Geo-Hotspot 110a- Pyramide

bijgewerkt 29-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Pyramide van Austerlitz

waar de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug de vorm heeft van een asymmetrisch plateau
                                                                                                                                                                                                                                 CC BY 3.0, httpscommons.wikimedia.orgwindex.phpcurid=5400024

Deze wandelgids gaat over de bossen die groeien op een plateauachtig stuwwalgedeelte bij de Pyramide van Austerlitz.

De brochure is aflevering 110 van een reeks gewijd aan gebieden waar de bodem en het reliëf duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen én de mens er op de ontwikkeling hebben gehad. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.

Speciale aandacht krijgt daarbij een tweetal routes waar dit goed kan worden waargenomen en we dus ‘op Geopad’ kunnen gaan. Het meest tot de verbeelding spreken er de 19de-eeuwse piramide, steile stuwwalflanken en delen van het microreliëf.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen is meer dan een mogelijke verklaring gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan wat de Aarde daarover laat zien. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen die behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed van de mens op de ontwikkelingen.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten we wel haar taal verstaan. Bij een wandeling naar de bossen die groeien op een plateauachtig stuwwalgedeelte bij de Pyramide van Austerlitz kan deze brochure als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 102 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst in het kort iets over de ligging en aard van het betreffende gebied verteld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt nog een wandel- of fietsroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laat zien. Zo´n route wordt een geopad genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad”.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Deze wandelgids laat je nader kennismaken met een gebied dat grotendeels op de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug ligt en nu overal bebost is. De Pyramide van Austerlitz en een horecagelegenheid die daarnaar genoemd is werden er bekende, druk bezochte attracties.

De ondergrond van het gebied bestaat voornamelijk uit de afzettingen die Scandinavisch landijs ruim honderdduizend jaar geleden vanuit de Gelderse Vallei opstuwde.

Smeltwater van dat landijs transporteerde vanuit die stuwwal veel zand en grind naar het westelijk deel van het gebied, waar het als een waaiervormige afzetting werd gedeponeerd. In droge fasen van de laatste ijstijd werd die afzetting plaatselijk door de wind bezand. Daarbij ontstonden later ook duinachtige heuveltjes en ruggen.

Een paar duizend jaar geleden was het gebied begroeid met natuurlijke bossen. Die verdwenen weer als gevolg van menselijke activiteiten. Hierna domineerden eeuwenlang gras- en heidevegetaties, terwijl op de voedselarme windzanden plaatselijk kale plekken ontstonden, die gingen stuiven.

Particuliere grootgrondbezitters zorgden echter al sinds het begin van de 19de eeuw voor herbebossing, waarbij vooral naaldhout werd geplant. Geleidelijk ontstond zo het huidige vrij onregelmatige ontsluitingspatroon van de bossen. De belangrijkste ontsluitingen van het gebied zijn de weg die Amersfoort met Doorn verbindt (N 227), de Zeisterweg en de Traayweg. De N 227 begrenst het wandelterrein aan de oostzijde, terwijl de Zeisterweg het in oostelijke richtingen doorsnijdt. De Traayweg scheidt het zuidwestelijk en zuidoostelijk deel van het beschreven gebied.

Een brede strook van ruim een kilometer van het beschreven gebied valt onder de gemeente Woudenberg, die zich in deze omgeving ver naar het westen uitstrekt. De noordwest- en zuidwesthoek van het terrein liggen op het grondgebied van de gemeente Zeist. Het uiterste zuiden van het gebied werd bestuurd door de voormalige gemeente Maarn, die in 2006 opging in de grote fusiegemeente Utrechtse Heuvelrug.

Ten oosten van het Driebergsspoor en de Traayweg ligt het terrein op de gronden van het uitgestrekte landgoed Den Treek-Henschoten. Westelijk van de beide wegen is het gebied bijna geheel staatseigendom. Eveneens staatseigendom is het militaire oefenterrein Leusder Heide, noordelijk van het wandelterrein.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van een expanderende landijskap
Het gebied dat in dit boekje beschreven wordt ligt op en westelijk van een middelhoog en vrij breed stuwwalgedeelte. Dat werd vanuit het gebied van de Gelderse Vallei door zich uitbreidend Scandinavisch landijs scholsgewijs opgeschoven. Dit gebeurde zo’n 150.000 jaar geleden, in de voorlaatste koude tijd van het jongste geologisch verleden. Die is tegenwoordig bekend onder de benaming Saalien.

De stuwwal waarop en waarbij het gebied van deze geogids ligt is verreweg de langste van de Utrechtse Heuvelrug. Hij begint ongeveer op de lijn Den Dolder-Amersfoort. Daarvandaan loopt hij eerst zuidwaarts. Bij Maarn buigt de wal vervolgens naar het zuidoosten om. Die zuidoostelijke koers houdt hij aan tot voorbij het oude stadje Rhenen. Daar werd de glaciale rug door de grote rivieren ondergraven waardoor hij er al vele duizenden jaren abrupt eindigt. Dat is te zien aan de zeer steile zuidflank van de Grebbeberg. Ongeveer halverwege de lange stuwwal ligt Leersum. Daarom is de glaciale rug naar deze plaats genoemd. Het langgerekte geofenomeen zou echter ook de stuwwal Amersfoort-Rhenen kunnen heten.

Door de scholsgewijze opstuwing van afzettingen ontstonden vrij brede heuvelruggen, met een oppervlak van evenwijdige richels en slenken. Vooral op de westelijke flanken van de stuwwal is dit goed te zien. Hier en daar is de stuwwal, die uiteindelijk nog grotendeels door het Scandinavisch landijs werd overdekt, plateau- of terrasachtig. Zo´n morfografische gesteldheid kenmerkt ook een aantal andere delen van het Nederlandse stuwwallenlandschap. Het is een aanwijzing dat het afzettingen wegschuivende landijs zich boven bepaalde niveaus soms plotseling enige tijd sterker uitbreidde. Het ijs egaliseerde dan het oppervlak van de scholsgewijs opgestuwde afzettingen.

