Geo-Hotspot 113- Villapark Bosch en Duin

bijgewerkt 29-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: het groene villapark Bosch en Duin

waar een groot natuurgebied met allerlei kleinschalig reliëf meer en meer een woonbos werd


Deze wandelgids gaat over het grotendeels in een groen villapark getransformeerde bosgebied ten zuiden van Den Dolder.

De brochure is aflevering 113 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen én de mens er op de ontwikkeling hebben gehad. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.

Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus ‘op geopad’ kunnen gaan. Het meest tot de verbeelding spreken er het markante kleinschalige reliëf, de oudere houtopstanden en de architectuur van een aantal landhuizen en villa’s.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen is meer dan een mogelijke verklaring gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan wat de Aarde daarover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden er vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke  processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar het groene villapark in het bosgebied met duinen ten zuiden van Den Dolder kan deze brochure als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 113 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst in het kort iets over de ligging en aard van het betreffende gebied medegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt nog een wandel- of fietsroute beschreven, waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt een Geopad genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto “Op geopad”.

Om het gebruik van de brochures te vergemakkelijken worden de teksten van de afleveringen telkens met een aantal situatieschetsen verduidelijkt.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Zoals de naam ervan zegt ligt het tegenwoordig ruim 2.500 inwoners tellende villapark Bosch en Duin in een bosgebied met duinen. Kenmerkend voor het groene, heuvelachtige leefmilieu is verder een wijdmazig netwerk van rechte of (flauw) bochtige lanen. Erlangs staan op grote kavels villa’s van nogal uiteenlopende ouderdom en architectuur. Een aantal kleine gebieden bleef nog onbebouwd.

De ondiepe ondergrond van het gebied bestaat deels uit aaneen gegroeide waaiers grindrijke (ijs)smeltwaterafzettingen uit de tijd van de Scandinavische landijsbedekking.
Die smeltwaterafzettingen raakten onder de sindsdien nog geregeld heersende koude klimaats- omstandigheden op veel plaatsen bedekt door een enkele meters dik pakket van vrijwel grindloze windzanden. Dat pakket was later in historische tijden vrij algemeen onderhevig aan verstuivingen. Op enkele plekken bleven die tot op de dag van vandaag optreden. Een van de nog stuivende plekken ligt in de noordwesthoek van het beschreven gebied tegen de grens met de gemeente De Bilt. Ten oosten van de Biltseweg wordt een bekken met een platte bodem gemarkeerd door een reeks klifjes.

De in deze brochure beschreven lusvormige wandelroute door Bosch en Duin begint en eindigt bij het station Den Dolder.

De natuurlijke ontwikkeling
De invloed van de ijstijden
Het is deze wandelgids beschreven gebied ligt aan de westkant van de Utrechtse Heuvelrug. Enkele kilometers oostelijker kwam zo’n 150.000 jaar gelden vanuit de Gelderse Vallei Scandinavisch landijs steeds dichterbij. De overwegend grindhoudende (rivier)afzettingen die het tegenkwam schoof het op tot een markante stuwwal. Enkele tienduizenden jaren later verspreidde het smeltwater van het (land)ijs veel zand en grind van de stuwwal over de ten (zuid)westen ervan gelegen gebieden.

Op deze manier ontstonden door geowetenschappers veelal ‘sandur’ of ‘sandr’ genoemde waaiers van smeltwaterafzettingen. Die groeiden aaneen tot een enkele kilometers brede gordel. In droge fasen van de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd raakten vooral de lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen door fijne windzanden bedekt. Dit gebeurde wanneer de bodem in het gebied waar vandaan de wind het zand aanvoerde onbegroeid, droog en niet bevroren of door sneeuw bedekt was. Het zand werd door de wind telkens in dunne laagjes en vrij gelijkmatig over oudere afzettingen uitgespreid. De grondsoort die zo ontstond wordt daarom dekzand genoemd.

In het uiterste oosten en zuidoosten van het beschreven gebied werd slechts weinig dekzand gevormd. Daar bleven de smeltwaterafzettingen op veel plekken aan de oppervlakte liggen.

Wanneer tijdens de zomer de ondergrond slechts oppervlakkig ontdooide bleef de bodem ondoorlatend en daardoor ook lang vochtig. De wind kon dan maar weinig zand tegelijk meenemen en afzetten. Bovendien werden de kleine hoogteverschillen die onder die omstandigheden ontstonden veelal door smeltwater genivelleerd.

Wanneer de permanent bevroren ondergrond weer verdween kon de wind meer zand gaan verplaatsen. De dekzandafzettingen werden soms zodanig ‘verbouwd’ dat een reliëfrijk landschap ontstond met kleine (langgerekte) laagten, heuvels en ruggen. Klimaatveranderingen zorgden vervolgens voor een uitbreiding van vegetaties waardoor het geaccidenteerde oppervlak van de dekzandvormingen werd vastgelegd.

Begroeiing en bodemverdichting beschermden het dekzand
De tijdens en kort na de laatste ijstijd ontstane dek- en stuifzandformaties waren vanaf het begin kwetsbare geosystemen. Begroeiing zou ze echter lang tegen wind- en watererosie beschermen. Aanvankelijk waren dat lichte naald- en loofbossen. Daarin domineerden eerst berken of dennen en later vooral eiken en berken. Naarmate de bossen onder invloed van de mens steeds meer verdwenen namen heide- en grasvegetaties de beschermende rol over.

Daarin werden ze bijgestaan door ‘bodem verstevigende’ processen. Deze hielden indirect verband met het weinige bodemleven van de droge zandgronden. Daardoor werden de organische afvalstoffen van de bos-, heide- en grasvegetaties maar langzaam afgebroken en in humus omgezet. Als gevolg hiervan gingen de organische stoffen zich aan de oppervlakte ophopen. Op deze wijze werd een zogenaamde ‘ruwe humus’ of ‘mor’ gevormd. Deze is instabiel en vertoont een sterke neiging te vervloeien. Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren. Die kunnen de bodem tot op enkele decimeters diepte zo uitlogen dat die een asgrauwe kleur krijgt. De grond van zulke asgrauwe bodem-étages werd bekend als ‘loodzand’.

De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer neer op enkele decimeters diepte. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van het ijzer en de humus vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes worden in de bodemkunde ‘ijzer- en/of humusfibers’ genoemd.

Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt als ‘podzol’ aangeduid. Podzol is een Russische benaming die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur die hun bovengrond soms vertoont.

Het waren met name de hoofdzakelijk uit het vrijwel onverweerbare kwarts bestaande armste windzanden die de uitlogingsprocessen ondergingen. Omdat de weggespoelde organische bestanddelen de bodem eronder opvallend donker kleurden, werden deze sterk uitgeloogde gronden ‘humuspodzolen’ genoemd. Men had ze echter evengoed als ‘morpodzolen’ kunnen aanduiden. Enkele decennia geleden werden de relatief sterk uitgeloogde droge windzanden omgedoopt tot ‘haarpodzolen’. ‘Haar’ was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dek- en stuifzandige hoogten waar ze ontstonden.

