Geo-Hotspot 118-Het Monnikenbos en Birkhoven

bijgewerkt 03-01-2022

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: het Monnikenbos en Birkhoven bij Amersfoort

waar smeltwater en wind de ondergrond vormden en de mens haar her en der verbouwde

 

Dit wandelgidsje gaat over een bosrijk natuur- en recreatiegebied ten westen van Amersfoort.

De brochure is aflevering 118 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en we dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken er enkele hoogopgaande naaldhoutopstanden, een heideterreintje, de sierlijke bosvijver, daarbij opgeworpen markante heuvels en het heuvelachtige pinetum.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde daarover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons hen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed, die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar en door het voormalige landgoed Birkhoven en Monnikenbos kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 118 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst in het kort iets over de ligging en aard van het betreffende gebied medegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna beschrijven wij nog een wandel- of fietsroute waar de bodem, het reliëf en andere landschapskenmerken de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel geopad genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto “Op geopad”. Om het gebruik van de brochures te vergemakkelijken worden de teksten van de afleveringen telkens met een aantal situatieschetsen verduidelijkt.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het in dit landschapshistorische gidsje beschreven gebied ligt westelijk van Amersfoort. Zowel het Monnikenbos als voormalige landgoed Birkhoven presenteert zich er als een grotendeels enigszins geaccidenteerd terrein met veel kleinschalig reliëf. Aan de noordkant wordt het gebied deels nog begrensd door het vrij oude cultuurlandschap van het lintdorpje De Birkt, dat langs de Birkstraat ontstond.

Kenmerkend voor dat cultuurlandschap zijn evenwijdige strookvormige kavels, waarvan de bij het natuurgebied gelegen, wat hogere delen, hier en daar nog worden geflankeerd door een houtsingel. Op het grondgebied van Birkhoven is het cultuurlandschap van De Birkt in de vorige eeuw getransformeerd in een sportpark.

Langs de noordoost- en oostrand van het wandelgebied loopt een uitvalsweg van Amersfoort. Meer naar het zuiden grenst het aan een dierentuin, die zich al enkele malen over de terreinen van Birkhoven uitbreidde.

Evenals enkele westelijker gelegen natuurgebieden worden het Monnikenbos en Birkhoven aan de zuidzijde gemarkeerd door de vrij drukke spoorlijn Utrecht – Amersfoort.

Met de westelijker langs de spoorlijn gelegen natuurgebieden hebben het Monnikenbos en Birkhoven ook gemeen dat de wind er in een droge fase van de laatste ijstijd veel zand deponeerde en dit na grootschalige ontbossingen van het meer recente verleden op veel plaatsen ging stuiven. Evenals elders in ons land zouden de verstuivingen op de terreinen van het wandelgebied later door herbebossingen worden tegengegaan. Die beplantingen vonden grotendeels reeds in de negentiende eeuw plaats. In de zuidoosthoek van het Monnikenbos bleef bij de groeve een heideterreintje behouden.

Op Birkhoven is goed te zien dat er noord-zuid georiënteerde strookvormige kavels werden bebost. Middenin het vrij oude bos van Birkhoven ligt een klein maar attractief pinetum, terwijl het westelijk deel van het Monnikenbos in beslag wordt genomen door een camping.

In het noordelijk deel van Birkhoven zijn tijdens het Interbellum een tweetal waterpartijen en een bochtige “beek” gegraven en met het aldus beschikbaar gekomen zand diverse (imposante) heuvels opgeworpen.

Ook in de zuidwesthoek van het Monnikenbos werd de geomorfologische gesteldheid vrij ingrijpend door grondverzet gewijzigd. Daar zou in de laatste decennia van de vorige eeuw een complex percelen door winning van grindhoudend scherpzand verscheidene meters lager komen te liggen.

In het gebied beschreven wij een wandelroute die bij het grote parkeerterrein van Birkhoven begint en eindigt. Het tracé van dit geopad valt grotendeels samen met dat van enkele er (niet overal) gemarkeerde routes.