Zuidelijk van Amersfoort stijgt de hoogte van de stuwwal waarop het wandelgebied ligt van 48 meter bij de A 28 tot ruim 55 meter op het plateauachtige centrale deel van de Leusder Heide. Na het hoge plateau van de Leusder Heide daalt het niveau van de stuwwalkruinen geleidelijk. Ter hoogte van Austerlitz ligt het op 40 à 44 meter. Ten zuiden van de spoorlijn naar Arnhem neemt de hoogte van de stuwwal weer toe.

De stuwwal van Leersum is in het wandelgebied nogal asymmetrisch; de oostelijke flanken zijn verreweg het steilst. Zowel bij de Zeisterweg als bij het iets zuidelijker gelegen Berghuisje vertoont het stuwwaloppervlak een pas. De passen zijn van elkaar gescheiden door een min of meer elliptische heuvel, waarop de zogenaamde Koepel van Stoop staat.

Net als het overgrote deel van de Nederlandse stuwwallen bestaan die van de Utrechtse Heuvelrug hoofdzakelijk uit grof grindhoudend zand, terwijl lokaal ook kleilagen voorkomen.

Het waren vooral vroegere rivierafzettingen die werden gestuwd. De gestuwde afzettingen van de Utrechtse Heuvelrug behoren tot de door geologen onderscheiden Formaties van Kedichem, Sterksel en Urk.

Van de genoemde formaties is die van Kedichem het oudst; zij werd reeds honderdduizenden jaren geleden gevormd. In deze formatie domineren lagen fijn zand en kleipakketten. De wat jongere Formatie van Sterksel is over het geheel genomen grofzandig en grindhoudend, soms zelfs zeer grindrijk. Klei komt er maar zeer plaatselijk in voor.
De Formatie van Urk ontstond na die van Sterksel. Ook deze afzetting is overwegend grofzandig, maar iets armer aan grind, terwijl er meer fijnzandige, klei- en veenlagen in voorkomen. De grove zanden van de formatie zijn meestal nogal bont van kleur.

Terwijl de rivierafzettingen van de Formaties van Kedichem en Sterksel zowel door de Maas als de Rijn kunnen zijn afgezet, werden die van de Urkse formatie alleen door de Rijn gevormd.

De invloed van ijs- en sneeuwsmeltwater
Vrij algemeen wordt aangenomen dat het Scandinavisch landijs in Midden-Nederland lange tijd niet (veel) zuidelijker kwam dan de stuwwallen die het er vormde. Smeltwater van het landijs kon toen veel zand en grind van de stuwwal van Leersum over de onmiddellijk ten westen en zuidwesten ervan gelegen gebieden uitspreiden. De fijne bodemdeeltjes van lemige afzettingen werden doorgaans nog verder getransporteerd.

Zo ontstonden ‘waaiers’ van grindrijke maar leemarme zandige smeltwaterafzettingen, die aaneengroeiden. Deze waaiers worden door geowetenschappers vaak sandur of sandr (enkel- en meervoud) genoemd. Het geo(morfo)logisch resultaat hiervan was een enkele kilometers brede gordel van zulke sedimenten.

Tussen de opgeschoven schollen van de stuwwal verzamelde zich soms zoveel smeltwater dat het er tot erosie kon leiden. Daardoor ontstonden enkele valleien. Enkele vrij duidelijke voorbeelden daarvan zijn te vinden ten noordwesten van de Pyramide van Austerlitz.

In een van de valleien liggen een paar vrij grote kommen, die mogelijk door het ijssmeltwater werden uitgekolkt. Tussen de kommen is een geultje. Dat zou daaraan zijn ontstaan te danken kunnen hebben.

Als het landijs ging smelten hebben de rekspleten die daarin boven bolle hellingen voorkomen zich verwijd tot kloven, waar de opgestuwde afzettingen vroeg of laat weer aan de oppervlakte kwamen. Smeltwater dat vanuit zijspleten in het ijsoppervlak neerstortte kon dan op veel plaatsen kommetjes uitkolken. Het is daarom niet verwonderlijk dat op bolle hellinggedeelten van reliëfrijke stuwwallen (rijen) ronde tot ovale kuilen worden aangetroffen. Zulke kommen zijn ook in de hogere delen van het wandelgebied gevonden.

Zeker als de kommen een duidelijk gestroomlijnde vorm hebben kunnen het kolkgaten zijn. Op stuwwalribbels is hier en daar ook naar grind of ijzerhoudende ‘klapperstenen” gegraven. De natuurlijke kuilen kunnen daarbij zijn vergroot. Ze kregen dan een onregelmatiger vorm, terwijl eromheen ongebruikt bodemmateriaal werd gestort.

Behalve kommetjes verlevendigen soms kleine troggen de stuwwalkruinen. Ook die kunnen door smeltwatererosie zijn ontstaan. Bovendien moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat er grindlagen werden geëxploiteerd.

Bij sommige kuilen en troggen zijn ook (vrijwel) ronde heuveltjes te vinden. Een enkel grindrijk rond heuveltje kan zijn ontstaan toen neerstortend smeltwater bodemmateriaal in zijn val meenam en de grovere bestanddelen ervan onderin de kloven bleven liggen. We hebben in dat geval te maken met natuurlijke stortbergjes. Van het bestaan daarvan is in oudere literatuur al melding gemaakt. Doordat zij zeldzaam zijn en nogal eens door kleinschalige grindwinning verdwenen, is hun bestaan in de vergetelheid geraakt. Veel ronde heuveltjes werden door de wind gevormd en sommige daarentegen zijn grafheuvels.

Behalve bij de verdwijning van het Scandinavisch landijs zorgde smeltwater ook in een recenter verleden nog voor geodynamiek. Dit was het geval in de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd, die sinds het midden van de vorige eeuw Weichselien genoemd wordt. Smeltwater van sneeuw en ijs kon toen door de aanwezigheid van een permanent bevroren ondergrond niet diep in de bodem wegzakken. Onder zulke omstandigheden stroomde het in zo grote hoeveelheden via de laagten in het aardoppervlak weg dat er (opnieuw) af en toe erosie mogelijk was. De ijssmeltwatervalleien werden dan uitgediept, terwijl hier en daar nieuwe dalletjes ontstonden. 

