Geo-Hotspot 096- het Roosterbos

bijgewerkt 24-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher
Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.
Geo-Hotspot: het Roosterbos bij Baarn
waar een grotendeels bebouwd stuwwalletje natuurgebied bleef
Dit wandelgidsje laat ons voornamelijk kennismaken met het westelijk van Baarn gelegen Roosterbos.
De brochure is aflevering 096 van een reeks gewijd aan gebieden waar de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.
Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan. Het meest tot de verbeelding spreken er de kliffen die sommige walachtige hoogten van dalachtige laagten scheiden, enkele grafheuvels en de hoogte van sommige oude naaldhoutopstanden.
Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde daarover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke  processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.
Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar het Roosterbos bij Baarn kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 096 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.
In elke aflevering wordt eerst in het kort iets over de ligging en aard van het betreffende gebied medegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna beschrijven wij nog een wandel- of fietsroute waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel Geopad genoemd.
De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto “Op geopad”.
Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het Roosterbos en omgeving liggen grotendeels op de slechts flauw hellende zuidwestflank van de al meer dan honderdduizend jaar oude lage stuwwal waarover Baarn zich later uitbreidde. Het oppervlak van de stuwwal wordt hier en daar verlevendigd door een rij kommetjes of een grafheuvel.
Verder naar het westen bestaat de ondiepe ondergrond van het wandelgebied voornamelijk uit jongere fijnzandige (wind)afzettingen. Het zand ervan werd voornamelijk onder de koude klimaatsomstandigheden van de laatste ijstijd aangevoerd. Tijdens en kort na de Middeleeuwen waren de aldus gevormde formaties echter plaatselijk onderhevig aan verstuivingen. Daardoor zouden bepaalde zones verlaagd en daarlangs gelegen andere opgehoogd worden.
Waarschijnlijk ontstond aldus de merkwaardige geomorfologische gesteldheid van de gebieden met grindarme (wind)afzettingen. Kenmerkend hiervoor zijn markante klifjes, die op dalletjes lijkende, langgerekte laagten scheiden van veelal walachtige hoogten.
Vanuit een toegang bij de Hilversumse Straatweg divergeren een aantal boswegen in noordoostelijke richtingen.
Middenin het verstoven deel van het gebied liggen het bosbad De Vuursche en een tennispark.
Enkele decennia geleden werd een vrijwel driehoekig terrein in de noordwesthoek van het gebied ontgrond en weer bebost.
Het Roosterbos behoorde vroeger successievelijk tot het landgoed De Eult en de Stadhouderlijke/Koninklijke domeinen. Tegenwoordig is het eigendom van Staatsbosbeheer.
De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van landijs
Het Roosterbos ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Aldus noemt men het in de provincie Utrecht gelegen deel van een hooggelegen natuurrijke zone, die van de Gooise kust tot voorbij Rhenen reikt.
Kenmerkend voor de zone is de aanwezigheid van een enkele kilometers breed en plaatselijk tientallen meters hoog rugsysteem, dat overwegend met bos en heide is begroeid, terwijl er ook vrij grote oppervlakten bebouwd raakten.
Evenals de hoogten van het aangrenzende Gooi dankt de Utrechtse Heuvelrug zijn ontstaan primair aan de Scandinavische landijsmassa’s, die zich zo’n 150.000 jaar geleden over een groot deel van ons land uitbreidden. Vanuit het gebied waar wij nu de Gelderse of Centrale Vallei vinden schoven ze allerlei eerder door water (en wind) neergelegde afzettingen opzij. Die sedimenten kruiden dan scholsgewijs tegen andere afzettingen omhoog. Aldus ontstonden om de Centrale Vallei zogenaamde stuwwallen.
De door het ijs opgeschoven afzettingen vormen zuidelijk van de lijn Den Dolder – Amersfoort een 34 kilometer lange stuwwal, die tot voorbij Rhenen reikt. Op het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug manifesteren de gestuwde afzettingen zich echter als drie afzonderlijke kleine hoogten, op een waarvan Baarn gedeeltelijk is gelegen. De stuwwal van Baarn reikt tot 17,5 meter boven N.A.P.
Zowel de ligging van de door het ijs verschoven afzettingen als die van de afzonderlijke stuwwalculminaties weerspiegelen een ontwikkeling, waarbij het grootschalig gelobde front van de opdringende Scandinavische ijskap uiteindelijk ook afzonderlijke tongetjes vormde. Het gebied van Zandvoort en Baarn lag tussen twee van zulke tongetjes.
