Geo-Hotspot 114- de bossen benoorden Den Dolder

bijgewerkt 26-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de bossen benoorden Den Dolder

waar de wind interessant reliëf en de mens boeiende architectuur schiep


Deze wandelgids gaat over enkele deels bebouwd geraakte, bosrijke natuurgebieden aan de noordkant van Den Dolder.

De gids is aflevering 114 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.

Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op Geopad kunnen gaan. Het meest interessant zijn:
- enkele duinformaties en heiderestanten;
- sommige hoog opgaande houtopstanden;
- de architectonisch waardevolle bebouwing.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd als het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke  processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar enkele deels bebouwd geraakte bosrijke natuurgebieden ten noorden van Den Dolder kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 114 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied verteld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Vervolgens worden nog twee wandelroutes beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel Geopad genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’. Om het gebruik van de brochures te vergemakkelijken worden de teksten van de afleveringen telkens met een aantal situatieschetsen verduidelijkt.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Dit boekje gaat vooral over de bosrijke natuurgebieden ten noorden van Den Dolder. Aandacht krijgen daarbij het behouden gebleven deel van het Pleinesbos en het ten noorden daarvan gelegen natuurgebied Oude Tol. Aan de oostkant van beide terreinen en van de Nieuwe Dolderseweg wordt ook het Willem Arntszbos bezocht.

Aan de westzijde grenst het wandelgebied aan het uitgestrekte villapark van Bilthoven-Noord. Oostelijker loopt het over in de bossen van Laag Hees en De Zoom van de gemeente Soest. Deze bosgebieden liggen op een west-oost georiënteerde gordel met een zelfde ondergrond. Daar deponeerde smeltwater van het landijs een enkele meters dik pakket zand en grind. Dat pakket werd In droge fasen van de erna nog opgetreden koude tijd plaatselijk door de wind met zand bedekt.

Enkele duizenden jaren geleden was het gebied begroeid met natuurlijke loofbossen. Die verdwenen later als gevolg van allerlei menselijke activiteiten. Daarna domineerden eeuwenlang gras- en heidevegetaties. Maar op de uitgesproken voedselarme windzanden ontstonden plaatselijk kale plekken die gingen stuiven.

Vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw is een groot deel van het gebied herbebost. Na verloop van tijd moest een deel van de nieuwe bossen wijken voor noordelijke uitbreidingen van Den Dolder en gebouwen van zorginstellingen. Met name op de WA-Hoeve zijn voorbeelden van monumentale bouwwerken en landschapsarchitectuur te zien.

De beschreven wandelroute begint en eindigt bij het NS-station Den Dolder.

De natuurlijke ontwikkelingen
De invloed van de ijstijden
Het in deze wandelgids beschreven natuurrijke gebied ligt op het noordelijke deel van de Utrechtse Heuvelrug. Daar is de heuvelrug nogal breed, maar ligt hij grotendeels slechts enkele meters boven NAP.

Het beschreven gebied ligt even ten westen van een middelhoog en vrij breed stuwwalgedeelte. Dat werd vanuit het gebied van de Gelderse Vallei scholsgewijs opgeschoven door Scandinavisch landijs dat zich verder uitbreidde. Dit gebeurde zo’n 150.000 jaar geleden. Dat was tijdens het Saalien, zoals de voorlaatste koude tijd van het geologisch verleden wordt genoemd.

Het landijs vormde er met de overwegend grindrijke (rivier)gronden die het wegschoof geen stuwwal. Dat deed het expanderende ijs wel enkele kilometers oostelijker met rivierafzettingen vanuit het gebied waar nu de Gelderse vallei ligt. Op deze manier ontstond de middelhoge stuwwal die van Amersfoort in westelijke richting loopt en tot bij Den Dolder nog boven de omgeving uitsteekt.

Smeltwater van het landijs verspreidde enkele tienduizenden jaren later veel zand en grind van die glaciale rug. Dat werd afgezet over de ten westen en zuidwesten ervan gelegen gebieden. Zo ontstonden door geowetenschappers ‘sandur of sandr’ (allebei ook meervoud) genoemde waaiers ‘(ijs)smeltwaterafzettingen’. Die groeiden aaneen tot een enkele kilometers brede gordel. In droge fasen van de laatste ijstijd, circa tienduizend jaar geleden, raakten lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen door fijne windzanden bedekt.

