ijzerbanken zowel een sterke winderosie als accumulatie van stuifzand mogelijk was wordt de overgang tussen de uitwaaiingslaagten en windoeverwallen vaak gemarkeerd door zeer steile hellinkjes, die uiterlijk aan kliffen doen denken. Ze zijn meestal enkele meters hoog, zodat men er vaak (net) niet overheen kan kijken.

Waar een dik pakket droog dekzand aanwezig was konden de uitwaaiingslaagten verscheidene meters diep worden. Er omheen leidde de accumulatie van het stuifzand dan doorgaans tot het ontstaan van vrij imposante duinenreeksen.

In het Baarnse Bos was dit echter nauwelijks het geval. Sommige uitwaaiingslaagten hebben een nagenoeg vlakke bodem. Dit is het geval als de verstuiving er beneden een bepaald niveau door het grondwater of een (grindrijke) resistente laag onmogelijk werd gemaakt.

In gebieden waar wij van doen (lijken te) hebben met enigszins verstoven dekzandvormingen manifesteren de laagten zich vaak als langgerekte ovale tot trogachtige terreindepressies of kleine dalsystemen. Omdat vooral de hooggelegen droge dekzanden gingen stuiven zouden ter plekke van die laagten dus ruggen en rugsystemen kunnen zijn verdwenen. We moeten echter ook rekening houden met de mogelijkheid dat de dekzanden over grotere aaneengesloten oppervlakten droge hooggelegen gronden waren, maar alleen ter plekke van veel gebruikte zandwegen of paden gingen stuiven. Verder mogen wij niet uit het oog verliezen, dat in het oppervlak van geaccidenteerde dekzandgebieden ook al trogachtige langgerekte terreindepressies voorkwamen.

De invloed van grootgrondbezitters
De afgelopen eeuwen hebben ook grootgrondbezitters een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkelingen in de omgeving van Baarn. Zo was het gebied van het huidige Baarnse Bos een tijdlang een deel van het voormalige grote landgoed De Eult. De gronden waarop later het landgoed zou worden gesticht werden in 1350 door de Utrechtse bisschop Jan van Arkel in eeuwigdurende erfpacht uitgegeven aan een zekere Gode Stael en diens erfgenamen en nakomelingen. Op die gronden stond bij Soest een boerderij De Oelt.

De boerderij lag bij de Oude Gracht. Dit was een in 1239 ge- of vergraven waterloop, waarover de turf die in de moerassige laagten bij Baarn en Soest werd gestoken per vlet of praam naar de Eem werd vervoerd. De rol van de Oude Gracht zou later worden overgenomen door de omstreeks 1565 gegraven Praamgracht, die even ten zuiden van het Baarnse Bos naar de Eem loopt.

De naam van de hoeve De Oelt was mogelijk een verbastering van oele, dat woest bos betekende of ódel waarmee een erfbezit werd bedoeld.

In 1638 gaven de Staten van Utrecht de toenmalige bezitter Lubertus van Cleeff toestemming het destijds als De Eult ende Eijckelenburg geregistreerde gebied te verkopen. Het goed kwam daardoor in handen van de Amsterdamse notabele Jan Gerritsz Bicker, die zijn nieuwe bezit ook spoedig zou gaan uitbreiden.

Door een huwelijksverbintenis kwam De Eult later in handen van de rijke Amsterdamse familie Deutz, die een tijdlang ook het noordwestelijk van Baarn gelegen buiten Groeneveld bezat. Intussen zou het landgoed meer dan eens door nieuwe aankopen worden vergroot. Zeer ambitieus op dit gebied was Willem Gideon Deutz die De Eult in de jaren 1729-1736 meermalen uitbreidde. Niet lang daarna ging de financiële positie van Deutz echter zodanig achteruit, dat er geen geld meer was voor grote investeringen. Na het overlijden van Deutz in 1757 besloten zijn erfgenamen dan ook het landgoed te verkopen.

Volgens een omstreeks die tijd vervaardigde kaart van het landgoed omvatte De Eult toen zuidwestelijk van het dorpje Baarn een grote aaneengesloten oppervlakte, waartoe zelfs het driehoekige gebied behoorde, waarop later het Roosterbos zou worden aangelegd. Zuidelijk van Baarn reikte een uitloper van De Eult destijds tot de Eem.

Op de kaart is ook te zien, dat het Baarnse Bos omstreeks 1775 aan de noordwestkant reeds tot honderden meters voorbij de Van Heutszlaan was uitgebreid. Nog verder naar het noordwesten blijkt een ter weerszijden van een flauwbochtige landweg gelegen complex strookvormige kavels dan al gedeeltelijk te zijn bebost. Westelijk daarvan was het gebied van het Roosterbos in 1775 echter nog grotendeels heide, maar wel “ingeraamd” door drie brede houtsingels.