Aan de oppervlakte vinden we haarpodzolen voornamelijk nog in de bijna vlakke gebiedsdelen. Daar bleven ze zelfs over flinke aaneengesloten oppervlakten behouden.

De wind kreeg echter opnieuw kansen
Enkele duizenden jaren geleden ging de mens stap voor stapgrote aaneengesloten gebieden als graasgronden of akkerland benutten. Op de drogere graasgronden leidde dit tot een nog armelijker worden van de begroeiing. Hier en daar ontstonden zelfs kale plekken met als gevolg het winderiger worden van het microklimaat.

De mens creëerde op de droge, voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor de winderosie. Vooral tijdens langdurige droge perioden, waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven, bleef dit niet zonder gevolgen. In dit verband gaat het onder meer om de ruim 2.400 jaar achter ons liggende vrij droge klimaatfase, het ‘Subboreaal’. Maar ook om de relatief droge fase van het Middeleeuwse klimaat gedurende de jaren 900 - 1300. Later zorgden incidenteel optredende langdurige hittegolven voor winderosie.

Vooral winderige gebieden als de boven een uitgestrekte kustvlakte uitrijzende Brabantse Wal ondergingen reeds in het Subboreaal vrij ingrijpende herverstuivingen. Hierna volgde echter een klimaatfase waarin de vegetatie zich kon herstellen en het stuifzand weer door begroeiing werd vastgehouden. Er werden toen opnieuw uitlogingsprocessen mogelijk. Die leidden zelfs tot het ontstaan van vrij markante podzolen.

Door de resistente componenten van de haarpodzolen werd de winderosie aanvankelijk belemmerd of vertraagd. Waar de beschermende haarpodzolen door herhaaldelijk afplaggen verdwenen kreeg de erosie echter haar kans. Dit moet vooral in de buurt van de boerderijen het geval zijn geweest. Behalve als gevolg van plaggen verdwenen de stevige podzolbodems soms ook door het vroegere verkeer over ongebaande wegen.

Wanneer de winderosie over grotere aaneengesloten oppervlakten mogelijk werd, nam haar invloed op de winderigheid van het microklimaat toe. Vooral onder langdurig warme en droge weersomstandigheden kan het proces zich hebben versterkt. Hierdoor werden ook in afgelegen gebieden grootschalige verstuivingen mogelijk. De geomorfologische gesteldheid van die gebieden valt dan nauwelijks te verklaren door verschillen in intensiteit van de vroegere menselijke activiteiten.

De verstuivingen werden lange tijd in hun expansie belemmerd wanneer vochtige gebieden met een weelderige vegetatie bereikt werden. De introductie van de kunstmest en een grote crisis in de schapenhouderij waren eveneens belangrijke invloeden. Daardoor werd de heide niet langer meer begraasd en geplagd en konden zandverstuivingen moeilijker ontstaan.

Bovendien ging de overheid de beteugeling van de zandverstuivingen stimuleren door het bevorderen van herbebossing. Met die beplantingen werd overigens ook beoogd op termijn over meer stuthout voor de ondergrondse kolenmijnen te kunnen beschikken. De herbebossing vond daarom niet alleen in of bij nog stuivende gebieden plaats.

De zaden en vruchten van de aangeplante bossen kwamen ook in de omgeving ervan terecht. Dit leidde tot een toeneming van de houtopslag in aangrenzende heidegebieden. Op deze wijze kwam gaandeweg een meer natuurlijke herbebossing tot stand.

De uitbreiding van de bossen door aanplantingen en opslag van houtgewas zorgde er eveneens voor dat de windsnelheid in de stuivende gebieden afnam. Zo konden ze in de groeiseizoenen bij zowel vochtig als rustig weer eerder begroeid raken en blijven.

Al met al leidde een samenloop van omstandigheden in het recente verleden tot een weer zeldzamer worden van de zandverstuivingen.

De huidige geomorfologische gesteldheid
Ook in het gebied van het huidige Bosch en Duin konden de zandverstuivingen zich plaatselijk sterk uitbreiden. Ten zuiden van de Paltzerweg bleven ze zelfs tot in het begin van de twintigste eeuw over een grote aaneengesloten oppervlakte bestaan. Dit was het geval in een twee kilometer lange west-oost georiënteerde zone, die zich van Bilthoven uitstrekte tot ver over het oostelijk aangrenzende grondgebied van de gemeente Zeist. De strook reikte er zelfs tot bij de Dolderseweg. Daar kon de zone met winderosie zich niet verder uitbreiden omdat de ondergrond er voornamelijk uit grindrijke (ijs)smeltwaterafzettingen bestond. Wel werden de smeltwaterafzettingen even ten oosten van de strook met winderosie soms enigermate overstoven.

Nu zijn in de zone voornamelijk nog slechts op het grondgebied van de gemeente De Bilt, dus ten westen van de bebouwing van Bosch en Duin verstuivingen mogelijk.

Zuidelijk van de grootschalige herverstuivingen van de 20ste eeuw heeft de wind in het recente verleden ook een belangrijke geomorfologische rol gespeeld. Het plaatselijk voorkomen van vrij grillig en nogal imposant duinreliëf wijst daarop. Op basis van vrij oude kaarten was een groot deel van dat gebied omstreeks 1900 (weer) met bos of heide begroeid. Maar in een langs de noordzijde van de Vossenlaan en westzijde van de Duinlaan slingerende gordel kwamen toen nog talrijke kale plekken voor. Waar echter de smeltwaterafzettingen aan de oppervlakte liggen is het terrein over het algemeen maar weinig geaccidenteerd.

Ten oosten van de Biltseweg ligt een door klifjes en duintjes omgeven vrij grote terreindepressie met een vlakke bodem. Dergelijke geomorfologisch interessante bekkens zijn eveneens bekend van andere dekzandgebieden. Hun ontstaan zal nog nader moeten worden onderzocht.

Het bekken is op de topografische kaarten van de afgelopen decennia gemakkelijk aan te wijzen. Het werd namelijk in tegenstelling tot zijn omgeving tot cultuurland ontgonnen. Op enkele wat oudere kaarten is het bekken min of meer te herkennen als een door heuveltjes geflankeerd bosgedeelte.
Enigszins vergelijkbaar met het bekken bij de Biltseweg is een terreindepressie benoorden de Taveernelaan. Ze ligt verscholen in een vrijwel onbebouwd gebleven stukje bos. Ook deze laagte is volgens oudere kaarten een tussen heuveltjes gelegen bijna vlak terreingedeelte.