Dit was het geval wanneer de bodem in het gebied waar de wind vandaan kwam kaal, droog en ijs- en sneeuwvrij was. Het zand werd door de wind vaak vrij gelijkmatig over de gestuwde en smeltwaterafzettingen afgezet. De grondsoort die zo ontstond wordt daarom ‘dekzand’ genoemd.

Als de ondergrond ’s zomers slechts oppervlakkig ontdooide, bleef de bodem ondoorlatend en ook lang vochtig. De wind kon dan maar weinig zand tegelijk meenemen en afzetten. Bovendien werden de kleine hoogteverschillen, die onder zulke omstandigheden ontstonden, veelal door smeltwater genivelleerd. Wanneer door hogere temperaturen de permanent bevroren ondergrond (‘permafrost’) weer verdween kon de wind meer zand gaan verplaatsen, vooral in relatief hooggelegen zones en ook in andere gebieden. Daardoor veranderden dekzandafzettingen in een reliëfrijk landschap met kleine (langgerekte)laagten, heuvels en ruggen.

Klimaatveranderingen maakten de uitbreiding mogelijk van vegetaties. Die waren in staat het heuvelachtige oppervlak van de dekzandvormingen vast te leggen. Heuvelachtige dekzanden ontstonden onder meer in een zone ten noorden van Bilthoven oostwaarts naar de westkant van Amersfoort. Dit betekent dat die gordel grotendeels onderlangs de stuwwal Den Dolder-Amersfoort ligt. Daar liggen nu de natuurgebieden Pleinesbos, Willem Arntszbos, De Zoom, Lange Duinen en Korte Duinen.

Begroeiing en bodemverdichting beschermden het zand
De tijdens en kort na de laatste ijstijd ontstane dek- en stuifzandformaties waren vanaf het begin kwetsbare geosystemen. Begroeiing zou ze lang tegen wind- en watererosie beschermen. Aanvankelijk waren dat lichte naald- en loofbossen. Daarin domineerden eerst berken of dennen en later voornamelijk eiken en berken. Naarmate de bossen onder invloed van de mens steeds meer verdwenen namen heide- en grasvegetaties de beschermende rol over.

Daarin werden ze bijgestaan door bodem verstevigende processen. Deze hielden indirect verband met het weinige bodemleven van de droge zandgronden. Daardoor werden de organische afvalstoffen van de bos-, heide- en grasvegetaties maar langzaam afgebroken en in humus omgezet. Als gevolg hiervan gingen de organische stoffen zich aan de oppervlakte ophopen. Zo werd een zogenaamde ‘ruwe humus’ of ‘mor’ gevormd. Deze is instabiel en vertoont een sterke neiging te vervloeien. Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren. Die kunnen de bodem tot op enkele decimeters diepte zo uitlogen dat die een asgrauwe kleur krijgt. De grond van zulke asgrauwe bodem-etages werd bekend als ‘loodzand’.

De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer neer op enkele decimeters diepte. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van het ijzer en de humus vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes worden in de bodemkunde ‘ijzer- en/of humusfibers’ genoemd.

Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt als ‘podzol’ aangeduid. Podzol is een Russische benaming die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur die hun bovengrond soms vertoont.

Het waren vooral de hoofdzakelijk uit het bijna onverweerbare kwarts bestaande armste windzanden die de uitlogingsprocessen ondergingen. Omdat de weggespoelde organische bestanddelen de bodem eronder opvallend donker kleurden, werden deze sterk uitgeloogde gronden ‘humuspodzolen’ genoemd. Men had ze evengoed als ‘morpodzolen’ kunnen aanduiden. Enkele decennia geleden werden de relatief sterk uitgeloogde droge windzanden omgedoopt tot ‘haarpodzolen’. ‘Haar’ was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dek- en stuifzandige hoogten waar ze ontstonden.
Aan de oppervlakte vinden we haarpodzolen voornamelijk nog in de vrijwel vlakke gebiedsdelen. Daar bleven ze zelfs over flinke aaneengesloten gebieden behouden.