Het zich via de Gelderse Vallei uitbreidende landijs heeft de stuwwallen die het vormde ook tijdelijk overdekt. Hierbij werd het oppervlak ervan étagegewijs geëgaliseerd. Oorzaak hiervan was waarschijnlijk een laagsgewijze zijdelingse expansie van de landijstongen, die des te sterker kon zijn naarmate minder tegendruk van het voordien gevormde stuwwallichaam werd ondervonden. Door de glaciale egalisatieprocessen vertoont het oppervlak van de stuwwallen terrassen, plateaus en grote dalachtige laagten, wat kenmerkend bleek voor een belangrijk deel van onze glaciale ruggen. Ook in en bij Baarn is een en ander te zien.
Te onderscheiden zijn er
  • het door ons Plateau van Baarn West gedoopte hoogste deel van de stuwwal, waarop een oude watertoren staat,
  • het enkele meters lagere Terras van het Roosterbosch,
  • het overwegend 8 à 9 boven N.A.P. gelegen kleine Terras van De Oranjeboom,
  • het grote, laaggelegen Terras van Oud Baarn en,
  • de tussen beide laatstgenoemde terrassen gelegen Laagte van het Baarnse Bos.
Het hoogste stuwwalgedeelte wordt aan de noordoostzijde gemarkeerd door een vrij steile flank. Dit vormt een aanwijzing, dat het opdringende landijs aan die kant van de glaciale hoogte naar verhouding veel tegendruk ondervond.
Zoals oplettende lezers al zullen hebben gedacht ligt ons wandelgebied bij en op het Terras van het Roosterbos.
De invloed van de smeltwater
Behalve het afzettingen opstuwend landijs hebben ook smeltwater en de wind een belangrijke rol gespeeld bij de vormgeving van de Utrechtse Heuvelrug. Smeltwater deed dit uiteraard bij de verdwijning van het ijs maar ook in de tienduizend jaar geleden geëindigde, als Weichselien bekende laatste koude tijd van het geologisch verleden, toen Skandinavisch landijs ons juist niet meer bereikte, maar soms wel dikke pakketten (verijzende) sneeuw werden gevormd.
Het ijssmeltwater vergrootte de (dwars)laagten van het stuwwalreliëf tot valleien en bouwde van het materiaal dat het meenam grote waaiers grindhoudende zanden. Minder grootschalig waren de activiteiten van het vooral in de laatste ijstijd actieve sneeuwsmeltwater, dat een belangrijke rol speelde bij de (verdere) vorming van kleinere dalen. Anders dan bij Leersum, Amerongen en Rhenen heeft het smeltwater in de stuwwal van Baarn echter geen markante valleien of dalletjes gevormd.
De vallei- en dalvorming was in de over het algemeen doorlatende ondergrond van de stuwwallen overigens slechts goed mogelijk wanneer begroeiing ontbrak en bodemijs water belette diep weg te zakken. Onder de huidige omstandigheden is alleen op van vegetatie ontdane steile hellingen sprake van watererosie.
In het Weichselien zou ook de wind de geomorfologische gesteldheid van het stuwwallenlandschap nogal beïnvloeden. Erosie kon daarbij optreden wanneer de bodem kaal, droog, grindarm en niet door ijs aaneengekit of met sneeuw bedekt was. De wind bracht een deel van het zandige materiaal dat hij aanvoerde met sneeuw mee.
Evenals het ijssmeltwater spreidde de wind het door hem meegenomen, overwegend zandige materiaal plaatselijk over grote aaneengesloten oppervlakten als een mantel over oudere afzettingen uit, waarna smeltwater het soms nog weer verspoelde. Aldus ontstonden de zogenaamde (verspoelde) dekzanden.
Het zal duidelijk zijn dat in de primair door de wind gevormde dekzanden vrijwel geen grof grind voorkomt.
Op de hogere delen van de Baarnse stuwwal liet de wind in de laatste ijstijd nauwelijks afzettingen achter. Onderaan de glaciale hoogte vormen ze echter de “bovenbouw” van een brede sokkel laag gelegen terrassen, dat de opgestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei en andere laagten. Het westelijk deel van ons wandelgebied is op zo’n terras gelegen. De bovenzijde ervan is echter geenszins vlak (meer). Onder de koude omstandigheden van de laatste ijstijd kon het terrasoppervlak namelijk door allerlei processen (weer) een geaccidenteerd oppervlak krijgen. Bovendien zouden later onder invloed van allerlei menselijke activiteiten nog weer verstuivingen mogelijk zijn.
Na de laatste ijstijd raakte het gebied begroeid met bos, dat later vooral op de gestuwde afzettingen voornamelijk uit een associatie van eiken en beuken zou bestaan, terwijl een wat lichter zomereikenberkenbos kenmerkend werd voor de voedselarme windzanden.