De invloed van droge koude klimaatfasen
In droge fasen van het Weichselien raakten de lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen weer door fijne windafzettingen bedekt. Dit moet het geval geweest zijn wanneer de bodem in het gebied waar de wind vandaan kwam kaal, droog, ijsvrij en niet door sneeuw bedekt was. Het zand werd door de wind in het algemeen vrij gelijkmatig over de gestuwde en smeltwaterafzettingen afgezet. De grondsoort die op deze wijze ontstond wordt daarom dekzand genoemd.

Als gevolg van de tamelijk gelijkmatige uitspreiding van het dekzand vertoonde het oppervlak ervan lange tijd maar weinig reliëf. Hiertoe droeg ook bij dat smeltwater welvingen van de dekzandformaties vaak weer verspoelde. Het zand kwam dan in de laagten van het dekzandoppervlak terecht. Het verplaatste dekzand is dan een smeltwaterafzetting, bestaande uit eerder door de wind aangevoerd dekzand. Bij aardkundigen werd zo’n sediment (afzetting) bekend als verspoeld dekzand.

Naarmate zich dekzand in een gebied ophoopte werden de hoogteverschillen er geleidelijk wat groter. Waar de bodem uitdroogde werd meer zand verplaatst. Onder zulke omstandigheden kon de wind met het materiaal van de dekzandmantels duinlandschappen creëren.

Hoewel het dekzand tamelijk gelijkmatig over oudere vormingen werd uitgespreid zouden deze er lang niet overal mee bemanteld worden. Voor de gestuwde en smeltwaterafzettingen van dit wandelgebied zou deze bezanding door de wind uitblijven.

De mate waarin zich dekzand kon ophopen liep regionaal nogal uiteen. Waarschijnlijk werd deze op de hoger gelegen gronden vooral bepaald door de hoeveelheden droog los zand die de overheersende wind vanuit de omgeving kon aanvoeren. Ook de beschutting die het reliëf bood zal invloed hebben gehad. Onder wat minder koude klimaatomstandigheden heeft ook de aanwezigheid van vitale vegetaties een rol gespeeld.

Veel gebieden met dekzand liggen in gordels. Dat is ook op de Utrechtse Heuvelrug het geval. Zo ligt Austerlitz dicht bij de noordoostrand van een brede gordel (verstoven) dekzanden. Ten zuidoosten en noordoosten van het dorp bezet een veel smallere, haakvormige zijtak van de gordel dekzanden een deel van onze stuwwal. Deze zijtak, bijna geheel ten oosten van de Traayweg, reikt tot de horecagelegenheid bij de Zeisterweg. Aan de noordkant van de Zeisterweg werd de stuwwal oostelijk en zuidoostelijk van de piramide bemanteld met dekzand.

Meer naar het westen werden grindrijke ijssmeltwaterafzettingen lokaal door de wind bezand. Bij de westrand van de stuwwal was dat vooral ter weerszijden van de Oude Woudenbergse Zandweg het geval. Verder naar het noorden verbindt een smalle, slingerende gordel verstoven dekzanden de westflank van de stuwwal met het gebied De Krakeling. De smalle gordel is enkele jaren geleden grotendeels ontbost om de heidemilieus van de Krakeling met die van de Leusder Heide te verbinden.

Waar de gestuwde afzettingen en smeltwaterafzettingen door de wind werden bezand is hun kenmerkende geomorfologische gesteldheid natuurlijk niet meer aan het aardoppervlak waarneembaar. Klimaatveranderingen maakten een uitbreiding mogelijk van de vegetaties die in staat waren het geaccidenteerde oppervlak van de dekzandvormingen vast te leggen.

De meer recente natuurlijke ontwikkelingen
Na de ongeveer tienduizend jaar geleden geëindigde laatste ijstijd raakte de Utrechtse Heuvelrug begroeid met bos, waar aanvankelijk vooral berken of dennen groeiden. Later zou het bos op de gestuwde en de smeltwaterafzettingen voornamelijk uit eiken en beuken gaan bestaan. Een wat lichter bos van zomereiken en berken werd kenmerkend voor de in het algemeen voedselarmere windzanden.

Sinds de mens de bosvegetaties ging aantasten kregen ook heide- en steppevegetaties een kans.

In de bodem van de gestuwde afzettingen leven over het algemeen vrij veel diertjes (o.a. mijten, springstaarten en vliegenlarven) die de organische afvalstoffen van de levende natuur in hun spijsverteringskanaal omzetten in een min of meer stabiele humus. Deze wordt ‘moder’ genoemd en heeft de vorm van kleine, tussen de overige bestanddelen van de grond aanwezige bolletjes.

Waar moder ontstond werd de bodem over het algemeen niet zo sterk uitgeloogd als op de voedselarme windzandgronden. Daar slaan de in oplossing meegenomen grondbestanddelen grotendeels al weer op zeer geringe diepte neer. Men spreekt in zo’n situatie wel van ‘moderpodzolen’. Tegenwoordig noemen geowetenschappers deze minder sterk uitgeloogde zandgronden ‘holtpodzolen’. Met ‘holt’ worden namelijk de bosoverblijfselen aangeduid die op de gronden met moderpodzolen groeien.

Speciaal op de hoofdzakelijk uit vrijwel onverweerbare kwartskorrels bestaande windzandgronden was sprake van een sterkere uitloging. Daar werden weggespoelde bodembestanddelen voor een belangrijk deel op enkele decimeters diepte afgezet. Daarbij gingen organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten.

Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van de humus en het ijzer vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes, over het algemeen (donker)bruin gekleurd, worden in de bodemkunde ‘humusijzerfibers’ genoemd.