Wind kreeg echter weer nieuwe kansen
Enkele duizenden jaren geleden ging de mens stap voor stap grote aaneengesloten gebieden als graasgronden of akkerland benutten. Op de drogere graasgronden leidde dit tot een nog armelijker worden van de begroeiing. Hier en daar ontstonden zelfs kale plekken, met als gevolg het winderiger worden van het microklimaat.

De mens creëerde op de droge, voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor de winderosie. Vooral tijdens langdurige droge perioden, waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven, bleef dit niet zonder gevolgen. In dit verband gaat het onder meer om de ruim 2.400 jaar achter ons liggende vrij droge klimaatfase, het ‘Subboreaal’. Maar het betreft ook de relatief droge fase van het middeleeuwse klimaat gedurende de jaren 900-1300. Later zorgden incidenteel optredende langdurige hittegolven voor winderosie.

Vooral winderige gebieden zoals de boven een uitgestrekte kustvlakte uitrijzende Brabantse Wal bij Bergen op Zoom ondergingen reeds in het Subboreaal vrij ingrijpende herverstuivingen. Hierna volgde een klimaatfase waarin de vegetatie zich kon herstellen en het stuifzand weer door begroeiing werd vastgehouden. Er werden toen opnieuw uitlogingsprocessen mogelijk. Die leidden zelfs tot het ontstaan van vrij markante podzolen.

Door de resistente componenten van de haarpodzolen werd de winderosie aanvankelijk belemmerd of vertraagd. Waar de beschermende haarpodzolen door herhaaldelijk afplaggen verdwenen kreeg de erosie echter haar kans. Dit moet meestal in de buurt van de boerderijen het geval zijn geweest. Behalve als gevolg van afplaggen verdwenen de stevige podzolbodems soms ook door het vroegere verkeer over ongebaande wegen.

Evenals in sommige andere delen van Nederland ontstonden in de gebiedsdelen waar de verstuivingen wat sterker waren sterk asymmetrische en plateauachtige terreinverheffingen van enkele meters hoogte. De veelal klifachtige steile hellinkjes van deze merkwaardige landschapsvormen markeren laagten met een vlakke bodem.

Deze terreinverheffingen kunnen worden aangeduid als ‘stuifbanken en -plateaus’. De steile hellinkjes die ze (gedeeltelijk) markeren zijn ‘stuifklifjes’ te noemen. De karakteristieke vormen van de stuifbanken en -plateaus ontstonden wanneer de winderosie de ondergrond slechts tot een bepaald niveau kon verlagen. Verder moesten dan (begroeide) resistente haarpodzolen de zijdelingse uitbreiding van de banken en plateaus bemoeilijken en moest het stuivende zand vrij gelijkmatig worden verspreid. Stuifbanken en -plateaus zijn in het wandelgebied vrij zeldzaam. Bovendien zijn deze typen stuifvormen er niet zo opvallend. De duidelijkste voorbeelden van stuifbanken en -plateaus vinden we in het noordwesten en zuidoosten van het Willem Arntszbos.

Waar de winderosie over grotere aaneengesloten oppervlakten mogelijk werd, nam haar invloed op de winderigheid van het microklimaat toe. Vooral onder langdurig warme en droge weersomstandigheden werd het proces versterkt. Hierdoor werden ook in afgelegen gebieden met minder menselijke invloeden grootschalige verstuivingen mogelijk. De aardkundige gesteldheid van die gebieden valt dan nauwelijks te verklaren op grond van verschillen in intensiteit van de vroegere menselijke activiteiten.

Grillig kleinschalig reliëf is kenmerkend voor de plekken waar de wind veel zand verplaatste en de invloed van vegetatierelicten op de verstuiving lokaal uiteenliep. Waar de verstuivingen van de afgelopen eeuwen leidden tot het ontstaan van grillig microreliëf wordt ook wel eens een (kronkelend) dijkachtig ruggetje aangetroffen. In het oostelijke deel van het Willem Arntszbos ligt zo’n ruggetje in een langgerekte ‘uitwaaiingslaagte’. Het is overigens nog niet duidelijk onder welke omstandigheden dergelijke ruggetjes ontstonden. Gezien de afwijkende reliëfkenmerken kan een dergelijke windvorm ‘stuifrichel’ worden genoemd.