Belangstelling voor de aankoop van De Eult toonde de weduwe van stadhouder Willem IV, die het landgoed in de zomer van 1758 voor haar toen pas tien jaar oude zoon Willem Batavus kocht. Formeel eigenaar werd deze echter pas in 1764. De eindverantwoordelijkheid voor het beheer van het landgoed werd toen overgedragen aan de Nassause Domeinraad, die de rentmeester van het Domein Soestdijk met het toezicht belastte. Door de aankoop van De Eult kon het stadhouderlijk domein Soestdijk aanmerkelijk naar het oosten en noordoosten worden uitgebreid.

Na de samenvoeging van het domein Soestdijk en het landgoed De Eult werd besloten dat even ten westen van de interlocale zandweg die beide gebieden scheidde de Groote Postweg (Amersfoort – Amsterdam) zou worden aangelegd. Dit gebeurde omstreeks 1763. In 1912 werd de naam van de verbinding gewijzigd in Amsterdamsestraatweg.

De diverse eigenaren van het landgoed speelden ook een belangrijke rol bij de totstandkoming van het wegen- en padenpatroon, dat een aantal bijzondere karakteristieke kenmerken vertoont.

Het behouden gebleven deel van het Baarnse Bos wordt begrensd door de Luitenant Generaal van Heutszlaan (h), spoorlijnen naar Amersfoort en Utrecht, Torenlaan (t), Koningslaan (k) en Amsterdamse Straatweg (a). Laatstgenoemde weg kwam even ten westen en vrijwel evenwijdig aan de oudere Sandvoorder Allee te liggen. Het was een interlocale verbinding van Soest(dijk) met de molen van de vroeger even buiten Baarn gelegen buurtschap Zandvoort. Na de voltooiing van de Amsterdamse Straatweg raakte deze verbinding in onbruik. Het is dan ook geen wonder dat ze sindsdien grotendeels verdween.

Lange zichtassen, die het bos doorsnijden zijn de Schrikslaan (s), Witte Laan/Allee (w), Dennenlaan (d) en Torenlaan (t). Aan de rand van het bos zijn de Luitenant Generaal van Heutszlaan en Koningslaan zichtassen.

Sommige zichtassen radiaalden vanuit een zogenaamde sterrenberg. Dit is of was een min of meer opvallende natuurlijke heuvel, die men soms accentueerde door haar te verhogen met een terp. In veel gevallen werden de zichtassen vanuit die hoogten aangelegd in de richting van (toen nog) zichtbare kerktorens of een windmolen.

De belangrijkste sterrenberg van de bossen bij Baarn was de welving bij het begin van de De Beaufortlaan, die vroeger het Eemnesserbergje werd genoemd. De er van uitstralende lanen reikten echter niet tot het nog behouden gebleven deel van het Baarnse Bos. Bovendien zijn ze intussen grotendeels verdwenen.

De voornaamste zichtas van het Baarnse Bos is de brede Wittelaan. Deze werd niet vanuit een sterrenberg aangelegd maar er uiteindelijk naar doorgetrokken. Die sterrenberg was de thans in de bebouwde kom van Baarn gelegen welving van de kruising met de Nassaulaan.

In het noorden van het Baarnse Bos wordt de Wittelaan als het ware onderbroken door een langgerekte geometrische vijver. De nogal opvallende waterpartij vormt het hart van een sterrenbos. Vanuit de vijver radialen acht met bomen beplante boswegen, die door een “verstevigend” rechthoekig lanenstelsel met elkaar zijn verbonden.

Enkele honderden meters benoorden het Baarnse Bos herinnert het tracé van de korte Spoorstraat nog aan een kleinschalige lanenster, die even ten westen van de Prins Hendriklaan straalde.

In het zuidoostelijk deel van het bos stond het later gesloopte Huis De Eult. Dit herenlandhuis werd door de rechte Eultlaan (e) verbonden met het Paleis Soestdijk. De vrijwel geheel behouden gebleven verbinding is de oudste zichtlaan van het Baarnse Bos en al op een kaart van 1717 ingetekend.

Vanuit het Huis De Eult werd later ook nog een laan aangelegd in de richting van de oude Baarnse kerktoren. Die zichtas werd Torenlaan genoemd. Aan de rand van Baarn raait ook de Van Heutszlaan naar de oude kerktoren van Baarn.