De natuurlijke ontwikkelingen
De invloed van de ijstijden
Het in deze wandelgids beschreven natuurrijke gebied ligt op het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug. Ter plekke van het gebied is de heuvelrug nogal breed, maar ligt hij grotendeels slechts enkele meters boven NAP. Het Scandinavisch landijs dat zich tijdens de voorlaatste ijstijd over ons land uitbreidde vormde er met de overwegend grindrijke (rivier)afzettingen die het wegschoof namelijk geen stuwwal. Dat deed het expanderende ijs wel ten zuiden van het wandelgebied. Hieraan herinnert de middelhoge stuwwal die van Amersfoort in ongeveer westelijke richting loopt en tot bij Den Dolder nog boven zijn omgeving uitsteekt.

Smeltwater van het ijs verspreidde enkele tienduizenden jaren later veel zand en grind van die glaciale rug over delen van zijn naaste omgeving uit. Aldus ontstonden door geowetenschappers veelal sandur (mv: eveneens sandur) genoemde waaiers smeltwaterafzettingen, die aaneengroeiden tot een enkele kilometers brede gordel. In droge fasen van de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd raakten met name de lager gelegen delen van de gordel smeltwaterafzettingen nog weer door fijne windzanden bedekt.

Dit moet mogelijk geweest zijn als de bodem in het gebied waar de wind vandaan kwam niet begroeid, en evenmin vochtig, bevroren of door sneeuw bedekt was. Het zand werd door de wind telkens in dunne laagjes en vrij gelijkmatig over oudere afzettingen uitgespreid. De grondsoort die aldus ontstond wordt daarom dekzand genoemd.

Als de ondergrond ‘s zomers slechts oppervlakkig ontdooide bleef de bodem ondoorlatend en dientengevolge ook lang vochtig. De wind kon dan slechts weinig zand tegelijk meenemen en afzetten. Bovendien werden de kleine hoogteverschillen die onder die omstandigheden ontstonden veelal door smeltwater genivelleerd.

Wanneer de permanent bevroren ondergrond weer verdween kon de wind vooral in relatief hooggelegen zones en andere gebieden meer zand gaan verplaatsen en de dekzandafzettingen soms zelfs zodanig verbouwen dat een vrij reliëfrijk landschap met kleine (langgerekte) laagten, heuvels en ruggen ontstond. Klimaatveranderingen maakten dan vroeg of laat een uitbreiding mogelijk van de vegetaties die in staat waren het geaccidenteerde oppervlak van de dekzandvormingen te fixeren.

Geaccidenteerde dekzandoppervlakken ontstonden onder meer in een zone die noordelijk van Bilthoven oostwaarts naar de westelijke omgeving van Amersfoort loopt. Dit betekent dat die zone grotendeels onderlangs de noordflank van de stuwwal Den Dolder - Amersfoort is gelegen. Ter plekke van de gordel vinden wij nu onder meer de natuurgebieden Pleinesbos, Willem Arntzbos, De Zoom, Lange Duinen, Korte Duinen, Monnikenbos en Birkhoven. Dat wil niet zeggen dat er overal dekzand wordt aangetroffen. Sommige plekken is bezanding door de wind bespaard gebleven. Het zijn doorgaans vrijwel vlakke terreingedeelten met een vrijwel vlakke bodem.

Begroeiing en bodemverdichting beschermden het zand
De tijdens en kort na de laatste ijstijd ontstane, grindarme dek- en stuifzandformaties waren van meet af aan kwetsbare geosystemen. Begroeiing zou ze echter lang tegen wind- of watererosie beschermen. Aanvankelijk waren dat lichte naald- en loofbossen waarin eerst berken of dennen domineerden en later voornamelijk eiken en berken de dienst uitmaakten. Toen de bossen onder invloed van allerlei activiteiten van de mens meer en meer gingen verdwijnen namen heide- en grasvegetaties die beschermende rol over.

Daarin zouden ze worden bijgestaan door “bodemverstevigende” processen. Deze hielden indirect verband met de omstandigheid dat het weinige bodemleven van de droge zandgronden de organische afvalstoffen van de bos-, heide- en grasvegetaties maar langzaam afbrak en in humus omzette. Als gevolg hiervan gingen zij zich aan de oppervlakte ophopen. Aldus werd een zogenaamde ruwe humus of mor gevormd. Deze is instabiel en vertoont een sterke neiging te vervloeien. Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren, die de bodem tot op enkele decimeters diepte zo kunnen uitlogen, dat ze een asgrauwe kleur krijgt. De grond van zulke asgrauwe bodemétages werd bekend als loodzand.