Rond de langgerekte uitwaaiingslaagte in het oosten van het Willem Arntszbos werd veel stuivend zand in enkele smalle stroken door vegetatie opgevangen en tegengehouden. Dat stuifzand werd daar vastgelegd en hoopte zich op tot hoge ruggen. Dergelijke ruggen zijn bekend als ‘kamduinen’ of ‘randwallen’. Door zulke benamingen wordt hun ontstaan echter niet duidelijk. Het zijn immers windvormingen, waarvan het ontstaan, de ligging en reliëfkenmerken verband houden met de aanwezigheid van onneembare hindernissen. Ze kunnen daarom beter ‘barrièreduinen’ worden genoemd.

In het wandelgebied herinnert het microreliëf lokaal ook aan oorlogshandelingen en andere militaire activiteiten. Zo liggen bomkraters bij de spoorlijn langs de zuidrand van het Willem Arntszbos, die tijdens de Tweede Wereldoorlog gebombardeerd werd.

De activiteiten van de mens
De veranderingen van het grondgebruik
In historische tijden werd bijna het gehele gebied eeuwenlang door de boerengemeenschappen uit de omgeving als graasgrond benut. Daarbij leidde met name overbeweiding op steeds meer plaatsen tot verwoestijning van het land.

De verstuivingen werden lange tijd in hun uitbreiding belemmerd wanneer vochtige gebieden met een weelderige vegetatie bereikt werden. De introductie van kunstmest en een ernstige crisis in de schapenhouderij waren eveneens belangrijke invloeden. Daardoor werd de heide niet langer begraasd en geplagd en konden zandverstuivingen moeilijker ontstaan. Bovendien ging de overheid het vastleggen van zandverstuivingen stimuleren door het bevorderen van herbebossing.

Het doel van de beplantingen was ook om op termijn over meer stuthout voor de ondergrondse kolenmijnen te kunnen beschikken. Bovendien bestond er lange tijd behoefte aan de producten van cultures eikenhakhout. Die leverden namelijk zowel schors met looistoffen als brandhout en hout voor gebruik op de boerderij, het boerengeriefhout.

In het wandelgebied werden vroeger enkele terreingedeelten als eikenhakhout geëxploiteerd. Dit gebeurde onder meer op enkele vrijwel vlakke percelen, die door een aarden walletje zijn begrensd. Deze liggen in het uiterste oosten van het Willem Arntszbos. Het eikenhakhout is, nadat de exploitatie daarvan beëindigd werd, gaan verwilderen. Het veranderde geleidelijk in een zogenaamd ‘strubbenbos’. Kenmerkend daarvoor zijn tamelijk kleine en vaak weinig vitale bomen met bochtige stammen. In veel gevallen zijn het uitlopers van de oude voormalige ‘eikenhakhoutstoven’.

In de opgaande bossen werd aanvankelijk meestal grove den geplant. Die pioniersoort kan namelijk zelfs gedijen in droge zandgrond die door plaggensteken en winderosie is verschraald. Aan oudere grove dennen is te zien dat zij destijds opgroeiden in een kaal, winderig milieu. Ze werden krom door de overheersende (westelijke) winden.

Door herbebossing werd de schrale zandgrond langzamerhand weer wat humusrijker. Daardoor konden er ook méér eisende soorten als de douglasspar en lariks groeien. Bosbouw-economisch bood dit een interessant perspectief. Voor de lariks moest dan wel worden gezocht naar zonnige en relatief vochtige, beschutte standplaatsen. Vanwege hun multifunctionele economische betekenis vond herbebossing niet alleen plaats in of bij nog stuivende gebieden. Ook droge heideterreinen werden beplant.

De zaden en vruchten van de aangeplante bossen kwamen ook in de omgeving ervan terecht. Dit leidde tot toenemende bomengroei in aangrenzende heidegebieden. Zo ontstond geleidelijk een meer natuurlijke herbebossing.

De uitbreiding van de bossen zorgde er ook voor dat de windsnelheid in de overgebleven zandverstuivingen afnam. Bij vochtig, rustig weer konden die in het groeiseizoen sneller begroeid raken. Het laatste werd sinds de industriële revolutie trouwens bevorderd door de toename van  de stikstofbemesting van de bodem via neerslag van stof en regen vanuit de atmosfeer

Al met al leidde een samenloop van omstandigheden in het meer recente verleden tot een weer zeldzamer worden van de zandverstuivingen.