De ‘reconstructie’ van verstoven landschap uit de laatste ijstijd is moeilijk
Aardkundig is het van belang na te gaan in welke mate de geomorfologische gesteldheid van het dekzandlandschap uit de laatste ijstijd door de latere verstuivingen werd veranderd en hoe het er uitzag. Het wordt dan ook duidelijk wat er van de haarpodzolen overbleef. En eveneens in hoeverre die vocht vasthoudende en vrij ondoorlatende bodems nog van invloed zijn op de waterhuishouding en vegetatie van de verstoven gebieden.

Doordat de vlakke gebiedsdelen nog vrij algemeen door podzolen tegen winderosie werden beschermd, is het aannemelijk dat de latere verstuivingen er van weinig betekenis waren. Ze leverden dus nauwelijks zand aan de gebieden waar de wind het landschap in het recente verleden nog weer sterk veranderde.

Toch komen er veel imposante duinachtige ruggen en heuvels voor. Daarbij lijkt het heuvelachtige terrein gemiddeld hoger dan de vrijwel vlakke gebiedsdelen. Een verklaring is dat vooral hooggelegen gebieden, waar meer dekzand was afgezet, gingen stuiven. Door vergelijkend onderzoek is gebleken, dat dergelijke zones verstuivingen in oorsprong ook relatief heuvelachtiger waren.

De recent weer verstoven gebieden zullen dus waarschijnlijk al omstreeks het einde van de laatste ijstijd reliëfrijk geweest zijn. De vraag is welke geomorfologische veranderingen sindsdien precies hebben plaatsgevonden. Dit is door de deken van stuifzand niet gemakkelijk aan het aardoppervlak vast te stellen. Alleen op recent geërodeerde plekken is te zien of en op welk niveau (haar)podzolen behouden bleven. En hoe dik het pakket stuifzand is waardoor ze bedekt raakten.

De vegetatie levert wel aanvullende aanwijzingen. Dat is te zien waar de vocht vasthoudende en vrij ondoorlatende haarpodzolen behouden bleven en slechts door een dun pakket stuifzand bedekt raakten. Daar is de begroeiing namelijk vaak weelderiger dan elders. Dit is in het bijzonder het geval waar de overstoven podzolen een enigszins hol oppervlak hebben.

Ook het huidige reliëf verschaft aanwijzingen over de veranderingen van de geomorfologische gesteldheid van het dekzandlandschap als gevolg van de verstuivingen in de afgelopen millennia. De erosie en de accumulatie van het zand in het recente verleden werden namelijk sterk beïnvloed door begroeiing die zich lokaal handhaafde. Daardoor zorgden de latere verstuivingen juist voor een grilliger reliëf. Er bestaat een duidelijk verband tussen de grilligheid van het reliëf en de mate waarin de wind na de laatste ijstijd het dekzand nog kon verplaatsen.

Doorgaans bleven de ijstijdelijke dekzandlaagten gespaard voor latere winderosie. De vegetatie die er zich daardoor kon handhaven fungeerde dan juist als zandvanger. Met het zand dat van de heuvels en ruggen wegwaaide werden dus (delen van de) laaggelegen plekken opgehoogd. Hierdoor was soms zelfs een volledige omkering van het reliëf mogelijk. Veel hoogten van de later sterk verstoven gebieden waren omstreeks het einde van de laatste ijstijd dus terreindepressies.

Wie precies wil weten waar en op welke diepte onder het huidige grondoppervlak overstoven haarpodzolen voorkomen kan zich daarover met behulp van grondboringen informeren. Dat is echter een zowel ingrijpende als tijdrovende en kostbare onderzoeksmethode. Die kan ook ecologisch ongewenste gevolgen hebben voor de waterhuishouding.

Uit onderzoek van allerlei verstoven droge dekzanden bleek dat winderosie vaak op herhaaldelijk geplagde en betreden of bereden terreingedeelten begon. In Bosch en Duin loopt de mate waarin de dekzanden van de laatste ijstijd door de latere verstuivingen werden ‘verbouwd’ van plaats tot plaats nogal uiteen. Het meeste zand lijkt te zijn verplaatst in twee zuidwest-noordoost lopende zones. De ene loopt van de Biltse Duinen naar de zuidrand van Den Dolder, de andere van het Panbos naar het landgoed Warna.

Vooral in het oosten en zuidoosten van het wandelgebied komen plaatselijk vrijwel vlakke terreingedeelten voor. Daar werden de grof-grindrijke smeltwaterafzettingen niet gemaskeerd door dekzand. Of die fijnkorrelige grondsoort werd weer door de wind weggeveegd. Het nauwelijks geaccidenteerde oppervlak van de ijssmeltwaterafzettingen ligt in het algemeen vijf tot tien meter boven NAP. Daarbij helt het terrein op de meeste plaatsen flauw af in westelijke richting.

De sterk opgestoven terreingedeelten kunnen vooral wanneer de naaste omgeving ervan door winderosie werd verlaagd verscheidene meters boven hun omgeving uitsteken. In Bosch en Duin komen plekjes voor waar de kruinen van de heuvels tot meer dan 13 meter boven NAP reiken. Dit is bijvoorbeeld het geval achter de Vinkenhof en op het landgoed Warna. Bijna tien meter lager gelegen plekjes zijn te vinden onderin de grotere bekkenachtige laagten.

De invloed van de mens
De ontwikkelingen voor de gedeeltelijke bebouwing van het gebied
Omstreeks het midden van de negentiende eeuw was het gebied van de Biltse Duinen en omgeving nog bijna onbewoond en nauwelijks door wegen ontsloten. Tot de wel bestaande verbindingen behoorden de Paltzerweg in het noorden, de Dolderse weg in het oosten en de Amersfoortseweg in het zuiden. Verder liep er vanaf de Dolderseweg een weg naar de omgeving van De Bilt.

De van 1653 daterende Amersfoortseweg, de Wegh der Weegen, kwam in de plaats van een wat zuidelijker gelegen verbinding over Leusden. Voor de verwezenlijking van die 17de-eeuwse verbinding verdeelden de initiatiefnemers een strook tussen De Bilt en Amersfoort in vakken. Die in konden in eigendom konden worden verkregen als de aspirant bezitters er een deel van de weg zouden (laten) aanleggen.

In de richting van het wegtracé werd de afmeting van de vakken honderd roeden (= 376 meter). De vakken moesten van elkaar worden gescheiden door paden van elf meter breed. Van de zo tot stand gekomen paden is nog het een en ander over. Daarbij maken nu sommige deel uit van langere wegen zoals de Hobbemalaan, Prins Alexanderweg, Panweg en Dolderseweg. De in 2013 opgerichte Stichting Wegh der Weegen waakt over het historisch erfgoed.