Het opvallende bodemtype van de voedselarmste (wind)zandgronden wordt tegenwoordig ‘haarpodzol’ genoemd. ‘Haar’ was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dekzand- en stuifzandhoogten waar ze ontstonden. De sterke uitloging van de windzandgronden was vooral mogelijk toen de mens die ging ontbossen.

Enkele duizenden jaren geleden zou de mens gaandeweg grote aaneengesloten gebieden als graasgronden gaan benutten. Op de van nature schrale windzandgronden leidde dit al snel tot een nog armelijker begroeiing. Hier en daar ontstonden zelfs kale plekken.

Dit zorgde weer voor een winderiger worden van het microklimaat. De mens creëerde op de droge, voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor de winderosie. Vooral tijdens langdurige droge perioden, waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven, zou dit niet zonder gevolgen blijven.

Kenmerkend voor het effect van de later optredende verstuivingen is een vrij grillig reliëf.

De verstuivingen werden toen op sommige plekken beperkt door restanten van vegetatie, die bovendien als zandvangers fungeerden.

Waar de wind slechts weinig zand aanvoerde en verplaatste hoopte het zich soms rond hindernissen op. Er ontstonden dan ronde tot ovale heuveltjes, die bekend zijn als koepelduintjes. Uiterlijk kunnen ze aan grafheuvels doen denken. Koepelduintjes zijn echter vaak enigszins asymmetrisch. Evenals elders in Nederland leidden de verstuivingen van de ijstijdelijke dekzandformaties soms ook tot het ontstaan van dijkachtige ruggetjes.

De activiteiten van de mens
De invloed van boerengemeenschappen
Op de Utrechtse Heuvelrug was de mens al in prehistorische tijd actief. Hiervan getuigen onder meer talrijke grafheuvels, die over bijna de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen.

Ook bij en in het beschreven gebied zijn er enkele gevonden. De meeste liggen aan de noordkant ervan.

Net als bij andere droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg bijna geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen daardoor domineren.

De boerenhuishoudens, die aanvankelijk zo veel mogelijk zelf in hun eerste levensbehoeften voorzagen, hadden vroeger allereerst belangstelling voor gebieden waar zowel akkerbouw als veeteelt kon worden bedreven waar en bovendien hooioogsten mogelijk waren. In verband hiermee vestigden de boeren zich in pre- en vroeghistorische tijd bij voorkeur in bepaalde gebieden. Namelijk daar waar als grasland te gebruiken vochtige gronden dicht bij voor de akkerbouw geschikt droger land lagen.

Zulke situaties waren er bijvoorbeeld onderlangs de Utrechtse Heuvelrug. Daar werden al eeuwen geleden flinke oppervlakten als bouwland geëxploiteerd. Boven op het brede gedeelte van de Utrechtse Heuvelrug ontbrak voor het gemengd bedrijf geschikte grond vrijwel.

Indirect zouden die intussen wel van groot belang worden voor het boerenbedrijf. Vóór de uitvinding van de kunstmest speelden ze namelijk een belangrijke rol bij de bemesting van het akkerland. Daarvoor liet men op de nabijgelegen, onontgonnen gebleven gronden overdag schapen of ander vee grazen. Gedurende de nacht verbleef het vee veilig in zogenaamde potstallen en deponeerden er mest. Bovendien werden er vooral in de omgeving van de boerderijen plaggen gestoken en plantenresten verzameld om de mest van de potstal daarmee te bedekken en aan te vullen.

Een en ander betekent, dat het vóór de uitvinding van de kunstmest verstandig was grote

aaneengesloten oppervlakten onontgonnen te laten. Wanneer de akkers geregeld werden bemest met plaggen, raakten ze gaandeweg bedekt met een laag donkere, humusrijke grond, die vocht en voedingsstoffen vasthield en voor de planten beschikbaar maakte.

Oude verbindingen
Amersfoort en Oud Leusden waren eeuwen lang verbonden met plaatsen aan de andere kant van de Utrechtse Heuvelrug en het zuidelijker gelegen rivierengebied. Die verbindingen waren aanvankelijk (bundels) plaatselijk stuivende karrensporen. Later concentreerde het verkeer zich steeds meer op een bepaalde aangelegde (zand)weg.

Een van de oude verbindingen was het vrij bochtige Drieberger Spoor dat van Oud Leusden in ongeveer zuidwestelijke richting liep. Op de Leusder Heide, ingrijpend voor militaire oefeningen heringericht, is de oude interregionale verbinding tegenwoordig verdwenen.

In de bossen van dit wandelgebied bleef die weg echter behouden. Bezuiden de Woudenbergse Weg is de historische verbinding vanouds ook bekend als de Traay(weg). Deze weg is al lang geleden geasfalteerd. ‘Traay’ is een historisch toponiem, waarmee men een route bedoelde die wordt betreden. Het toponiem ontstond waarschijnlijk uit het Middeleeuwse tra(de).

Het Driebergse Spoor splitste zich af van een verbinding met Doorn en Wijk bij Duurstede. Die verbinding was de Wijkerweg. Omdat hierover appels en ander fruit uit de Betuwe naar Amersfoort werd getransporteerd zou de verbinding een tijdlang over grote lengte (ook) Appelweg worden genoemd. In het gebied van Den Treek-Henschoten is de weg daarna enkele honderden meters westelijker vervangen door de Doornse Weg die aanvankelijk alleen met grind was verhard. Zowel in als even ten zuiden van Amersfoort heet een restant van de Wijkerweg (deels) nog Appelweg.

De Oude Postweg die van Soesterberg via Austerlitz in zuidoostelijke richting loopt was onderdeel van een verbinding Arnhem-Amsterdam. De vroegere functie ervan blijkt uit de naam.

Ten noorden en ten oosten van Zeist verbond de Oude Woudenbergse Zandweg en Oude Utrechtse Weg de stad Utrecht en de nederzetting De Bilt met het in de Gelderse Vallei gelegen Woudenberg.

Op een  kaart uit 1677, gemaakt door B. de Roy, is de verbinding aangeduid als de Woudtweg. Bij de uitbreiding van Zeist in noordelijke richting zijn delen van de weg verdwenen. Maatschappelijk gezien  had dit zonder enig probleem kunnen worden vermeden; uit cultuurhistorisch oogpunt bekeken is het jammer.