De ontwikkeling en gedeeltelijke bebouwing van het gebied
Omstreeks het midden van de negentiende eeuw was het gebied van het huidige Pleines- en Willem Arntszbos nog vrijwel overal heide of zo goed als kaal en onderhevig aan verstuivingen. Bovendien woonden er nauwelijks mensen en ontbraken wegen nagenoeg. Wel bestond al de Dolderseweg. Deze dankte zijn bestaan aan een in 1829 genomen initiatief van enkele particulieren. Die wilden een noord-zuidverbinding realiseren tussen de al eerder aangelegde Soestdijkseweg en de Amersfoortseweg. Volgens een kaart uit 1902 was de verbinding toen bekend als de Grintweg.
In 1904 werd die naam gewijzigd in Dolderseweg.

In 1863 begon de toenmalige Nederlandsche Centrale Spoorwegmaatschappij met de exploitatie van de treinverbinding Utrecht-Amersfoort. Bij de Soestdijkseweg werd toen de halte De Bilt-Station geopend. Pas in 1895 kreeg ook Den Dolder een halte. Zeven jaar later verhuisde de stoomzeepfabriek De Duif van Amersfoort naar de noordwestelijke omgeving van deze halte. Daar was haar aanwezigheid enkele decennia lang goed te ruiken!

De noordelijke omgeving van Den Dolder was omstreeks 1900 nog steeds grotendeels heide. Westelijk van de Dolderseweg waren toen vrijwel geen zandverstuivingen mogelijk. Elders bleven ze steeds meer beperkt tot het gebied waar nu de grootste duinformaties van het wandelgebied voorkomen. Agrarische enclaves lagen er destijds ten noorden van de spoorweghalte Den Dolder, ten zuiden van de Boerderijweg en in de noordoosthoek van het gebied. Aan het begin van de twintigste eeuw was vooral langs de randen van het gebied al hier en daar bos geplant.

In 1902 werd een groot terrein ten noorden van de spoorlijn aangekocht door ondernemer Christoph Pleines, eigenaar van de zeepfabriek. Het deels reliëfrijke gebied was toen nog meestal heide. Grove den, eik en berk deden het in de loop der tijd in een natuurlijk bos overgaan. Het natuurgebied werd naar de eigenaar het Pleinesbos genoemd.

In de twintigste eeuw werd langs de spoorlijn een brede strook aangeplant bos in fasen omgezet in een industrieterrein. Ook de verbossende heide ten noorden daarvan raakte gaandeweg ten dele bebouwd.
Bij de zeepfabriek verrees eerst een aantal lage arbeiderswoningen met een ‘mansardekap’ (gebroken kap). Voor zijn eigenaar Pleines werd aan de westkant van de Dolderseweg een grote villa met een plateaudak gebouwd. De villa werd in 1962 gesloopt om plaats te maken voor het flatgebouw Pelita.

Een belangrijke impuls kreeg de woningbouw in 1918, nadat zeepfabriek De Duif was overgenomen door Goudse Kaarsenfabriek. Deze stelde woningbouwvereniging Duivendorp in de gelegenheid een groot deel van de Pleineslaan te bebouwen. Dit bouwplan werd in de jaren 1918-1921 uitgevoerd. Daarna verrezen vooral woningen tussen de Pleineslaan en de industriezone langs de spoorlijn.

In 1981 verwierf Stichting Het Utrechts Landschap een groot deel van het tot dan toe behouden gebleven natuurgebied.

Omstreeks 2010 is bij de zuidrand van het door de stichting verworven gebied weer een stuk reliëfrijk bos bebouwd. Er kwamen 25 architectonisch boeiende villa’s te staan. Bij het ontwerpen van de nieuwe buurt zijn wat reliëf en een aantal oude bomen en boomgroepen gespaard. Het villaparkje werd grotendeels ontsloten door de Gerhard Pranglaan. Deze naam herinnert aan een destijds bekende medewerker (een ‘zeepzieder’) van de vroegere zeepfabriek De Duif.