De langs de noordrand van Bosch en Duin lopende Paltzerweg werd vroeger Oude Amersfoortse Zandweg, Oude Postweg of Biltse Weg genoemd. Pas in 1929 kreeg de verbinding haar huidige naam. Die houdt verband met het feit dat ze ten oosten van Den Dolder het landgoed De Paltz aandeed. De weg is daar weer gedeeltelijk verdwenen. Wel bleef het later verharde gedeelte Bilthoven-Den Dolder bestaan.

De Dolderseweg dankt zijn bestaan aan een in 1829 genomen initiatief van enkele particulieren. Die streefden naar de aanleg van een noord-zuid verbinding tussen de Soestdijkseweg en de Amersfoortseweg. Volgens een kaart uit 1902 was de verbinding toen bekend als de Grintweg. In 1904 werd die naam gewijzigd in Dolderseweg.

Zoals eerder opgemerkt strekte het stuivende gebied van de Biltse Duinen zich in die tijd nog uit tot bij de Dolderseweg, die er gezien zijn ligging buitenlangs lijkt te zijn aangelegd. Daar had men overigens wel last van overstuivingen. In verband hiermee werd van meet af aan verzocht om een bestrating van het weggedeelte bij de Biltse Duinen.

In 1863 begon de toenmalige Nederlandsche Centrale Spoorwegmaatschappij de exploitatie van de treinverbinding Utrecht - Amersfoort. Bij de Soestdijkseweg werd toen de halte De Bilt - Station geopend. Pas in 1895 zou ook een halte Den Dolder worden geopend.

Zeven jaar daarna verhuisde de stoomzeepfabriek De Duif van Amersfoort naar de noordwestelijke omgeving van de halte. Bij de fabriek werden al snel aan beide kanten van de spoorlijn wat woningen gebouwd.

Omstreeks 1900 werd de voormalige spoorlijn Bilthoven - Zeist aangelegd. Deze liep dwars door het gebied van het huidige villapark Bosch en Duin zuidoostwaarts. Verderop ging de lijn in een meer zuidelijke richting langs het gebied van Huis ter Heide. Zowel Bosch en Duin als Huis ter Heide profiteerden enkele tientallen jaren van een halte aan deze spoorlijn. Het wat later steeds verder in een villawijk veranderde Bosch en Duin overigens pas in 1907. De vroegere spoorlijn in het wandelgebied is nu een (recreatief) fietspad van Huis ter Heide door Bosch en Duin naar Bilthoven.

De meer recente ontwikkelingen
De omgeving van de drie spoorweghaltes raakte in de twintigste eeuw geleidelijk over grotere oppervlakten bebouwd. Daarvoor werd het gebied van Bosch en Duin gefaseerd ontsloten door een wijdmazig netwerk van rechte of (flauw) bochtige lanen. Erlangs werden gaandeweg enkele honderden luxe villa´s gebouwd die op zeer grote percelen kwamen te staan. Een aantal villa’s werd aanvankelijk vaak als vakantiewoning gebruikt. De ontsluiting begon met de aanleg van een aantal wegen in het centrale en zuidelijke deel van het gebied.

De oudste ontsluitingen ten zuiden van de vroegere spoorlijn zijn de evenwijdig daarlangs aangelegde Spoorlaan, de Duinweg, het zuidelijk deel van de Dennenweg, de Mesdaglaan en de Populierenlaan. Na verloop van tijd werden aan de kant van het Panbos ook de Jozef Israëlslaan en de Vincent van Goghlaan aangelegd.

Ten noorden van de voormalige spoorlijn Bilthoven - Zeist zijn de oudste wegen de Vossenlaan, de meest zuidelijke delen van de Biltseweg en Baarnseweg en het noordelijke stuk van de nogal bochtige Dennenweg. Enkele jaren na de aanleg van deze lanen werd ook begonnen met de ontsluiting van het destijds deels nogal onherbergzame noordelijke deel van Bosch en Duin. Geleidelijk werden daar het overgrote deel van de Biltse- en Baarnseweg, Tolhuislaan, Reelaan en Taveernelaan aangelegd.

De naam Bosch en Duin houdt verband met de ligging van een voormalige boerderij met uitspanning bij de Taveernelaan. Die werd oorspronkelijk Bosch en Duin genoemd. Daarna is de naam veranderd in De Hoefslag. De naam Tolhuislaan herinnert aan de vroegere functie van een pand bij de kruising met de Taveernelaan. De Tolhuislaan werd later in Den Dolder doorgetrokken tot de spoorlijn Utrecht-Amersfoort.

Het reizigers- en goederenvervoer op de spoorlijn Bilthoven - Zeist zou respectievelijk in 1941 en 1972 worden beëindigd. Vervolgens werden in 1978 ook de rails van de spoorwegverbinding verwijderd. Op een groot deel van het traject is daarna een fietspad aangelegd.
Om de kern van Den Dolder van doorgaand verkeer te bevrijden werd in de eerste helft van de jaren zestig een omleidingsweg aangelegd. Hierdoor zou een noordoostelijke uitloper van het villapark worden doorsneden. Dat betekende dat daar de Hertenlaan in tweeën werd gedeeld.

In de jaren vijftig verrezen in de zuidoosthoek van het wandelgebied op het strookvormige terrein van een voormalige buitenplaats Rodichem 107 voor senioren bestemde woningen. De woningen werden echter zodanig op het vrij langgerekte terrein gegroepeerd, dat daartussen talrijke stukjes groen behouden bleven. Vanwege de transformatie van de buitenplaats in een groen woonmilieu werd de naam ervan veranderd in Park Rodichem.

De afgelopen decennia breidde de bebouwing van Bosch en Duin zich nog verder uit. Daarbij kregen enkele grote groen gebleven binnenterreinen nieuwe, lusvormige ontsluitingen. In het noorden is de inmiddels aan beide zijden geheel door bebouwing geflankeerd geraakte, hoekige lus Brem-, Gagel-, Vlier- en Kamperfoelielaan daarvan een voorbeeld uit het begin van de jaren zeventig. Van recentere datum is de sierlijker lus van de Douglaslaan. Die werd aangelegd tussen de Populierenlaan en het monumentale buiten Huis ter Wege.

Ten oosten van de Dennenweg verrees het grote complex van het woonzorgcentrum De Wijngaard.

Voor de ontsluiting en realisatie van de latere bebouwing zijn her en der enkele duinformaties (deels) vergraven.