De afwijkende bodemgesteldheid bij het aardoppervlak
Het weinige bodemleven van de droge zandgronden kon de organische afvalstoffen van de bos- en heidevegetaties maar langzaam in humus omzetten. Bovendien veranderde deze humus soms in zuren, die de bovengrond konden uitlogen tot een asgrauwe laag, bekend als loodzand.
De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enkele decimeters diepte neer. Daarbij gingen organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepe vond de verkleuring onder invloed van de humus en het ijzer vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke bruingekleurde laagjes worden in de bodemkunde humusijzerfibers genoemd.
Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat, wordt aangeduid als podzol. Dit is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont.
Over het algemeen zijn de armste, vrijwel geheel uit het nagenoeg onverweerbare kwarts bestaande zanden, die voornamelijk door de wind werden afgezet, het sterkst uitgeloogd. Aanmerkelijk minder sterk was de uitloging van de door een iets hoger gehalte aan verweerbare mineralen wat voedselrijkere, soms ook min of meer lemige zandgronden. Min of meer een tussenpositie wordt ingenomen door de ijs- en sneeuwsmeltwaterafzettingen.
De invloed van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
Op de Utrechtse Heuvelrug was de mens al in prehistorische tijd actief. Hiervan getuigen onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen. Ook in het Roosterbos liggen er enkele. Die liggen nogal ver van elkaar.
Voorzover bekend zijn de grafheuvels op het grondgebied van de gemeente Baarn in het Laat-Neolithicum (2850-2000 voor Christus) en/of de Vroege Bronstijd (2000 -1800 voor Christus) een- of meermalen voor bijzettingen gebruikt. Ze zijn dus een kleine vier- tot vijfduizend jaar oud.
Door inventarisaties van stuifmeelkorrels die onder de grafheuvels van de Utrechtse Heuvelrug werden aangetroffen zou duidelijk worden dat de mens tegen het eind van de steentijd al open plekken in het bos had gekapt en deze ook begroeid raakten met grassen en heidestruiken.
Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg zelfs vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Een en ander was ook in en bij ons wandelgebied het geval.
Hoewel de natuurlijke bosvegetaties er al lang geleden vrijwel overal verdwenen zouden de droge zandgronden van de opgestuwde, smeltwater- en windafzettingen de afgelopen eeuwen over het algemeen niet of pas betrekkelijk kort geleden tot agrarisch cultuurland worden ontgonnen. Behalve met hun plaatselijke reliëfrijkdom en over het algemeen betrekkelijk geringe natuurlijke vruchtbaarheid hield dit ook verband met andere omstandigheden.
Op de zandgronden was het, zolang nog geen kunstmest kon worden gebruikt, namelijk nodig grote oppervlakten onontgonnen te laten om de vruchtbaarheid van de akkers op peil te houden. Ten dien einde lieten de boeren schapen of ander (klein)vee op het onontgonnen land grazen en voor de mestleveranties ’s nachts in zogenaamde potstallen verblijven. Bovendien werden er op de “woeste gronden” plaggen gestoken en al dan niet verteerde plantenresten verzameld, om de mest van de potstallen te bedekken en ook aan te vullen.
Behalve als graasgronden en voor het op peil houden van de bodemvruchtbaarheid waren de woeste gronden overigens tevens van betekenis, doordat er hout vandaan gehaald kon worden. De begroeiing van de onontgonnen gronden werd dan ook steeds armelijker, waarbij de nog aanwezige natuurlijke loofbossen meer en meer plaatsmaakten voor heide- en grasvegetaties. Zoals wij nog zullen zien, zouden deze veel later weer voor een deel herbebost en na de uitvinding van de kunstmest ook alsnog tot akker- of grasland worden gemaakt.
Waar de heide- en steppevegetaties herhaaldelijk werden afgeplagd kwam ter plekke van de onderlangs de stuwwal gevormde windafzettingen kaal grindarm zand aan te oppervlakte liggen, dat op de drogere gronden bij winderig weer ten prooi viel aan verstuivingen. Dit was vooral tijdens en kort na de Middeleeuwen het geval. Nederland was toen een kaal land geworden dat weinig beschutting meer bood tegen de wind. Bovendien hadden wij toen mogelijk met een straffere atmosferische circulatie van doen. Door de winderosie ontstonden zogenaamde uitwaaiingslaagten, die omgeven raakten door opeenhopingen van het zand dat de wind er wegstoof.