De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enkele decimeters diepte neer. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van het ijzer en de humus vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes worden in de bodemkunde ijzer- en/of humusfibers genoemd.

Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt als podzol aangeduid. Podzol is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont.

Het waren met name de hoofdzakelijk uit het vrijwel onverweerbare kwarts bestaande armste windzanden die de beschreven vrij sterke uitlogingsprocessen ondergingen. Omdat de weggespoelde organische bestanddelen de bodem eronder opvallend donker kleurden, werden deze sterk uitgeloogde gronden humuspodzolen genoemd. Men had ze echter evengoed als morpodzolen kunnen aanduiden. Enkele decennia geleden werden de relatief sterk uitgeloogde droge windzanden omgedoopt in haarpodzolen. Haar was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dek- en stuifzandige hoogten waar ze ontstonden.

Aan de oppervlakte vinden we haarpodzolen voornamelijk nog in de enkele vrijwel vlakke gebiedsdelen, waar ze zelfs over flinke aaneengesloten oppervlakten behouden bleven.

De wind kreeg echter nog weer nieuwe kansen
Enkele duizenden jaren geleden zou de mens op de zandgronden gaandeweg grote aaneengesloten gebieden als graasgronden of akkerland gaan benutten. Op de drogere graasgronden leidde dit tot een nog armelijker worden van de begroeiing, waarbij her en der zelfs kale plekken ontstonden. Dit impliceerde weer een winderiger worden van het microklimaat. De mens creëerde op de droge voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor de winderosie.

Vooral tijdens langdurige droge perioden waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven zou dit niet zonder gevolgen blijven. Wij denken dan onder meer aan de al ruim 2400 jaar achter ons liggende vrij droge klimaatfase, die in geowetenschappelijke kringen het Subboreaal gedoopt werd. Maar ook aan de relatief droge fase van het Middeleeuwse klimaat, die zich in de jaren 900 - 1300 manifesteerde.

Nadien zullen incidenteel opgetreden langdurige hittegolven de winderosie nog nu en dan in de kaart hebben gespeeld. Evenals het toen in zwang geraakte gebruik geregeld plaggen te steken op de drogere graasgronden. Die plaggen gingen naar zogenaamde potstallen waar overdag op de heide grazend kleinvee ze ’s nachts voorzag van mest. Vervolgens werden de bemeste plaggen verspreid over de akkers om de vruchtbaarheid daarvan in stand te houden.

Vooral winderige gebieden als de boven een uitgestrekte kustvlakte uitrijzende Brabantse Wal ondergingen reeds in het Subboreaal enige tijd vrij ingrijpende herverstuivingen. Hierna volgde echter een klimaatfase, waarin de vegetatie zich kon herstellen en het stuifzand weer door begroeiing werd vastgehouden. Er werden toen opnieuw podzoliserende uitlogingsprocessen mogelijk.

De winderosie zou vooral aanvankelijk overigens vaak door de resistente componenten van de haarpodzolen worden belemmerd of vertraagd. Waar die beschermende haarpodzolen door herhaaldelijk afplaggen verdwenen werd de erosie daarentegen juist bevorderd. Dit moet vooral in de buurt van de boerderijen het geval zijn geweest.

Evenals in sommige andere delen van Nederland ontstonden in de gebiedsdelen waar de verstuivingen van betrekkelijk weinig betekenis bleven sterk asymmetrische en plateauachtige terreinverheffingen van enkele meters hoogte. De veelal klifachtige steile hellinkjes van deze merkwaardige geofenomenen markeren laagten met een vlakke bodem.

Het ligt voor de hand de terreinverheffingen stuifbanken en -plateaus te noemen en de steile hellinkjes die ze (gedeeltelijk) markeren aan te duiden als stuifklifjes. In verband hiermee besloten wij deze termen in de geomorfologische literatuur te introduceren.

De karakteristieke vormen van de stuifdalen, -banken en plateaus ontstonden wanneer de winderosie de ondergrond slechts tot een bepaald niveau kon verlagen, (met een vitale vegetatie begroeide), resistente haarpodzolen de zijdelingse uitbreiding van dat proces bemoeilijkten en het stuivende zand vrij gelijkmatig werd verspreid. In het wandelgebied komen slechts enkele stuifbanken en -plateaus voor. We vinden ze voornamelijk in het noordelijk deel van het gebied.