Enkele jaren geleden gaf de gemeente Zeist aan dat ook het bosrijke militaire kamp Walaardt Sacré een woonmilieu zou moeten worden. Dat kamp is voortgekomen uit een Duits “Waldlager” dat tijdens de tweede wereldoorlog  onder bescherming van het bos met magazijnen en barakken werd bebouwd. Het diende als ondersteuning voor het militaire vliegveld Soesterberg. Het gemiddeld meer dan 200 meter brede terrein ligt tussen een flauwe buitenbocht van de voormalige spoorlijn naar Huis ter Heide en de kaarsrechte Hobbemalaan. Het ligt tegenover de bebouwing van Park Rodichem. Op het terrein, zo´n 10 ha groot, konden volgens de gemeente Zeist circa 80 woningen komen, zonder dat het nog aanwezige groen er wezenlijk  zou worden aangetast. Daardoor zou het onmogelijk worden twee belendende kleine reservaten van Stichting Het Utrechts Landschap tot een groter geheel aaneen te smeden.

De ontwikkelingen in Bosch en Duin worden overigens al sinds 1923 kritisch gevolgd door de vereniging die onder meer het behoud van de specifieke kwaliteiten van het natuurrijke woonmilieu nastreeft. Zo is samen met andere organisaties in 2016 voorkomen dat Bosch en Duin grotendeels binnen de rode contouren van Zeist werd gebracht.

Enkele natuurreservaten
De afgelopen decennia kwamen sommige onbebouwd gebleven terreinen van het wandelgebied in handen van het Utrechts landschap. Een van die terreinen is onderdeel van een veel groter bezit van de stichting. Vlakbij de bebouwing van Bosch en Duin behoren hiertoe percelen van het Panbos en het voormalige landgoed Tannenburg met het hooggelegen oude landhuis Cantecleer.

Op beide terreinen komen vrij imposante duinformaties voor. Elders in Bosch en Duin verwierf het Utrechts Landschap vijf min of meer door de bebouwing omgeven en geïsoleerd geraakte natuurterreinen. Het zijn haar bezittingen Numanbos (19 ha), Biltseweg (9 ha), Reelaan (3 ha), Ravenhorst (9 ha) en Nieuw Zandbergen (7 ha).

De drie hectaren van de kleine bezitting Reelaan liggen in het noordelijk gedeelte van het bosrelict dat tussen de (bebouwing bij) de Paltzerweg, Reelaan, het middelste deel van de Taveernelaan en Baarnseweg behouden bleef. Het reservaat is een overwegend vrijwel vlak gebied. Maar langs de noordwestrand ervan ligt een duinrug die vrij markant is. Ten zuiden van het reservaat maskeert de bosvegetatie bij de Taveernelaan een bekkenachtige terreindepressie.

Het 19 ha grote Numansbos ligt in het uiterste noordoosten van het wandelgebied. Het wordt omsloten door de Nieuwe Dolderseweg, landhuizen van de deels door zware beuken geflankeerde Hertenlaan en een bedrijventerreintje met een logistieke functie. Voor de aanleg en bebouwing van de Hertenlaan en het bedrijventerreintje werden verscheidene hectaren bos opgeofferd. Het overgrote deel van de Hertenlaan én de Nieuwe Dolderseweg volgen niet het tracé van oude boswegen. Het reservaat was vroeger onderdeel van een heidegebied waar de heer Numan zijn schapen weidde. Deze bezitting van het Utrechts Landschap is dus naar hem genoemd.

Fysisch geografisch bezien was het Numansbos een bijna vlak gebied waar de ondiepe ondergrond voornamelijk bestaat uit grindrijke afzettingen van het ijssmeltwater. Deze zijn in de droge fasen van de laatste ijstijd slechts zeer ten dele overdekt door fijnzandige windafzettingen. Evenals elders waren die afzettingen in de historische tijd plaatselijk onderhevig aan verstuivingen. Ook een in het gebied voorkomende asymmetrische terreinverheffing zou trouwens door de verstuivingen kunnen zijn ontstaan. Als gevolg hiervan wordt het terreinoppervlak sinds enkele eeuwen lokaal verlevendigd door grillig reliëf. In het westelijk deel van het gebied liggen enkele noord-zuid georiënteerde aarden walletjes. Een aantal bomkraters en ander microreliëf herinneren echter aan militaire activiteiten.

De bezitting was reeds in het begin van de twintigste eeuw weer bos. Het toont ons zowel min of meer natuurlijke vegetaties als aangeplante opstanden van naaldhout. Ook zijn er enkele beukenlanen te zien en een plek van het bos raakte overwoekerd door wingerd. In het wandelbos biedt een enkel bankje de gelegenheid uit te rusten. Het staat bij een groep grindgaten en bomkraters.

De negen hectaren van de bezitting Biltseweg beslaan een groot deel van de (binnen)terreinen, die worden omsloten door (bebouwing van) het oostelijk deel van de Taveernelaan, de Baarnseweg, Vossenlaan, Biltseweg en het zuidelijk deel van de Tolhuislaan. Het reservaat is een deels vrijwel vlak terrein met een ondergrond van grindrijke smeltwaterafzettingen. Vooral aan de west- en oostkant komen echter ook reliëfrijke windvormingen voor.

Aan de westkant reikt het gebied Biltseweg tot een door klifjes gemarkeerde terreindepressie met een vlakke bodem. Ten zuiden ervan markeert een ander klifje een sterk asymmetrische terreinverheffing. Bij de noordoosthoek van het bekken is te midden van kleinschalig duinreliëf een kommetje te vinden dat een bomkrater zou kunnen zijn. Bij de bocht van de Taveernelaan werd een ander kommetje gedeeltelijk met afval gevuld.

Het gebied is grotendeels begroeid met (dennen)bos dat een heiderelict omgeeft. De markante bekkenachtige terreindepressie ten westen van het gebied wordt als weiland gebruikt. Op initiatief van de landschapscommissie van de Vereniging Bosch en Duin e.o. werden in het bos twee bankjes geplaatst. Vanuit een van de bankjes kan de bekkenachtige laagte worden overzien.

Ten zuiden van het gebeid Biltseweg ligt de eveneens negen hectare grote bezitting Ravenhorst tussen de bochtige Dennenweg en kaarsrechte Hobbemalaan. Het reservaat is een vrijwel vlak terrein waar de grindrijke ijssmeltwaterafzettingen van de ondiepe ondergrond nauwelijks door windzanden bedekt raakten. Er groeien voornamelijk loofbomen waaronder Amerikaanse eiken. Daarvan zijn in het kader van het beheer inmiddels vele verwijderd. Het was een aantal jaren geleden de bedoeling het bosrelict te bebouwen maar dat is niet doorgegaan.

De zeven hectare van het bij de Amersfoortseweg gelegen reservaat Nieuw Zandbergen zijn een relict van het gelijknamige landgoed. Evenals Ravenhorst wordt Klein Zandbergen ten dele door de Hobbemalaan begrensd. Het is een bijna vlak terrein waar het ijssmeltwater een pakket grindrijke zanden afzette. Omstreeks 1850 geplant zwaar loofhout omsluit er enkele stukjes cultuurland. Het terrein wordt in tweeën gedeeld door het tracé van de voormalige spoorlijn Bilthoven - Zeist. Daarover werd later een fietspad aangelegd. Het tracé hiervan is inmiddels veranderd en komt nu uit op de Hobbemalaan in plaats van op de Amersfoortseweg.