Omstreeks 1788 werd de Torenlaan na de sloop van het Huis De Eult verlengd tot de Wittelaan en die allee doorgetrokken naar de Koningslaan. Naar de plek waar de Torenlaan op de Witte Laan uitkwam werd toen vanuit het noordwesten nog de kaarsrechte Schrikslaan aangelegd. Deze zichtas raait naar de Amersfoortse Sint Joriskerk.

Door de geschetste uitbreiding van het lanenstelsel ontstond een ontsluitingspatroon met drie vanuit één punt divergerende zichtassen. Dergelijke lanenstelsels werden destijds ook op andere landgoederen aangelegd. Hun patronen doen denken aan de voet van een gans, waarom dergelijke laansystemen door Franstalige landschapsarchitecten “pate d’oie” worden genoemd.

Bij de latere uitbreidingen van Baarn kwamen de Witte- en Torenlaan tenslotte grotendeels in de bebouwde kom van de plaats te liggen.

De Koningslaan verbindt het voorterrein van Paleis Soestdijk met de obelisk De Naald. Bij de Koningslaan is een als het Slingerbos bekende zone in het begin van de 18de eeuw fijnmazig ontsloten door een in oorsprong geometrisch, grotendeels slingerend netwerk van paden.

Noordelijk daarvan zou een knikkende strook eikenhakhout en weiland ruim een halve eeuw later in de lengterichting worden ontsloten door een slingerende berceau. Dit is een wandelpad, dat men liet “overtunnelen” door daarom in een bepaalde vorm gesnoeid loofhout.

In 1774 werd langs de Amsterdamse Straatweg andermaal een ten dele geometrisch slingerbos aangelegd, dat Het Doolhof werd genoemd. Het padenpatroon van het bosgedeelte is thans nauwelijks herkenbaar meer. Ongeveer even oud als het Doolhof is het grillige bochtige padenpatroon van het reliëfrijke centrale bosgedeelte. Het patroon weerspiegelt de contouren van de vrij jonge windvormingen doordat de paden er grotendeels onderlangs gelegd werden.

Enkele middenin het bos gelegen laagten zijn bij de herbebossing voorzien van een fijnmazig rechthoekig net van sloten, die tegenwoordig veelal droog liggen. Een bredere gegraven watergang is er bekend als De Fles.

De ontwikkelingen sinds de aanleg van de spoorlijn
De in 1874 voltooide aanleg van de spoorlijn Hilversum – Amersfoort markeerde het begin van een periode, waarin het Domein Soestdijk weer kleiner zou worden. Deze krimp hield vooral verband met de financieel vervulbare wens van veel welgestelden in een lommerrijk villapark en doorgankelijke bosrijke omgeving te gaan wonen.

Al in 1873 liet de toenmalige eigenaar Prins Hendrik, die een broer was van Koning Willem III, bij de plek waar het station werd gebouwd een plantsoen aanleggen. Het werd genoemd naar zijn vrouw Amalia. De opening van het station was voor de nogal commercieel denkende prins ook economisch interessant. In verband hiermee zou hij een deel van zijn grond tussen het station en dorp Baarn kavelsgewijs in erfpacht uitgeven om er mogelijkheden te bieden voor de bouw van villa’s. Aldus ontstond het Amaliapark.

Nadat Prins Hendrik in januari 1879 kinderloos was overleden besloten zijn erfgenamen een aantal vlak bij Baarn en de spoorlijn gelegen delen van het domein Soestdijk af te stoten. Een oppervlakte van circa 100 ha werd daarvoor in 1882 overgedragen aan de Baarnse Bouwterrein Maatschappij. Deze nam zelf de realisatie ter hand van het naar Prins Hendrik genoemde villapark ten westen van het station, terwijl andere gronden zouden worden doorverkocht.

In 1971 werd de rest van Domein Soestdijk en daarmee ook het nog overgebleven deel van het Baarnse Bos verkocht aan de Staat der Nederlanden. Deze droeg het Baarnse Bos tien jaar later via de Stichting Beheer Landbouwgronden over aan Staatsbosbeheer.

En nu op geopad
Wie al wandelend een representatief beeld van de geomorfologische gesteldheid en structuur van het Baarnse Bos wil krijgen adviseren wij de hierna door ons beschreven route te lopen. Het traject ervan komt grotendeels overeen met de wandelroute die Staatsbosbeheer in het bos markeerde. De 4,1 km lange route begint en eindigt bij het NS-station Baarn
Route 4,1 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Het Baarnse Bos ligt pal ten zuiden van het dorp waarnaar het werd genoemd. Bij het dorp bestaat de ondiepe ondergrond er uit overwegend grindrijke afzettingen, die zo’n 150.000 jaar geleden door Scandinavisch landijs werden opgestuwd.