In ons wandelgebied was een en ander vrijwel alleen noordwestelijk van de Domlaan het geval. Elders bestaat de bodem er namelijk voornamelijk uit de overwegend grindrijke en locaal lemige zandgronden van de afzettingen, die door landijs werden opgeschoven.
De verstuivingen leidden waarschijnlijk ook tot het ontstaan van de rond het zwembad voorkomende sterk asymmetrische terreinverheffingen. Deze bankachtige geofenomenen worden ten dele gemarkeerd door klifachtige steile hellinkjes van enkele meters hoogte. Sommige zijn vlak tegenover elkaar gelegen. De laagten ertussen manifesteren zich dan vaak als trogachtige terreindepressies of dalachtige geosystemen. Speciale aandacht verdient een dalachtige laagte bij de Wittelaan. Ze omsluit namelijk een markant rond bergje, dat aan een grafheuvel doet denken, maar dat hoogstwaarschijnlijk niet is.
 
De invloed van grootgrondbezitters
De afgelopen eeuwen hebben ook grootgrondbezitters een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkelingen in de omgeving van Baarn. Zo was het gebied van het Roosterbos een tijdlang het driehoekige westelijk deel van het voormalige grote landgoed De Eult. De gronden waarop dit landgoed zou worden gesticht werden in 1350 door de Utrechtse bisschop Jan van Arkel in eeuwigdurende erfpacht uitgegeven aan een zekere Gode Stael en diens erfgenamen en nakomelingen. Op die gronden stond bij Soest een boerderij De Oelt.
De naam van de hoeve was mogelijk een verbastering van oele, dat woest bos betekende of ódel waarmee een erfbezit werd bedoeld.
In 1638 gaven de Staten van Utrecht de toenmalige bezitter Lubertus van Cleeff toestemming het destijds als De Eult ende Eijckelenburg geregistreerde gebied te verkopen. Het goed kwam daardoor in handen van de Amsterdamse notabele Jan Gerritsz Bicker, die zijn nieuwe bezit ook spoedig zou gaan uitbreiden.
Door een huwelijksverbintenis kwam De Eult later in handen van de rijke Amsterdamse familie Deutz, die een tijdlang ook het noordwestelijk van Baarn gelegen buiten Groeneveld bezat. Intussen zou het landgoed meer dan eens door nieuwe aankopen worden vergroot. Zeer ambitieus op dit gebied was Willem Gideon Deutz die Eult in de jaren 1729-1736 meermalen uitbreidde. Zijn eigendom werd toen ook het driehoekige gebied van het Roosterbos. Op een getekend kaartje van 1733 staat het met zijn naaste omgeving nog als Heije aangegeven. Het was toen echter al de bedoeling er brede lanen te planten.
Niet lang daarna ging de financiële positie van Deutz echter zodanig achteruit, dat er geen geld meer was voor grote investeringen. Na het overlijden van Deutz in 1757 besloten zijn erfgenamen dan ook het landgoed te verkopen. Volgens een omstreeks die tijd vervaardigde kaart van het landgoed was het Baarnse Bos toen aan de noordwestkant reeds tot honderden meters voorbij de Van Heutszlaan uitgebreid. Nog verder naar het noordwesten blijkt een ter weerszijden van een flauwbochtige landweg gelegen complex strookvormige kavels dan al gedeeltelijk te zijn bebost.
Het gebied van het latere Roosterbos is op de kaart nog aangegeven als een open (heide)terrein, dat inmiddels wel was gemarkeerd door drie brede lanen.
Belangstelling voor de aankoop van De Eult toonde de weduwe van stadhouder Willem IV, die het landgoed in de zomer van 1758 voor haar toen pas tien jaar oude zoon Willem Batavus kocht. Formeel eigenaar werd deze echter pas in 1764. De eindverantwoordelijkheid voor het beheer van het landgoed werd toen overgedragen aan de Nassause Domeinraad, die de rentmeester van het Domein Soestdijk met het toezicht belastte.
Na de samenvoeging van het domein Soestdijk en het landgoed De Eult werd besloten dat even ten westen van de interlocale zandweg die beide gebieden scheidde de Groote Postweg Amersfoort – Amsterdam zou worden aangelegd. Dit gebeurde omstreeks 1763. In 1912 werd de naam van de verbinding gewijzigd in Amsterdamsestraatweg.
Uit kaarten van 1768 en 1812 blijkt, dat de domeinbossen na de verwerving van de Eult nog verder zouden worden uitgebreid, ter plekke van het huidige Hoog Baarn toen enkele sterrenbossen zijn aangelegd en het gebied van het Roosterbos in laatstgenoemd jaar nog niet was beplant.