Wanneer de winderosie over grotere aaneengesloten oppervlakten mogelijk werd zal haar invloed op de winderigheid van het microklimaat navenant zijn toegenomen. Aldus kan het proces zich met name onder langdurig warme en droge weersomstandigheden hebben versterkt. Hierdoor werden ook in afgelegen gebieden grootschalige verstuivingen mogelijk. De huidige geomorfologische gesteldheid van die gebieden valt dan nauwelijks te relateren aan de verschillen in intensiteit van de vroegere menselijke activiteiten.

In het uiterste noordwesten en noorden van het wandelgebied werd veel stuivend zand in een smalle strook door vegetatie opgevangen, tegengehouden en vastgelegd, zodat het er zich tot hoge ruggen ophoopte. Dergelijke ruggen zijn bekend als kamduinen of randwallen. Door zulke benamingen wordt echter niet duidelijk dat het windvormingen zijn, waarvan het ontstaan, de ligging en reliëfkenmerken in verband gebracht moeten worden met de aanwezigheid van onneembare hindernissen. Het verdient daarom de voorkeur ze barrièreduinen te noemen, waarom wij dat voortaan ook zullen doen.

De directe invloed van de mens
Het historische wegen- en verkavelingspatroon van het gebied
Rond de oude stadskern van Amersfoort werd een brede zone verdeeld in complexen evenwijdige strookvormige kavels. De oriëntatie daarvan weerspiegelde min of meer de contouren van de oude stadskern. Daarbij knikte ze meestal bij de wegen die de oude stad met andere plaatsen verbonden. Een en ander doet denken aan het patroon van parallelle grachten bij het oudste deel van Amsterdam.

Opmerkelijk is dat zelfs de hooggelegen gronden van de Amersfoortse Berg op de aangegeven wijze in strookvormige kavels verdeeld zouden worden.

Westelijk van Amersfoort werden de strookvormige kavels overdwars ontsloten door een tweetal verbindingen met Soest. Langs beide wegen ontstond een lintdorp. Het noordelijke dorp werd De Lage Birkt en het andere De Hoge Birkt genoemd. De namen van de nederzettingen verwijzen naar hun relatieve hoogteligging ten opzichte van elkaar en de vroegere aanwezigheid van berkenbossen.

Van beide verbindingen tussen Soest en Amersfoort is die waaraan De Lage Birkt ontstond hoogstwaarschijnlijk het oudst. De oude weg werd Ne(d)erweg gedoopt. Hij zou echter ook bekend worden als de Zwarte Weg. In 1935 is de naam van de oude verbinding gewijzigd in Peter van den Breemerweg. Dit gebeurde ter ere van een destijds populaire wethouder.

De verbinding waarlangs het zuidelijke lintdorp ontstond werd lange tijd heel toepasselijk Hoge Birksche Weg of Bovenbirkse Weg genoemd. Later zou hij echter vooral bekend worden als de Amersfoortse- of Rijksstraatweg. Zijn huidige naam Birkstraat dateert van 1911. Aan de Birkstraat staan nog diverse monumentale boerderijen.

Bezuiden de Birkstraat werd het land al enkele eeuwen geleden door een aantal zandwegen ontsloten. Ze lopen in dezelfde richting als de strookvormige kavels. Van west naar oost zijn de belangrijkste voorbeelden de Hofsloter Steeg, Oud Leusderweg en Zandlaan.

De Hofsloter Steeg werd genoemd naar een bij de Birkstraat gelegen boerderij, die behoorde tot de bezittingen van een klooster Mariënhoeve. In de 19de eeuw werd het terrein van de boerderij een buitenplaats, die echter al vrij snel weer verdween.

In het wandelgebied lijkt een buitenlangs barrièreduinen lopend bochtig deel van de Hofsloter Steeg later vanwege zich nog uitbreidende zandverstuivingen wat naar het oosten te zijn verlegd.

De Oud Leusderweg is een in onbruik geraakte interlokale verbinding. Deze liep vanuit De Hoge Birkt met een wijde boog naar het later grotendeels verdwenen kerkdorpje Oud Leusden.

De Zandlaan loopt over grote lengte langs de westzijde van de grens die de gemeenten Amersfoort en Soest van elkaar scheidt. De nog niet zo lang geleden verharde weg is tegenwoordig vooral van belang als hoofdontsluiting van de camping aan de westkant van het Monnikenbos.