De tegenwoordig belangrijke verharde regionale verbinding Zeist-Woudenberg was waarschijnlijk deels een strategische weg uit de Franse Tijd. In het dorp Zeist volgt de weg over enige afstand het tracé van een laan die tot het landgoed Beek en Royen behoorde. Het gedeelte van de verbinding ten oosten van de Austerlitzer weg werd pas in 1830 aangelegd.

De ontwikkelingen in de Franse Tijd
Het aan de zuidrand van het wandelgebied gelegen dorp Austerlitz is een vrij jonge nederzetting. Die is ontstaan in verband  met de vestiging, in de Franse Tijd, van een groot legerkamp in deze omgeving. In het kamp Bois-en-Ville verbleven enkele jaren circa 18.000 soldaten. Ze verkregen water uit circa dertig putten. Boven één van de putten staat nu nog de dorpspomp van Austerlitz. Voor de verdediging van de legerplaats met haar tientallen kanonnen werden stellingen gegraven en drie redoutes (aarden verschansingen) aangelegd. Bij de Traayweg bleef een van de redoutes duidelijk herkenbaar.

Het kamp stond onder bevel van generaal Marmont. In 1804 liet deze bevelhebber zijn manschappen bovenop het stuwwalplateau een 23 meter hoge aarden piramide bouwen. Dit betekent dat die tot circa 72 meter boven NAP zou gaan reiken. Dat is drie meter meer dan het niveau van de bij Amerongen te vinden hoogste Utrechtse stuwwalkruin. Het bouwwerk moest een imitatie van de piramide van Gizeh worden. De generaal had die in 1798 zelf gezien tijdens de Egyptische veldtocht van Napoleon.

De grond die voor de bouw van de piramide nodig was kwam uit de naaste omgeving. Daar werd het monument omringd door een droge gracht met een middellijn van circa 90 meter. De vier flanken van de piramide kregen een met zoden beschermd tredenreliëf.

Boven op het aardwerk werd een platje aangelegd om als uitzichtpost te worden gebruikt. In de destijds erg kale omgeving was bij goed zicht zelfs de Zuiderzee te zien. Uit militair oogpunt werd dat nuttig geacht omdat zo tijdig een vijandige vloot kon worden ontdekt. Op de platte kruin van de piramide liet Marmont een 13 meter hoge houten obelisk plaatsen. Voor het beklimmen van de piramide werd een van de flanken voorzien van een houten trap.

Doordat Marmont over veel manschappen kon beschikken vergde de bouw van de piramide nog geen vier weken en was de obelisk al na vijf dagen klaar.

Om het behoud van de piramide in eigen hand te houden kocht Marmont in 1805 het landgoed waar hij het bouwwerk had laten neerzetten. Dat landgoed was Henschoten. Enkele kilometers oostelijk van de piramide, aan de rand van de Gelderse Vallei, stond een gelijknamige hofstede die ook als jachthuis werd gebruikt.

De kunstmatige aarden hoogte werd de Pyramide van Marmont gedoopt. Een jaar later, toen Napoleon in Moravië een veldslag had gewonnen bij Austerlitz, werd deze op bevel van koning Lodewijk Napoleon 1805 omgedoopt en naar dat plaatsje genoemd.

Austerlitz zou trouwens ook de naam worden van de legerplaats. In de buurt hadden zich inmiddels boeren en arbeiders gevestigd. De nieuwe dorpse nederzetting kreeg zelfs stadsrechten. Die status was in de Franse Tijd overigens verschraald tot een eretitel, waarmee eveneens plaatsen zoals Assen, Oosterhout en Roosendaal werden gevleid.

De bedoeling was dat er ook bij de Pyramide van Austerlitz een nieuwe nederzetting zou ontstaan. In lijn hiermee werden er al snel drie woninkjes gebouwd voor de bewakers van de piramide. Daar bleef het bij. In 1836 werden de woninkjes weer afgebroken.

Na de Franse Tijd is het dorp Austerlitz blijven bestaan, maar haar stadsrechten werden verschraald tot een eretitel. Eveneens behouden bleef de Pyramide van Austerlitz, die later een belangrijke trekpleister zou worden. Marmont behield het terrein waarop hij de piramide had laten bouwen. In 1816 zag hij zich door geldgebrek echter genoodzaakt het te verkopen. Zijn terrein werd eigendom van de Utrechtse burgemeester Hubert M.H.J. van Asch van Wijk. Diens zoon deed het in 1846 over aan de belastingontvanger Gerrit van Haeften.
De Pyramide van Austerlitz verviel de afgelopen eeuwen steeds meer, maar werd gedurende de periode 2004 - 2012 weer in oude luister hersteld.

De invloed van grootgrondbezitters
Na de Franse Tijd kwamen veel gemeenschappelijk gebruikte, ongecultiveerde gronden in handen van rijk geworden stedelingen en andere welgestelden, die hun bezit vaak in bosrijke landgoederen met een groot landhuis veranderden. Tussen Leusden en Maarn ontstond daardoor geleidelijk het uitgestrekte landgoed Den Treek-Henschoten. Een groot deel van het wandelgebied ligt in de zuidwesthoek ervan.

Een belangrijke rol bij de totstandkoming van het landgoed speelde de familie De Beaufort van het oude buiten Den Treek. Deze buitenplaats, twee kilometer ten noordwesten van Woudenberg aan de oostrand van de Utrechtse Heuvelrug, kwam voort uit een belangrijke hofstede die al in 1334 werd vermeld. In de jaren 1712-1734 maakte Everard van Weede van het landgoed een lusthof met geometrisch park.