Behalve westwaarts breidde Den Dolder zich rond 2010 ook iets naar het noorden uit. Dit gebeurde op een strook voormalige sportvelden langs de zuidrand van het Pleinesbos. Voor de bouw begon was ten westen van Den Dolder een nieuw sportpark aangelegd. Het kwam even ten zuiden van het nieuwe villabuurtje te liggen.

Voor de verplaatsing van de sportvelden naar de westkant van Den Dolder Noord is wat oud grove-dennenbos gekapt en werd de ondergrond ervan geëgaliseerd. Met de vrijgekomen grond werd het sportpark van het overblijvende bos gescheiden door een hoge aarden wal. De bouw van het villabuurtje en de aanleg van het nieuwe sportpark versmalden de oorspronkelijk enkele honderden meters brede strook bos tussen de bebouwing van Den Dolder Noord en Bilthoven.

De ontwikkeling van de Willem Arntsz Hoeve
Ten oosten van de Dolderseweg verkocht de Amsterdamse grootgrondbezitter P.W. Scholten in 1905 ruim 207 ha van zijn landgoed Ewijckshoeve voor zestigduizend gulden aan een stichting. Deze kocht  de grond in de overtuiging “dat een meer doeltreffende genezing van de lijders van krankzinnigheid gevonden kon worden door een verpleging te midden van de schoonheid en de rust der vrije natuur”.  

Al snel verrees er een boerderij voor arbeidstherapie. Sindsdien kwam er gaandeweg allerlei andere bebouwing. In 1907 werd de stichting genoemd naar de vermogende Utrechts schepen Willem Arntsz uit de vijftiende eeuw. Die liet in zijn testament geld na aan de broeders van het Utrechtse St. Barbara- en het Bartholomeusgasthuis om een gasthuis voor geesteszieken te bouwen.¸

De oudere bebouwing van het psychiatrische-zorgcomplex dateert voornamelijk uit de periode 1909-1912 en is bekend als het Willem Arntsz Hoeve complex. Al drie jaar later werd het uitgebreid met twee kleine paviljoens, die het uiterlijk kregen van gewone woningen. Daarna zou het aantal personeelswoningen in 1916 en 1923 respectievelijk met acht en zes worden uitgebreid. Bepaald spectaculair waren de uitbreidingen in de periode 1928-1940. Toen werden er onder meer vier paviljoens en een aantal zusterhuizen gebouwd. In en na 1928 verrezen op het terrein van de Willem Arntsz Stichting ook drie vrijstaande dokterswoningen en vijf twee-onder-een-kappers.

Tijdens de oorlogsjaren 1942-1945 werden patiënten van inrichtingen uit Santpoort en Medemblik overgebracht naar de WA-Hoeve. Dit gebeurde in verband met de bouw van de ‘Atlantikwall’. Meer dan 1.100 patiënten stierven er, vooral door verwaarlozing en gebrek aan voedsel, brandstof, medicijnen en door ziekten zoals tyfus, tuberculose en longontsteking. Zij werden begraven in Zeist. De omvang van de tragedie werd pas echt duidelijk na publicatie, in 2017, van een historisch onderzoek.

Eind jaren zestig werd het noordelijke deel Dennendal afgesplitst van de psychiatrische instelling WA-Hoeve. Dennendal, onderdeel van Reinaerde, is een  zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking.

Na de Tweede Wereldoorlog was pas in 1967 weer sprake van nieuwe uitbreidingen. Tien jaar later verrees het opnamepaviljoen Erasmus. In de noordoosthoek van het verspreid bebouwde gebied werd het paviljoen De Grashoek in de nacht van 13 juni 1982 verwoest door een brand, die aan zes mensen het leven kostte. De plek waar het paviljoen stond is niet meer bebouwd maar opgehoogd.
Naast de terp die zo ontstond ligt een met enkele oude grove dennen begroeid grasveld. Daarop herinnert een monument aan de rampzalige brand. Het om het grasveld lopende asfaltpad werd gebruikt als skelterbaan.