Andere waardevolle ‘natuurparels’
Behalve de reservaten van het Utrechts Landschap zijn eveneens delen van hun naaste omgeving en enkele andere natuurrijke gebieden van Bosch en Duin het waard om voor toekomstige generaties behouden te blijven. Met enkele andere bosrelicten kunnen de in Bosch en Duin gelegen bezittingen van het Utrechts Landschap functioneren als een ecologische verbinding tussen de natuur van de voormalige vliegbasis Soesterberg en de bosgebieden tussen Bilthoven en Zeist. Die verbindingszone loopt via de landgoederen Vollenhove en Oostbroek door naar het Kromme Rijngebied.

Een voorbeeld ervan is het overwegend reliëfrijke en lokaal nog stuivende gebied tussen de grens met de gemeente De Bilt en de Tolhuislaan. Hier is goed te zien hoe zand dat wegstoof zich iets verderop in de vegetatie ophoopte. Daar werd later soms ook weer winderosie mogelijk.

Een andere ‘natuurparel’ van Bosch en Duin is het tussen de Reelaan en Dolderseweg gelegen, geheel omrasterde landgoed Warna. Esthetisch aantrekkelijke duinformaties zijn er begroeid geraakt of beplant met nog doorzichtig naald- en loofbos met op sommige plekken varens als bodembedekking.

Tussen de Hobbemalaan en de Dolderseweg ligt schuin tegenover het reservaat Ravenhorst een daar sterk op lijkend bosrelict. Alleen al om het specifieke karakter van Bosch en Duin te behouden is het van belang ook dit bosrelict van bebouwing te vrijwaren.

Monumentale buitenplaatsen
In Bosch en Duin en omgeving staan tal van architectonisch boeiende villa’s en andere panden. Daarvan is echter slechts een klein aantal geklasseerd als rijksmonument. Wie een nagenoeg compleet beeld wil krijgen van de boeiende architectuur in het beschreven gebied kan het daaraan gewijde boekje van Roland Blijdenstein raadplegen.

In deze paragraaf worden alleen sommige markante karakteristieke voorbeelden beschreven. Dit gebeurt vanuit het zuiden omdat het noordelijk gedeelte van Bosch en Duin pas later bebouwd raakte. De selectieve beschrijving begint buiten het eigenlijke Bosch en Duin, aan de zuidzijde van de 17de-eeuwse straatweg naar Amersfoort, de Wegh der Weegen met haar buitenplaatsen.

Daar ligt onder andere de voormalige buitenplaats Dijnselburg. Tijdens de Middeleeuwen was Dijnselburg de uithof Dijnslo van het Vrouwenklooster in De Bilt. Het huidige huis van Dijnselburg dateert van 1883 en is een voorbeeld van neorenaissancestijl. In 1947 verwierf het Aartsbisdom Utrecht de buitenplaats. Eind 1949 nam de gemeente Zeist op haar beurt een deel van het landgoed over om het voor uiteenlopende doeleinden te gaan gebruiken. Niet lang daarna liet het aartsbisdom bij het grote landhuis een philosophicum neerzetten.

Tegenover Dijnselburg trekt de van 1916 daterende villa Henny (Amersfoortseweg 11 A) de aandacht. Het brede witte landhuis, door Robert van ’t Hoff ontworpen, onderscheidt zich door een bijzondere, moderne vormgeving met dominerende horizontale lijnen. Verderop is de villa Løvdalla, enkele jaren eerder door Van ’t Hoff ontworpen, eveneens iets aparts, maar heeft een totaal ander karakter. Opvallende onderdelen van dit zeer brede en vrijwel tweezijdig symmetrische pand zijn de gepotdekselde houten gevelbekledingen, de dominante zadeldakpartij en de beide hoge schoorstenen.

Ter hoogte van Dijnselburg staat ook de jonge buitenplaats Ter Wege. Het neobarokke huis werd in 1905 gebouwd en in 1912 vergroot. Bij het huis hoort een in landschapsstijl aangelegde tuin die destijds door de Haarlemse tuinarchitect L.A. Springer werd ontworpen. In de inmiddels deels bebouwde tuin staan een koetshuis en een tuinmanswoning.

In het aan Bosch en Duin grenzende Huis ter Heide stamt het (voormalige) landgoed Zandbergen. Het stamt uit de tijd dat de Amersfoortseweg werd aangelegd, dat wil zeggen van kort na 1652. Het huis is later gereconstrueerd. Bij het huis behoorde een volgens een geometrisch patroon aangelegd park. Omstreeks 1860 werd het park voor de toenmalige eigenaar P.M. de la Court grotendeels volgens de (Engelse) landschapsstijl omgevormd. De herinrichting gebeurde volgens een ontwerp van de tuin- en parkarchitect H. Copijn. Van het rechtlijnige park resteert zowel voor als achter het huis nog een groot deel van een zogenaamde zichtlaan. Op Zandbergen bleef ook een ijskelder bewaard.

In 1896 werd het gedeelte van de buitenplaats ten noorden van de Amersfoortseweg aangekocht door cacaofabrikant J. Blooker. Die transformeerde het in een afzonderlijk buiten Overplaats dat later Rodichem zou worden genoemd. Na de bouw van het stationnetje Huis ter Heide liet Blooker zijn buiten wijdmazig verkavelen voor de bouw van villa´s. Er verrezen toen onder meer de grote huizen Beukenoord (1900), Den Hoeck (1905) en Nieuw Zandbergen (1913).

In de jaren vijftig van de twintigste eeuw werden op het onbebouwd gebleven gedeelte van de overplaats 107 (bejaarden)woningen neergezet. Daarbij bleef toch veel groen en het overgrote deel van het antieke wegen- en padenpatroon behouden.

Van het 19de-eeuwse landschapspark bleef met name een gedeelte bij de Amersfoortseweg behouden. Daar is een sierlijke vijver te zien met enkele lage opgeworpen heuvels van grond die vrijkwam bij het graven van de vijver. Het bij de Amersfoortseweg overgebleven wandelgroen is bekend als het Blookerpark. Dit als herinnering aan degene die de overplaats van Zandbergen in 1896 kocht.

Achter het Blookerpark bleef ook de lange zichtlaan van Zandbergen behouden. Wel werden de douglassparren die haar flankeerden later vervangen door twee rijen linden met daartussen een gazon. Bij het Blookerpark is het landhuis Ven der Helstlaan 6 een fraai voorbeeld van recente retrotraditionele baksteenbouw.