Op het grondgebied van Amersfoort wordt de Birkstraat met Amersfoort verbonden door de Barchman Wuytierslaan. Anders dan de wegen die hiervoor onze aandacht kregen is het geen historische verbinding. De tegenwoordig nogal drukke weg werd namelijk pas in de twintiger jaren van de vorige eeuw aangelegd. Het tracé van de weg doorsnijdt de meridionaal georiënteerde strookvormige kavels van Birkhoven vanuit De Birkt overwegend in een vrijwel zuidzuidoostelijke richting. Bij het Dierenpark buigt de weg echter naar het oosten af.

Aan de oostzijde van de weg staan onder andere de in 2010 vervangen bebouwing van het woonzorgcentrum Birkhoven, een aantal landhuizen uit (het midden van) de vorige eeuw en enkele (voormalige) gebouwen van katholieke instellingen. Wat verder van de weg werden tussen de hoger gelegen gronden van de Bokkeduinen enkele groepen recreatiewoningen gebouwd.

De geschiedenis van de landgoederen
Het westelijk deel van het wandelgebied is voornamelijk bekend als het Monnikenbos. Zoals de naam ervan eigenlijk al zegt was het een tijdlang een kerkelijk landgoed. Dat behoorde voor de Reformatie tot de bezittingen van het in 1419 bij De Birkt gebouwde klooster Mariënhove. Het klooster werd in 1543 geplunderd door troepen van de beruchte Maarten van Rossum. De monniken vestigden zich daarna in Amersfoort, terwijl het land van het klooster in hun bezit bleef. Omstreeks 1580 zouden de kloostergoederen in het kader van de kerkhervormingen echter worden “overgenomen” door de stad Amersfoort.

Volgens een kaart van 1640 deed het Monnikenbos toen zijn naam geen eer meer aan doordat het als een “heetveld”(=heideveld) werd aangeduid. Bij latere bestuurlijke hervormingen kwam het Monnikenbos op het grondgebied te liggen van de gemeente Soest, die ook eigenaresse van het terrein werd. In het recentere verleden kwamen delen van het gebied in particuliere handen.

Ter plekke van het voormalige Monnikenbos zouden heide- en steppenvegetaties zich vrij lang handhaven, terwijl locaal ook zandverstuivingen mogelijk bleven. In het begin van de vorige eeuw was een groot deel van het gebied echter herbebost. Tegenwoordig domineert heide het landschapsbeeld alleen nog in de reliëfarme zuidoosthoek van het terrein.

De noordwesthoek van het wandelgebied ligt deels op gronden van het landgoed Groene Duinen. Bossen ervan omarmen de meest oostelijke zandverstuivingen van het natuurgebied Korte Duinen. In het gebied van de Groene Duinen is een wandelroute gemarkeerd. Het terrein van de Groene Duinen behoort bij het vakantiepark ’t Eekhoornnest, dat delen van enkele aan elkaar grenzende strookvormige kavels in beslag neemt en vanuit de Birkstraat te bereiken is.

Een in het noordelijk deel van het Monnikenbos gelegen complex percelen behoort tegenwoordig tot de bezittingen van het Utrechts Landschap. Aan de oostzijde grenst dit deel van het Monnikenbos aan het wandelbos van het voormalige landgoed Birkhoven. Bij dat wandelbos is een gebied met stuifbankachtige windvormingen begroeid geraakt met een berkenvegetatie.

Het westelijk deel van het Monnikenbos werd het domicilie van een gelijknamige camping, die tegenwoordig een oppervlakte van zo’n 10 ha beslaat. In het noorden van het terrein komen enkele vrij imposante duinformaties voor. Een groot deel van het terrein heeft het karakter van een open bos. De camping is vanuit de Birkstraat via de verharde Zandlaan te bereiken.

Pal ten zuiden van de camping Monnikenbos kwam een complex reliëfarme percelen in de laatste decennia van de vorige eeuw door winning van grindhoudend scherpzand verscheidene meters lager te liggen. De ontgronding werd zodanig uitgevoerd dat een door steile hellingen gemarkeerd, vrijwel rechthoekig bekken ontstond. Het oudste deel van dit bekken zou na de afgraving worden bebost. In de noordoosthoek van de groeve werd een zogenaamde paddenpoel gegraven.