Een halve eeuw later blijkt ook ons wandelgebied bebost te zijn geraakt. Het grotendeels in noordoostelijke richtingen divergerende netwerk bospaden van het gebied bestond toen ook al. Een van die paden was onderdeel van een verbinding Baarn – Lage Vuursche.
In Baarn wordt een deel van de herkenbaar gebleven voormalige verbinding Oude Utrechtse Weg genoemd.
Omstreeks 1873 is dwars door de noordhoek van het bos een ravijn gegraven voor de aanleg van de spoorlijn Hilversum – Baarn. Een kwart eeuw later werd het bosgedeelte ten noorden van het spoorwegravijn afgestoten, zodat het kon worden benut voor de uitbreiding van de Baarnse villaparken.
Ook het overgebleven deel van het Roosterbos is allang geen domeingrond meer. Evenals het zuidelijk aangrenzende Paardenbos werd het namelijk in het begin van de tachtiger jaren bij de staatsboswachterij De Vuursche gevoegd.
Middenin het Roosterbos ligt een deels omgracht terrein waarvoor wij in deze paragraaf nog geen speciale aandacht vroegen, omdat onduidelijk bleef wanneer, in wiens opdracht en waarom het met een uitgraving werd gemarkeerd.
En nu op Geopad
Wie ook wandelend kennis wil maken met het oude Roosterbos adviseren wij de hierna door ons beschreven 5,5 kilometer lange wandelroute te lopen.
De route begint en eindigt bij het NS-station Baarn. Dit betekent dat wie haar wil volgen zowel voor als na afloop van de boswandeling een lommerrijk villapark moet doorkruisen. De bedoeling is dat het traject door het villapark visa versa wordt afgelegd. De er te vinden fraaie architectuur kan dan andermaal en ook nog eens vanuit een andere gezichtshoek worden beleefd.
Route 5,5 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.
Samenvatting
Het Roosterbos en omgeving liggen grotendeels op de slechts flauw hellende zuidwestflank van de al meer dan honderdduizend jaar oude, lage stuwwal waarover Baarn zich later uitbreidde. Het oppervlak van de stuwwal wordt hier en daar verlevendigd door een rij kommetjes van onbekende genese of een grafheuvel, die ons aan de prehistorische mens herinnert.
Verder naar het westen bestaat de ondiepe ondergrond van het wandelgebied voornamelijk uit jongere fijnzandige (wind)afzettingen uit de laatste ijstijd.
Tijdens en kort na de Middeleeuwen werd de geo(morfo)logische gesteldheid daarvan plaatselijk beïnvloed door uit- en overstuivingen.
Evenals de meeste andere gebieden met droge zandgronden werd ons wandelgebied sinds de bronstijd gaandeweg zelfs vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren, terwijl later ter plekke van de windzanden ook uit- en overstuivingen mogelijk werden. Hoogstwaarschijnlijk ontstonden aldus de door klifjes van elkaar gescheiden dalachtige laagten en walachtige hoogten van de grindarme zandgronden.
Na de Middeleeuwen was het gebied van het Roosterbos een tijdlang het driehoekige westelijk deel van het voormalige grote landgoed De Eult, waar al vroeg met de herbebossing van de Utrechtse Heuvelrug zou worden begonnen.
In 1758 wordt De Eult door een noodgedwongen verkoop onderdeel van het toen stadhouderlijk domein Soestdijk, waarvan de oppervlakte destijds geregeld werd uitgebreid.
Op de domeingronden zouden zowel het agrarisch cultuurland als de nog aanwezige heiden op grote schaal worden gebruikt voor de uitbreiding van de bossen. Het gebied van het huidige Roosterbos bleef echter nog tot in de negentiende eeuw vrijwel geheel heide.
Omstreeks 1850 blijkt ook ons wandelgebied bebost te zijn geraakt. Het grotendeels in noordoostelijke richtingen divergerende netwerk bospaden van het gebied bestond toen ook al.
Rond 1873 werd dwars door de noordhoek van het bos een ravijn gegraven voor de aanleg van de spoorlijn Hilversum – Baarn. Een kwart eeuw later is het bosgedeelte benoorden het ravijn afgestoten, zodat het kon worden benut voor de verdere uitbreiding van de Baarnse villaparken.
Middenin het enkele eeuwen geleden verstoven deel van het gebied liggen het bosbad De Vuursche en een tennispark.
Aan de noordwestkant van het bos werd een aaneengesloten oppervlakte van verscheidene hectaren in de tweede helft van de vorige eeuw enkele meters verlaagd en vervolgens weer beplant. Daarbij verdween minstens één grafheuvel.
Sinds het begin van de tachtiger jaren is het Roosterbos staatsbezit.