Den Treek ging meermalen over in andere handen en werd in 1807 eigendom van mr. W.H. de Beaufort. Die liet het huis aan beide zijden met een iets naar achteren uitspringende zijvleugel vergroten. Omstreeks 1820 werd het park van de buitenplaats volgens de opvattingen van de landschapsstijl gereconstrueerd. Dit gebeurde waarschijnlijk naar ontwerpen van J.D. Zocher jr. en S.A. van Lunteren. De familie De Beaufort zou tot op de dag van vandaag eigenaar van het buiten blijven. Vanaf het begin van de 19e eeuw kocht de familie De Beaufort in de omgeving van haar buiten gaandeweg een groot aantal bezittingen, waaronder veel verdeelde gemeenschappelijke graasgronden en oude boerderijen.

In dezelfde omgeving waren ook H.M.A.J. van Asch van Wijck en J.B. Stoop actieve grondverwervers. De eerste werd in 1816 eigenaar van het agrarische landgoed Henschoten. Dat was - zoals eerder gezegd - voordien jarenlang eigendom was geweest van de Franse generaal Marmont. De eveneens als jachthuis gebruikte hoeve die erbij hoorde lag ten noorden van de Zeisterweg en werd omstreeks 1890 afgebroken.

J.B. Stoop was een Amsterdamse bankier, die omstreeks 1830 in en bij het wandelgebied een groot stuk heide kocht. Hij wilde er aanvankelijk een landhuis bouwen. Onder meer vanwege de afgelegen ligging van het terrein werd dit plan niet uitgevoerd. Stoop liet toen even ten oosten van Zeist een groot landhuis neerzetten.

Op zijn gronden bij Woudenberg en Maarn verrezen wel een neogotisch jachthuis en een koepelvormig tuinpaviljoen. De architect ervan was Jan David Zocher jr., die voor de omgeving van het jachthuis een landschapspark met een ’Alpenweide’ ontwierp.

Het jachthuis kwam in een valleiachtige stuwwalpas te staan en de koepel werd bovenop de welving aan de noordkant ervan opgericht. Vanuit de koepel waren bij goed zicht aanvankelijk nog de Utrechtse Domtoren en een deel van de Gelderse Vallei te zien.

Door enkele huwelijken kwamen de gronden van zowel van Van Asch van Wijck als Stoop in het bezit van de familie De Beaufort. Zo kocht in 1876 Anna Alida Stoop, als douairière A.J. de Beaufort, de piramide, de daarbij gelegen uitspanning en er omheen liggende gronden. In 1887 kwam dat bezit door vererving in handen van haar zoon J.B. de Beaufort, die burgemeester van Woudenberg was.

Deze gaf vrijwel direct opdracht om bij de uitspanning een 150 meter lange schietbaan uit te graven. Dit gebeurde waar het tracé lag van de toen al in onbruik geraakte Oude Utrechtse Weg.

Zeven jaar later liet De Beaufort de piramide grondig renoveren. Verder kreeg de houten obelisk, die in 1808 gesloopt was, een bakstenen opvolger, die op een natuurstenen sokkel kwam te staan.

Voor de restauratie van het piramidelichaam werd zo´n 1.200 kubieke meter grond aangevoerd. Die zou overigens niet worden gebruikt voor het herstel van het gaandeweg teloorgegane tredenreliëf. Wel werd de piramide voorzien van een nieuwe houten trap, die in 1910 is vervangen door een van steen.

In het begin van deze eeuw onderging de piramide opnieuw een ingrijpende restauratie. Daarbij kregen de flanken van het aardwerk een nieuw tredenreliëf. Verder werd de ringgracht gerestaureerd. Bij de restauratie werden de piramide en haar omgeving tot voorbij de ringgracht ontbost. Hierna werd de rand van het verkaalde terrein gemarkeerd met rode beuken en om de ringgracht een singel van doornstruiken geplant. Na de restauratie bleek het piramidelichaam echter niet overal even stabiel te zijn. Dat maakte nieuwe herstelwerkzaamheden nodig.

Om de geschiedenis en betekenis van de piramide onder de aandacht te brengen werd een antiek koetshuis dat behouden gebleven was bij de uitspanning ingericht als bezoekerscentrum.

Omstreeks 1850 was het wandelgebied grotendeels begroeid met heidevegetaties. De heide was destijds begaanbaar via een vrij dicht netwerk bochtige paden en (enigszins verharde) wegen.

De onontgonnen gronden van het landgoed werden geleidelijk grotendeels bebost. Het eerst gebeurde dit vlak ten zuiden van Amersfoort, in de buurt van Huize Den Treek en oostelijk van de Pyramide van Austerlitz.

In het begin van de 20ste eeuw waren hier en daar al flinke stukken heide bebost. Op en bij de stuwwal waren toen alleen ten westen van het Driebergse Spoor en ten oosten van de Traayweg heiderelicten van enige omvang te vinden. Die ten oosten van de Traayweg vormden een complex, dat in compartimenten werd opgedeeld door enkele brede houtsingels. Na de herbebossing van een groot deel van het wandelgebied zorgde ook natuurlijke opslag van bomen en struiken voor het verdwijnen van de resterende heide. Dennen, berken en eiken speelden daarbij een belangrijke rol.

Bij de gefaseerd uitgevoerde herbebossingen is het netwerk bochtige paden en wegen op de meeste plaatsen vervangen door een fijnmazig netwerk van ontsluitingen. Daarnaast kregen delen van het gebied door de toenmalige eigenaren ook een recreatieve functie. Die zijn toen aangekleed met (wijd)bochtige lanen. Daarlangs werden veelal beuken aangeplant die later voor veel schaduw zouden zorgen. Waar nieuwe bossen vooral voor de (hout)productie moesten dienen werden ladderachtige ontsluitingspatronen aangelegd.

In het bosgebied van het uitgestrekte landgoed kwamen, veelal bij een enclave agrarisch cultuurland, enkele verspreide woningen of boerderijen te staan. In de zuidoosthoek van het wandelgebied werd aan het eind van de 19e eeuw de voormalige buitenplaats De Viersprong gesticht, bij het kruispunt Quatre Bras. Ze werd de Constantiahoeve gedoopt.