Belangwekkende landhuizen en villa’s
Duinweg

Van de eerste in Bosch en Duin aangelegde wegen werden aanvankelijk vooral langs de Duinweg villa’s gebouwd. Al in 1904 verrees er het hooggelegen landhuis De Uilenhorst (nr. 18). Het is een villa met een houten eerste étage en een vormenrijke dakpartij. Het middengedeelte van de voorgevel is hoger opgetrokken en voorzien van een topgevel. Bovendien wordt het verlevendigd door een balkon dat op decoratieve schoren (schuine stutbalken) rust.

Bijna net zo oud als De Uilenhorst is de gepleisterde vormenrijke villa Hoog Duin (nr. 21). Ze doet haar naam eer aan omdat het huis op een inderdaad nogal hoog duin werd gebouwd. Het van 1905 daterende, asymmetrisch gestructureerde pand vertegenwoordigt de Jugendstil. Opvallende elementen van het pand zijn de rondbogen van de parterre, de vierkante korte toren en een hoge schoorsteen op een van de hoeken. Uit oude foto’s blijkt dat de omgeving van het huis, in de tijd dat het werd gebouwd nog vrij kaal was. Wel stonden er op het duin toen al enkele oude grove dennen.

In het bos van landgoed Tannenberg ligt het bijbehorende landhuis verscholen (Duinweg 29). Het is, net als de villa Hoog Duin. in 1905 gebouwd, hooggelegen, gepleisterd en een vormenrijk pand. Het huis wordt grotendeels gekroond door een schilddak; op de bovenhoeken staan als dakornament ‘pironnen’ (piron of piroen: zuil met bol). Een lager deel van het landhuis wordt verlevendigd door een hangende erker.

Op het landgoed Tannenberg staat ook het lage huizenblokje Duinweg 31-32. Het bestaat uit een voormalige stal annex koetshuis en twee woninkjes. De decoratieve grote dakkapellen zijn opvallende elementen van het blokje. Dat is in tegenstelling tot het landhuis van Tannenberg goed vanaf de Duinweg zichtbaar.

Biltseweg
Even ten noorden van de voormalige spoorlijn naar Zeist wordt het (zuidelijk) begin van de Biltseweg geflankeerd door een aantal witgepleisterde villa’s. Daarvan werden de meeste in de jaren 1907-1914 gebouwd. Van deze villa’s werd nr. 8 met een lage vleugel vergroot, voor het gebruik als conferentieoord.

Van de oudere huizen is vooral de uit 1911 daterende villa Groot Have interessant, Deze villa ligt ongeveer ter hoogte van een scherpe bocht van de Biltseweg. Het is een huis met enkele in- en uitspringende gevelgedeelten, een wat hoger opgetrokken ingangstravee, een ten dele laag beginnende vormenrijke zadeldakpartij en een groot balkon.
Aan het begin van de Biltseweg staan twee iets jongere panden, Biltseweg 9 en 11. Beide werden in 1920 gebouwd. Nr. 9 is een witgepleisterd landhuis met een ten dele laag beginnende, vormenrijke rieten kap; nr. 11 een hooggelegen houten landhuis met een afgewolfd zadeldak (een zadeldak met een afgeschuinde korte zijde).

Wat noordelijker staat het classicistisch ogende pand Biltseweg 34, een voorbeeld van retro-monumentale architectuur. Het staat bij de westrand van het reservaat Biltseweg, even ten noorden van een van de ingangen van het reservaat.

Dennenweg, Baarnseweg en Tolhuislaan
Ten noorden van de voormalige spoorlijn naar Zeist zijn bij de bochtige Dennenweg vooral de huizen  met de nummers 18 en 27 interessant. Het in 1926 gebouwde landhuis Dennenweg 18 valt op vanwege zijn onder de zolderverdieping beginnende gebroken rieten kap. En de uit 1934 daterende villa Dennenweg 27 vertegenwoordigt met haar strakke moderne vormgeving de Nieuwe Zakelijkheid- stijl van het Interbellum.

Ook langs de Baarnseweg is antieke landhuisarchitectuur te zien, bijvoorbeeld Het Kesslerhuis (nr. 6). Dit pand is een imposant neoklassiek landhuis uit het jaar 1917. Opvallende onderdelen van de antieke villa zijn de beide naar voren springende hoekpartijen en de drie rondbogen van de muur die ertussen is geplaatst. In het groen achter het huis werd in 1910 nieuwbouw neergezet voor een woonzorginstelling.

Aan de oostzijde van de Baarnseweg kan nr. 20 worden aangemerkt als een retro-monumentaal modern pand. Er vlakbij werd al in 1910 het lage landhuis Marianne-Oord (nr. 24) gebouwd. Het pand wordt gekroond door een vormenrijke schilddakpartij. Die beschut ook het ingangsportiek met een voorgevel met drie rondbogen.

Bij de oostrand van het natuurreservaat Biltseweg is het brede landhuis Baarnseweg 25 De Horst het hoofdgebouw van een minibuiten. Het is waarschijnlijk zo genoemd vanwege zijn ligging op een duin. Bij een van de ingangen daarvan staat een portierswoning. De uit 1912 daterende villa werd door de beroemde architect Karel de Bazel volgens een rasterpatroon ontworpen. Opvallende onderdelen van het vrijwel tweezijdig symmetrische pand zijn de halfronde ingangspartij met daarboven een balkon, het hoger opgetrokken middengedeelte en de laag beginnende rieten kap.

Even verderop staat een landhuis op een hoog duin. Daarvan kan de steile oostelijke flank via enkele trappenpaden worden beklommen. Onderaan het duin buigt de Baarnseweg vanuit het zuiden bezien zo’n dertig graden naar links.

Wat verder noordelijk vertegenwoordigt het van 1915 daterende landhuis Baarnseweg 34 de neobarok. Opvallend zijn een onderaan inzwenkend schilddak en een middenpartij met een kwartronde erker die de balustrade ondersteunt van een deels ingebouwd balkon.
Baarnseweg 36 en 38 zijn chaletachtige landhuizen, een jaar later gebouwd, met een laag beginnende rieten kap, die op de eerste étage een brede loggia overhuift.
Even ten noorden van de Paltzerweg valt het pand Baarnseweg 51 op door zijn torentje, erker en glas-in-loodramen.
De grote panden Tolhuislaan 4 en Baarnseweg 52 zijn weer representatieve voorbeelden van retro-monumentale bouwkunst.

Vossenlaan en Taveernelaan
In het oosten van Bosch en Duin staan bij de Vossenlaan en Tavernelaan enkele meer ‘oudhollands’ ogende naoorlogse huizen.
Bij de Dolderseweg  was het door een schilddak gekroonde, neoklassieke landhuis Vossenlaan 44 (1910) het hoofdgebouw van een buitenplaats. Het buiten werd daarna door een verkaveling verkleind.