Het voornaamste heiderelict van het Monnikenbos ligt ten oosten van de voormalige groeve. Een van de gemarkeerde routes loopt er dwars doorheen. Bovendien werd er een informatiepaneel bij geplaatst. Het als Birkhoven bekende oostelijk deel van het wandelgebied is een grotendeels voor de recreatie heringericht relict van een gelijknamig voormalig landgoed.

Over de oudste geschiedenis van het landgoed is weinig bekend. Wel weten wij dat het aan het einde van de 18de eeuw eigendom was van een familie Methorst. In 1824 kwam Birkhoven in handen van Jan Cock Blomhoff, die op het Japanse schiereiland Decima een Nederlandse factorij bestierde. Hij liet bij de Soesterstraatweg een landhuis bouwen. Het landgoed strekte zich in de 19de eeuw ver noordwaarts uit, waarbij het tijdelijk zelfs tot de Eem reikte.

Benoorden de Soesterstraatweg waren en bleven de gronden van Birkhoven over het algemeen agrarisch cultuurland, waarvan de strookvormige kavels op de meeste plaatsen werden gemarkeerd door intimiteit genererende houtsingels.

Omstreeks het midden van de 19de eeuw was het zuidelijk van de Soesterstraatweg gelegen deel van Birkhoven reeds voor een belangrijk deel herbebost. Het wegenpatroon van de bossen verraadt dat ze werden geplant in een gebied met grote strookvormige kavels.

In het begin van de vorige eeuw occupeerden heidevegetaties op de gronden van Birkhoven onder meer nog een terrein bij de Soester Straatweg, een strook langs de oostzijde van de gemeentegrens en enkele delen van de Bokkeduinen. In 1907 werd het grote landgoed geveild. De gemeente Amersfoort werd toen eigenaresse van het relatief reliëf- en bosrijke zuidelijk gedeelte, waar ook het landhuis Birkhoven stond.

Nadat het zuidelijk deel van Birkhoven in bezit was gekomen van de gemeente Amersfoort werd het landhuis een hotel-restaurant. Bovendien is toen de Barchman Wuytierslaan aangelegd. De naam ervan herinnert aan degene die ten tijde van de veiling van Birkhoven burgemeester van Amersfoort was.

Op de bij de Soesterstraatweg gelegen percelen van de door Amersfoort verworven delen van Birkhoven werd een sportpark aangelegd, terwijl het oostelijk van de Barchman Wuytierslaan gelegen gebied van de Bokkeduinen deels een verblijfsrecreatieve functie kreeg.

Zo’n dertig jaar na de verwerving van Birkhoven door Amersfoort zou een groot deel van het oude bos worden getransformeerd in een meer parkachtig wandelgebied. Dit gebeurde in het kader van de toen wenselijke grootschalige werkverschaffing aan handwerkslieden.

Bij de herinrichting zijn het huidige bosbad, de siervijver en daarin uitmondende beekachtige waterpartij uitgegraven. Met de grond die aldus vrijkwam konden een aantal heuvels en de grondslag van het openluchttheater worden “gebouwd”.

Aan de westkant van de siervijver is een van de heuvels deels tot een zodanige hoogte opgeworpen, dat op de kruin ervan van een wijds uitzicht zou kunnen worden genoten. De kruin werd daarom bereikbaar gemaakt via enkele over de heuvelflanken spiralende paden. De afgelopen decennia schoten de houtopstanden van Birkhoven echter zo hoog op dat de uitzichtheuvel ging disfunctioneren.

Het vele zand dat bij het uitgraven van de waterpartijen vrijkwam zou ook naar zijn bestemming worden gebracht door treintjes kipkarren, die over smalspoor reden. Zuidwestelijk van de siervijver werd een valleiachtige laagte tussen de (opgeworpen) heuvels beplant met rododendrons.

Omstreeks 1933 is middenin het bos van Birkhoven een heuvelachtig terreingedeelte ingericht als pinetum. Dit werd in 1983 na een periode van verwaarlozing gerenoveerd. Een aantal jaren later zou de naaldbomentuin andermaal in verval raken. De huidige eigenaar Utrechts Landschap pakte het achterstallig onderhoud echter aan. Van de in het pinetum aanwezige naaldbomen dateert een aantal nog van 1934. Een bekend voorbeeld daarvan is een van de beide mammoetbomen, die inmiddels een hoogte van meer dan twintig meter bereikte.