In het begin van deze eeuw is door de zuidoosthoek van de grote agrarische enclave bij de Nieuwe Dolderseweg een nieuwe verbindingsweg aangelegd. Vervolgens werden de ter weerszijden van de weg gelegen agrarische gronden getransformeerd in ‘natuurvriendelijk’ grasland. Ook zijn er een paar zogenaamde klimaatbosjes geplant. Overigens bestaat elk bosje alleen uit een groepje van drie notenbomen.

De vroegere agrarische enclave, nu natuurgebied, wordt aan de noordkant door enige bebouwing, de Boerderijweg en een houtsingel gescheiden van een grote golfbaan. Die werd tegen het einde van de twintigste eeuw aangelegd op een voormalig agrarisch gebruikt gebied. Daarvan lag het cultuurland mede door afzandingen meestal relatief laag. Een groot deel van dat cultuurland was in het begin van de twintigste eeuw nog heide.

Voor de golfsport was het nodig het terrein te voorzien van (kleinschalig) reliëf. Om over voldoende zand te kunnen beschikken voor het creëren van heuveltjes zijn toen diverse langgerekte vijvers uitgegraven. Het waterrijke golfpark ligt ten dele tussen het natuurgebied Oude Tol en het noorden van het Willem Arntszbos.

Boeiende architectuur
Architectonisch boeit in de bebouwde kom van Den Dolder Noord onder meer een aantal woonblokken van de Pleineslaan. Het wat bredere middengedeelte van deze laan wordt aan beide zijden geflankeerd door een groenstrook met drie zuilvormige taxussen. Langs het relatief brede gedeelte staan (vrij) korte rijtjes eengezinswoningen uit het begin van het interbellum. Ze dragen een gebroken kap, die op een of twee plaatsen wordt verlevendigd door de zadeldakpartij van een topgevel. Verder westwaarts hebben de wat langere rijen eengezinswoningen uit dezelfde tijd schilddaken die uitsteken.

Dichter bij de spoorlijn en het industrieterrein wordt de Willem Arntszlaan op de meeste plaatsen geflankeerd door naoorlogse nieuwbouw. Deze bestaat voornamelijk uit vrij korte blokjes eengezinswoningen met een zadeldak. Nummer 9 is echter een landhuisje (uit het interbellum) met een deels concaaf (hol) vormenrijk pannendak.

De nieuwe villabuurt ten westen van de Schroeder van der Kolklaan heeft een retroklassieke architectuur. Er staan enkele typen villa’s met diverse gemeenschappelijke stijlkenmerken. Alle woningen kregen roodbruine bakstenen buitengevels met bij de hoeken iets uitspringende horizontaal gelede randpartijen. Dergelijke geveldelen worden ‘hoekrisalieten’ genoemd. Kenmerkend voor de huizen zijn ook iets overstekende en door kapellen verlevendigde plateaudaken. De brede crèmekleurige lijsten daarvan worden aan de onderzijde geaccentueerd door donkere natuurstenen banden. Veel huizen zijn voorzien van een ronde of zeer brede rechthoekige erker met balkon. Enkele andere balkons bevinden zich onder de zolderverdiepingen.

Ten oosten van de Dolderseweg is het in de jaren 1909-1912 gebouwde Willem Arntszcomplex cultuurhistorisch van nationaal belang. Het hoofdgebouw ervan kreeg grotendeels een schilddak, terwijl een naar voren springende middenpartij met een topgevel werd voorzien van een zadeldak.

Midden op de dakpartij kwam een vierkant torentje met een spits te staan. Kenmerkend voor het vroeg 20ste-eeuwse complex Willem Arntsz Hoeve zijn de witgepleisterde buitenmuren. Architect van het complex was de Amsterdammer F.W.M. Poggenbeek.

Van de later op de terreinen van de Willem Arntsz Hoeve verrezen bebouwing zijn onder meer drie van 1928 daterende alleenstaande voormalige dokterswoningen monumentale panden. De huizen worden gekroond door een deels laag beginnende, hoge en vormenrijke rieten dakpartij. De panden werden ontworpen door de Utrechtse architect L.S.P. Scheffer.