Zuidelijk daarvan wordt een zone in het centrale en oostelijk deel van het gebied verlevendigd door kleinschalig reliëf. Daarbij vallen vooral de klifjes op die de kleine hoogten plaatselijk markeren. Het reliëf dankt zijn ontstaan aan de ver- en overstuivingen van fijnzandige (wind)afzettingen uit de tienduizend jaar achter ons liggende, laatste ijstijd. Die verstuivingen vonden hoofdzakelijk tijdens en kort na de Middeleeuwen plaats.

Het gebied van het huidige Baarnse Bos behoorde vroeger ruim een eeuw tot het in 1638 gestichte, voormalige grote landgoed De Eult. Dit was aanvankelijk eigendom van de Amsterdamse notabele Jan Gerritsz Bicker, die zijn nieuwe bezit al spoedig begon uit te breiden.

Door een huwelijksverbintenis kwam De Eult later in handen van de rijke Amsterdamse familie Deutz, die een tijdlang ook het noordwestelijk van Baarn gelegen buiten Groeneveld bezat. Intussen zou het landgoed nog meer dan eens door nieuwe aankopen worden vergroot. Daarbij groeide het landgoed vooral in noordelijke richting, waarbij zelfs het gebied van het huidige Roosterbos er deel van ging uitmaken.

In 1757 besloot de familie Deutz het landgoed te verkopen. Hierdoor kon het aangrenzende toenmalige stadhouderlijk domein Soestdijk aanmerkelijk naar het oosten en noordoosten worden uitgebreid.

Door toedoen van Koning Lodewijk Napoleon werd Soestdijk in 1806 een koninklijk domein wat het na de Franse Tijd opnieuw zou worden en nu ook lang bleef.

Omstreeks het midden van de 17de eeuw is al begonnen met de herbebossing van het gebied. Behalve heide werd daarbij ook agrarisch cultuurland beplant. Een deel van de bospercelen zou lange tijd als (eiken)hakhout worden geëxploiteerd.

Bij de bosuitbreidingen is het gebied gefaseerd gecompartimenteerd door een min of meer geometrisch lanenstelsel. Met name enkele lange rechte lanen zijn (voormalige) zichtassen, die in de richting van opvallende hoogten, grote landhuizen en kerktorens werden aangelegd.

Op sommige plaatsen liet men de lanen vanuit een bepaalde plek uitstralen. Bovendien ontstond bij de uitbreiding van het lanenstelsel een ontsluitingspatroon met drie vanuit één punt divergerende zichtassen. Later zijn tussen de lanen ook hier en daar slingerpaden aangelegd. Bovendien was het reliëf hier en daar van invloed op de tracering van de paden.

Een bijzonder element van het wandelgebied is de deels slingerende loofgang in het zuidelijk deel van het bos.

In het bos liggen twee vijvers met geometrische contouren. Een ervan onderbreekt de belangrijkste zichtlaan, die het bos in de lengterichitng doorsnijdt.

Enkele middenin het bos gelegen laagten zijn bij de herbebossing voorzien van een fijnmazig rechthoekig net van sloten, die tegenwoordig veelal droog liggen. Een bredere gegraven watergang is er bekend als De Fles.

De in 1874 voltooide aanleg van de spoorlijn Hilversum – Amersfoort markeerde het begin van een periode, waarin het Domein Soestdijk weer kleiner zou worden. Deze krimp hield vooral verband met de financieel vervulbare wens van veel welgestelden in een lommerrijk villapark en doorgankelijke bosrijke omgeving te gaan wonen.

Al direct zou de toenmalige eigenaar Prins Hendrik het gebied tussen het station en dorp Baarn kavelsgewijs in erfpacht uitgeven om er mogelijkheden te bieden voor de bouw van villa’s. Aldus ontstond het naar zijn vrouw genoemde Amaliapark.

Nadat Prins Hendrik in januari 1879 kinderloos was overleden besloten zijn erfgenamen een aantal vlak bij Baarn en de spoorlijn gelegen delen van het domein Soestdijk af te stoten. Een oppervlakte van circa 100 ha werd daarvoor in 1882 overgedragen aan de Baarnse Bouwterrein Maatschappij. Deze nam zelf de realisatie van het villapark ten westen van het station ter hand, terwijl andere gronden werden doorverkocht.

In 1971 werd de rest van Domein Soestdijk en daarmee ook het nog overgebleven deel van het Baarnse Bos verkocht aan de Staat der Nederlanden. Deze droeg het Baarnse Bos tien jaar later tenslotte over aan Staatsbosbeheer.