Tegenover de noordrand van het natuurreservaat Biltseweg is Taveernelaan 24a een opvallende L-vormige villa met een steile zadeldakpartij. Noordoostelijk van de kruising Baarnseweg - Taveernelaan verrees omstreeks 2008 een imposant pseudoklassiek landhuis met bruingrijze bakstenen gevels. Ervoor werd tussen de naaldbomen een ondiepe waterpartij met een eilandje aangelegd.

Hertenlaan

De y-kruising Dolderseweg - Hertenlaan omarmt een plantsoentje met een herdenkingsmonument dat herinnert aan de bevrijdingsdag 5 mei 1945. De bewoners van Den Dolder en Bosch en Duin schonken het de gemeente Zeist op 30 augustus van dat jaar. Het herdenkingsmonument is een iets verhoogd aangelegd pleintje met bankje, grotendeels omgeven door een decoratief muurtje. Voor de bouw ervan werden opvallend grote blokvormige stenen gebruikt. Aan weerskanten van het pad naar het pleintje staat een zuilvormige taxus.

Aan de Hertenlaan staat ook een kerkje. Het werd in 1929 gebouwd. Architectonisch trekt het de aandacht doordat in de topgevel van de iets verlaagde voorbouw drie gekoppelde rondboogvensters werden aangebracht. Verder markeren schuin oplopende steunberen de opeenvolgende delen (traveeën) van de kerkruimte. Interessant is verder de hoekige kleine spits (dakruiter) op de nok van het dak die als een miniklokkenstoel fungeert.

Het noordelijk en oostelijk deel van de Hertenlaan worden geflankeerd door een groot aantal landhuizen, waarvan de oudste uit het begin van het Interbellum dateren. Bijzonder hiervan is Hertenlaan nr. 25 door zijn gebroken, met vensterpartijen afwisselende rieten kap en de daaronder gedeeltelijk gepotdekselde gevel.

Hertenlaan 35 is een nogal asymmetrisch landhuis uit 1927. Daarvan eindigt de grotendeels rieten kap boven een uitbouw aan de linkerzijde zeer laag. Opvallende elementen van het pand zijn verder de reeksen aaneengeschakelde smalle ramen, de gepotdekselde gevelgedeelten en een robuuste hoge schoorsteen.

Populierenlaan en Douglaslaan
In het zuidoostelijk deel van Bosch en Duin laten onder meer de vroeg 21ste-eeuwse villa’s Populierenlaan 12 en Douglaslaan 21 aantrekkelijke retro-architectuur zien. Dat is ook kenmerkend voor het sinds 2011 gebouwde huis Trimbach aan de oostkant van de Populierenlaan.

En nu op Geopad
Wie al wandelend een representatief beeld van de geomorfologische gesteldheid, de goed doorgankelijke lommerrijke natuurgebieden en de boeiende architectuur van de villabuurt Bosch en Duin wil krijgen kan het beste het hierna beschreven geopad lopen.

De 9,2 kilometer lange route begint en eindigt bij het NS-station Den Dolder.

Route 9,2 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Het villapark Bosch en Duin occupeerde delen van een bebost geraakt duingebied bezuiden Den Dolder. Grindrijke (ijs)smeltwaterafzettingen raakten er in droge fasen van de laatste ijstijd op veel plaatsen bedekt door een pakket fijne windzanden. Het enigszins tot vrij sterk geaccidenteerde oppervlak van dat pakket kreeg de afgelopen millennia onder invloed van allerlei menselijke activiteiten te maken met verstuivingen, die op enkele plekken tot op de dag van vandaag mogelijk bleven. Aan de verstuivingen herinnert allerlei kleinschalig grillig reliëf.

Omstreeks het midden van de negentiende eeuw was het gebied van het huidige villapark Bosch en Duin nog vrijwel onbewoond en nauwelijks door wegen ontsloten. Wel bestonden toen al de kaarsrechte 17de-eeuwse Amersfoortseweg (Wegh der Weegen), Paltzerweg, Dolderseweg en het pad dat later ingericht zou worden tot de verharde Hobbemalaan.

Bij de aanleg van de Amersfoortseweg is een zone ter weerszijden ervan volgens een rasterpatroon verdeeld in 376 meter brede kavels, die van elkaar werden gescheiden door zandwegen.

In 1863 begon de toenmalige Nederlandsche Centrale Spoorwegmaatschappij de exploitatie van de treinverbinding Utrecht - Amersfoort. Pas in 1895 zou daaraan een halte Den Dolder worden geopend. Omstreeks 1900 werd de voormalige spoorlijn Bilthoven - Zeist aangelegd. Ze liep dwars door het gebied van het huidige villapark Bosch en Duin naar het zuidoosten en verderop in een meer zuidelijke richting langs het gebied van Huis ter Heide. Zowel Bosch en Duin als Huis ter Heide zouden enkele tientallen jaren profiteren van een halte aan deze spoorlijn. Het tracé van de in 1978 opgebroken railverbinding Bilthoven – Zeist is nu grotendeels in gebruik als fietspad.

De omgeving van de drie spoorweghaltes raakte in de twintigste eeuw geleidelijk over grotere oppervlakten bebouwd. Daarvoor werd het gebied van Bosch en Duin gefaseerd ontsloten door een wijdmazig netwerk van overwegend licht gekromde lanen. Erlangs werden enkele honderden luxe villa´s gebouwd die op zeer grote percelen kwamen te staan.

In de tweede helft van de 20ste werden sommige delen van het gebied dichter bebouwd. Tijdens de vijftiger jaren van die eeuw gebeurde dit al op het terrein van de voormalige buitenplaats Rodichem. Enkele decennia later kwam er ook bebouwing in de noordwesthoek bij de Tolhuislaan en in het zuiden bij de Populierenlaan.

Om de kern van Den Dolder van doorgaand verkeer te bevrijden werd in de eerste helft van de zestiger jaren van de 20ste eeuw een omleidingsweg aangelegd. Als gevolg hiervan werd een noordoostelijke uitloper van het villapark doorsneden.

Al sinds 1923 worden de ontwikkelingen in het Bosch en Duin kritisch gevolgd door een vereniging die het behoud van de kwaliteiten van het gebied en de omgeving ervan nastreeft.

Van de nog onbebouwd gebleven gebiedsdelen kwamen sommige in handen van het Utrechts Landschap. In het zuidwesten van het beschreven gebied is een van die terreinen onderdeel van een veel groter bezit van de stichting.

Het bijzondere van Bosch en Duin is vooral dat aantrekkelijke woonmilieus er over een grote aaneengesloten oppervlakte afwisselen met (ten dele ook) doorgankelijke natuurgebieden met stuifduinen.