Iets heel aparts zijn de zusterhuizen uit de jaren 1928 en 1931 achter het hoofdgebouw. Ze werden gesitueerd rond een tweezijdig symmetrische groenvoorziening met twee rechthoekige vijvers. In de omgeving daarvan staan grote Amerikaanse eiken. Kenmerkend voor de gebouwen zijn overstekende (schild)daken en vensterreeksen met een grofmazige roedeverdeling. Het complex werd ontworpen door ir. H.F. Mertens. Die was trouwens ook de architect van de in 1930 gebouwde L-vormige paviljoens Van ’t Hoff en Lorentz. Ze vormen een tweezijdig symmetrisch geheel. Kenmerkend voor het complex zijn ook verspringende gevels, een wisselende bouwhoogte en úitstekende zadeldakpartijen.

Zowel op het terrein van de WA-Hoeve als op Dennendal vindt transformatie van de bebouwing plaats. De gebouwen van Dennendal van zorginstelling Reinaerde worden deels gerenoveerd en vernieuwd. De cultuur-historisch te behouden monumenten van de WA-Hoeve van GGZ-instelling Altrecht worden gerenoveerd en krijgen een andere bestemming. Verder worden er op een deel van het terrein nieuwe woningen gebouwd.

En nu op Geopad
In het gebied wordt een landschapshistorische wandelroute beschreven die via enkele woonbuurten van Den Dolder Noord naar het Pleinesbos loopt. Vervolgens gaat de route, het geopad, met een grote boog door het Willem Arntszbos naar de Nieuwe Dolderseweg (N 238). De niet gemarkeerde route begint en eindigt in de omgeving van het (stoptrein)station van Den Dolder. Daar liggen ook enkele parkeerterreinen.

Door de wandeling leren we Den Dolder Noord en omgeving kennen als een gevarieerd bosgebied. Het geopad volgend komen we enkele duinformaties en heiderestanten tegen en sommige hoog opgaande houtopstanden. Ook is architectonisch waardevolle bebouwing te zien, zowel in de noordelijke woonbuurten als op het terrein van twee zorginstellingen.


Route 8,0 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
In het gebied wordt een landschapshistorische wandelroute beschreven, die bij het NS-station Den Dolder begint en eindigt. Dit niet gemarkeerde geopad loopt zowel door enkele woonbuurten van Den Dolder als door de (nog) behouden gebleven delen van het Pleines- en Willem Arntszbos.

Door de wandeling leren we Den Dolder Noord en omgeving kennen als een gevarieerd bosgebied. Het geopad volgend ervaren we enkele duinformaties en heiderestanten en sommige hoog opgaande houtopstanden. Ook is er architectonisch waardevolle bebouwing te zien, zowel in de noordelijke woonbuurten als op het terrein van twee zorginstellingen.

De bosrijke natuurgebieden ten noorden van Den Dolder zijn aan weerskanten van de Nieuwe Dolderseweg (N 238) te vinden. Ze liggen op een west-oost georiënteerde gordel met een zelfde ondergrond. Daar deponeerde smeltwater van het landijs een enkele meters dik pakket zand en grind. Dat pakket werd In droge fasen van de erna nog opgetreden koude tijd plaatselijk door de wind met zand bedekt.

In het meer recente verleden veranderde de mens de natuurlijke afzettingen. Door grootschalige ontbossing, overbegrazing en het steken van plaggen ontwikkelden zich op veel plaatsen zandverstuivingen. Dat zorgde voor allerlei grillig reliëf.

Waar alleen oppervlakkige af- en overstuiving mogelijk was ontstonden door klifjes van elkaar gescheiden ondiepe laagten en dunne stuifzandmantels. Buiten de stuivende plekken was het gebied eeuwenlang voornamelijk met heidevegetaties begroeid.

Met name in de eerste helft van de twintigste eeuw is een groot deel van het gebied herbebost. Na verloop van tijd moest een deel van de nieuwe bossen wijken voor enkele noordelijke uitbreidingen van Den Dolder en gebouwen van zorginstellingen. Hierdoor is in het wandelgebied hier en daar ook boeiende architectuur te zien.

Buitenlangs de noordkant van het wandelgebied werd tegen het eind van de twintigste eeuw een grote golfbaan ontwikkeld. Daar zijn langgerekte vijverpartijen gegraven en is allerlei reliëf opgeworpen. Dat gebeurde op het overwegend laag gelegen en vrijwel vlakke cultuurland tussen het natuurterrein Oude Tol en het Willem Arntszbos.