In 1921 is het buiten verkocht aan de N.V. Woudenbergsche Bosch en Land Exploitatie Maatschappij. Het hoofdgebouw werd een hotel-pension. Tegenwoordig is de buitenplaats een onderdeel van het uitgestrekte landgoed Den Treek-Henschoten BV.

Het in neogotische stijl opgetrokken hoofdhuis van De Viersprong doet met zijn watertoren aan een kasteel denken. Op het terrein van de voormalige buitenplaats staan ook een chalet en een koetshuis. Het vijf hectare grote bospark van De Viersprong werd in landschapsstijl aangelegd. In 2006 is nagegaan in hoeverre de oorspronkelijke structuur van het park nog herkenbaar was.

Het kasteelachtige hoofdgebouw, het koetshuis en het park zijn door het Rijk aangewezen als beschermd monument.

Westelijk van Den Treek-Henschoten werden in de 19de eeuw onder meer de landgoederen Austerlitz en Wallenberg gesticht. Net als in het oostelijke deel van het wandelgebied was bankier Stoop er een tijdlang een belangrijke grondeigenaar. In 1844 kocht hij boerderij Heideoord, die aan de zuidzijde van de Woudenbergseweg lag. Stoop vestigde er een landbouwschool, maar die zou niet lang blijven bestaan.

Stoops schoonzoon, A.J. de Beaufort, liet in 1861 voor de inwoners van Austerlitz een kerkje bouwen achter de boerderij. De woning van de voormalige hoeve werd een pastorie. Tegenwoordig is het kerkgebouw bekend als het Beauforthuis. Het is een multifunctioneel (cultureel) centrum.

Stoop was zeer geïnteresseerd in de ondergrond van zijn terreinen. In de jaren 1833-1836 liet hij daarom zo’n 600 meter benoorden de Woudenbergseweg een diepe boring uitvoeren. Dit gebeurde waar zich nu de ronde ‘Kuil van Stoop’ bevindt. Deze zou voor het onderzoek zijn gegraven. Een oostelijk van de kuil aanwezige grote bult is waarschijnlijk het depot van het uitgegraven materiaal.

Noordwestelijk van de ronde kuil werd bij de Oude Woudenbergse Zandweg het Witte Huis gebouwd. Dit huis lijkt zowel op een landhuis als op een T-vormige hoeve. De brede, landhuisachtige voorzijde van het pand wordt verlevendigd door een  middenpartij die aandoet als een erker en die gekroond wordt door een schilddak. Daarachter werd een smaller bouwdeel, dat meer de kenmerken van een boerderij vertoonde, voorzien van een aan de voorkant ‘afgewolfde mansardekap’ (gebroken kap met schuine korte zijde). De naam is afgeleid van de kleur wit waarin de gepleisterde buitenmuren van het pand werden geschilderd. Bij de achterzijde van het huis staat de bosschuur De Ouwe Kamp. Behalve deze schuur werd er een overdekte opslagruimte gebouwd.

In 1797 werd de Fransman Jean Maurice Damblé de mogelijkheid geboden op het grondgebied van de gemeente Zeist een groot stuk heide te gaan ontginnen. Damblé noemde zijn bezit Wallenberg, De huidige naam Wallenburg is daarvan een verbastering.

Al snel liet Damblé een deel van het landgoed ontsluiten door een rechthoekig wegenpatroon. De voornaamste hoofdontsluitingen vormen een assenkruis. Hiervan zou de noordwest-zuidoost georiënteerde tak Nieuwe Weg genoemd worden. De andere werd bekend werd als het Damreese Spoor. Deze laatste naam verwijst niet naar een veelvuldig gebruik door een damhert, het is een verbastering van Dambleese Spoor.

Dit betekent dat de weg voor de eerste eigenaar van Wallenberg een belangrijke verbinding was. Dat wordt begrijpelijk omdat de weg aansloot op een zandweg die via het zuidelijke deel van de Leusder Heide naar het buiten Den Treek liep. Ook deze zandweg zou daardoor bekend worden als het Damreese Spoor. Van die zandweg is maar een stukje bij het buiten Den Treek overgebleven.

Vanwege de beoogde ontginning van de heide werden op Wallenberg een boerderijtje en een kleine woning gebouwd. De schrale ondergrond van het op smeltwater- en (verstoven) windafzettingen gelegen terrein bleek niet geschikt voor de landbouw. Nadat het Bataafs-Franse leger in 1804 bij zijn bezit neerstreek ging het boerenbedrijf echter soldaten- en paardenmest leveren. Na het vertrek van het leger kwam hieraan een einde. De agrarische activiteiten werden daarom een aantal jaren later beëindigd.

Het landgoed werd toen opgekocht door de grootgrondbezitter F.N. van Bern, die ook burgemeester van Zeist was. De nieuwe eigenaar beboste het gebied. Daarbij zouden zowel het plaatselijk aanwezige natuurlijke reliëf als diverse grafheuvels van het terrein behouden blijven. Een kaart van 1853 laat zien dat op dat moment het overgrote deel van Wallenburg al bebost was. Het Damreese Spoor staat op die kaart nog als een ononderbroken verbinding aangegeven.

Aan de agrarische bedrijvigheid herinneren nu de walletjes die sommige voormalige landbouwpercelen markeerden. Ze zijn te vinden in de omgeving van het voornaamste lanenkruis waarbij ook de kleine boerderij stond.

In 1939 werden de gronden van de landgoederen Wallenburg en Austerlitz, die bijna overal bebost waren geraakt, aangekocht door Staatsbosbeheer. Zo ontstond de staatsboswachterij Austerlitz.

Zuidelijk daarvan bleef het kleine landgoed Sonnehaert, bij de Woudenbergse Weg, particulier bezit. Het terrein van dat landgoed was omstreeks 1850 grotendeels begroeid met heide. Het zou nadien steeds meer verbossen.

In 1909 werd op het terrein de buitenplaats Riendelwoud gesticht. Mejuffrouw J. van Marwijk Kooij liet er een landhuis bouwen, dat aan de voorzijde gedeeltelijk werd voorzien van een puntgevel. Twintig jaar later zou het huis zodanig worden vergroot dat het een tweezijdig symmetrische structuur en een tweede topgevel kreeg.

Enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog werd op het landgoed Sonnehaert een rooms-katholiek herstellingsoord voor vrouwen gehuisvest. De villa is toen aan de achterzijde vergroot met een serre.

Het terrein van Sonnehaert heeft bij de villa het karakter van een landschapspark. In het ten dele aangeplante aangrenzende bos bevindt zich een elliptische vijver.

In 1995 werd het landgoed afgestoten en het grote landhuis kwam leeg te staan. Omstreeks 2004 werd gewerkt aan een plan om op het terrein zes blokken appartementen te bouwen. Zeist ondersteunde het plan, de provincie Utrecht niet. Er volgde overleg dat resulteerde in de goedkeuring van een alternatief, waarbij de structuur van het landgoed niet wezenlijk zou worden geschaad.

Dit alternatief houdt in dat de villa en een bijgebouw van Sonnehaert worden gerestaureerd en schuin achter het landhuis één nieuw gebouw zou mogen verrijzen.

In 2010 werd Sonnehaert verworven door de KNVB die in de omgeving van het landgoed gaandeweg een groot sportcentrum realiseert. De nieuwe eigenaar wilde in de villa en de toekomstige nieuwbouw kantoren onderbrengen. Voor de nieuwbouw moest wel wat bos wijken. Daar tegenover staat het plan om enkele nabijgelegen open terreintjes te bebossen.

En nu op Geopad
Wie een representatief beeld wil krijgen van de aardkundige gesteldheid en levende natuur van het stuwwalplateau met de Pyramide van Austerlitz kan het beste de twee geopaden lopen. De respectievelijk geel en groen gemarkeerde routes beginnen en eindigen bij de horecavoorziening aan de Zeisterweg.

De Pyramideroute

De 4,0 kilometer lange gele route loopt over de hoge plateauachtige delen en over de oostflank van de stuwwal. Daar verlevendigen allerlei jongere landschapselementen het terrein. Boven op de stuwwal is met de rode route de Pyramide van Austerlitz van dichtbij te bekijken. In verband hiermee werd ze bekend als de Pyramideroute.

Route 4,0 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Het afgebeelde gebied ligt op en bij de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. Deze stuwwal werd vanuit het gebied van de Gelderse Vallei opgeschoven. Verantwoordelijk hiervoor was een tong van het Scandinavisch landijs, die zich ook zijwaarts uitstrekte. Tussen Amersfoort en Maarn loopt de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug in zuidelijke richting.

Evenals elders toont de stuwwal zich in het afgebeelde gebied als een grotendeels asymmetrische rug met plateauachtige kruinen en flankterrassen. Daarbij komen de steilste hellingen voornamelijk voor aan de kant van de Gelderse Vallei.

Het beschreven gebied wordt gedomineerd door een stuwwalplateau dat tot ruim 49 meter boven NAP reikt. Bijna op het hoogste punt van het plateau werd tijdens de Franse Tijd de Pyramide van Austerlitz opgericht.

Aangenomen mag worden dat het landijs uiteindelijk ook de hogere delen van de stuwwal bedekte en sommige daarvan als een bulldozer egaliseerde. Onduidelijk bleef in hoeverre het ijs zich vervolgens nog verder westwaarts kon uitbreiden. Nader geo(morfo)logisch onderzoek zal nodig zijn om hierover helderheid te krijgen. In dat verband is het wenselijk om ook enkele afzonderlijke hoogten op de westflank te onderzoeken.

Bij het verdwijnen van het ijs heeft smeltwater enkele ondiepe dalen gevormd. Daarbij heeft de wind delen van het stuwwallichaam voorzien van fijnzandige, duinachtige geofenomenen.

Met name aan de noordkant van het beschreven gebied herinneren enkele grafheuvels aan de prehistorische mens.

De Oude Postweg, die van Soesterberg via Austerlitz in zuidoostelijke richting loopt, was onderdeel van een verbinding Arnhem-Amsterdam, waarvan de vroegere functie uit de naam blijkt.

Ten noorden en oosten van Zeist verbond de ook Woudtweg genoemde (Oude) Woudenbergse Zandweg en Oude Utrechtse Weg de stad Utrecht en het dorp De Bilt met de nederzetting Woudenberg van de Gelderse Vallei. Bij de uitbreiding van Zeist in noordelijke richting zijn delen van de weg verdwenen. Maatschappelijk bezien had dit probleemloos kunnen worden vermeden; uit cultuurhistorisch oogpunt is het heel jammer dat dit is gebeurd.

De huidige verharde verbinding Zeist-Woudenberg is deels een strategische weg uit de Franse Tijd. In het dorp Zeist volgt ze over enige afstand het tracé van een laan die bij het landgoed Beek en Royen hoorde. Eveneens uit de Franse Tijd stamt de noordelijk van de weg te vinden, aarden Pyramide van Austerlitz die generaal Marmont in 1804 liet opwerpen. Het imposante aardwerk werd na een overwinning van Napoleon bij het Moravische Austerlitz naar dat dorp genoemd.

Ten zuiden van de weg naar Woudenberg dankt het dorp Austerlitz zijn ontstaan aan het grote legerkamp dat in de Franse Tijd in de omgeving werd opgeslagen.

Na de Franse Tijd kwamen veel gemeenschappelijk gebruikte, woeste gronden in handen van rijk geworden stedelingen en andere welgestelden. Die veranderden hun bezit vaak in bosrijke landgoederen met een groot landhuis. Tussen Leusden en Maarn ontstond daardoor geleidelijk het uitgestrekte landgoed Den Treek-Henschoten. Bij de totstandkoming daarvan speelde de familie De Beaufort de hoofdrol.

Een groot deel van het wandelgebied ligt in de zuidwesthoek van het landgoed dat reikt tot de voormalige regionale verbinding Driebergse Spoor-De Traaij. Westelijk daarvan werden de landgoederen Wallenburg en Austerlitz in 1939 verworven door Staatsbosbeheer.