In 1948 vestigde zich in de zuidoosthoek van het wandelbos het Dierenpark Amersfoort, dat sindsdien al enkele malen werd uitgebreid en thans een oppervlakte beslaat van zo’n 14 ha.

In 1972 moest het voormalige landhuis van Birkhoven wijken voor nieuwbouw van de zorginstelling Pasadena die toen van Zeist naar Amersfoort zou gaan verhuizen. Het nieuwe verpleeghuis werd later Birkhoven gedoopt. In 2009 is het ontruimd om op zijn beurt plaats te maken voor een moderner woonzorgcomplex. Daarbij kreeg een hoofdgebouw met allerlei centrale voorzieningen gezelschap van een “woonpark”.

En nu op Geopad
Voor degenen die al wandelend een representatief beeld willen krijgen van het Monnikenbos en Birkhoven traceerden wij een 6 kilometer lang geopad, dat grotendeels twee (helaas niet overal meer) gemarkeerde routes volgt. We beschreven onze georoute vanuit de bushalte bij het bosbad. Ze komt echter ook in de buurt van de bushalte Zandlaan.

Route 6,3 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting

In deze brochure beschreven wij een bosrijk gebied ten westen van Amersfoort. Smeltwater vormde er met zand en grind van een nabije stuwwal waaiervormige afzettingen.

In droge fasen van de laatste ijstijd raakten deze sedimentpakketten op de meeste plaatsen bedekt door fijnzandige (wind)afzettingen.

Een grafheuvel in het zuidelijk deel van het Monnikenbos herinnert aan de activiteiten die de prehistorische mens in het gebied ontplooide.

Door grootschalige ontbossingen, overbegrazing, het steken van plaggen en andere activiteiten van de mens zouden heide- en steppevegetaties gaan domineren, terwijl de fijnzandige afzettingen vooral in perioden met grote droogte op veel plaatsen gingen stuiven. Bij de verstuivingen ontstond allerlei grillig reliëf. Speciale aandacht verdienen de markante klifjes die door de wind gelijkmatig af- en opgezande plekken scheiden.

Noordelijk van het beschreven gebied zou het land vanuit het lintdorp De Hoge Birkt worden verdeeld in strookvormige kavels. De hogere delen ervan werden veelal van elkaar gescheiden door houtsingels, waarvan sommige behouden bleven.

Het gebied van het Monnikenbos was voor de Reformatie een kerkelijk landgoed, dat behoorde tot de bezittingen van een klooster Mariënhove. In het kader van de Hervorming werd het landgoed echter overgenomen door de stad Amersfoort, terwijl het later eigendom zou worden van de gemeente Soest, wat het deels nog is. Een complex percelen in het noorden van het Monnikenbos behoort tegenwoordig tot de bezittingen van de stichting Utrechts Landschap.

Ter plekke van het voormalige Monnikenbos zouden heide- en steppenvegetaties zich vrij lang handhaven, terwijl locaal ook zandverstuivingen mogelijk bleven. In het begin van de vorige eeuw was een groot deel van het gebied echter herbebost. Tegenwoordig domineert heide het landschapsbeeld alleen nog in de reliëfarme zuidoosthoek van het terrein.

Het centrale deel van het Monnikenbos is een op natuurlijke wijze herbebost geraakte heide met eiken, berken en dennen. Aan de westkant ervan werd een terrein in gebruik genomen als camping.

In de noordoosthoek van het Monnikenbos wordt een gebied met stuifbanken gedecoreerd door een berkenvegetatie.

In de zuidwesthoek van het Monnikenbos markeert een steile helling een laat 20ste-eeuwse voormalige groeve in de grindrijke ijssmeltwaterafzettingen.

Aan de oostzijde wordt het Monnikenbos begrensd door het voormalige landgoed Birkhoven, waartoe verder noordwaarts ook een groot door houtsingels gecompartimeerd agrarisch gebied behoorde.

Het landgoed werd in 1907 openbaar geveild. De gemeente Amersfoort verwierf toen het reliëf- en bosrijke zuidelijke deel van Birkhoven. Daar stond ook de 19de-eeuwse villa van het landgoed.

Omstreeks 1850 was het relatief hooggelegen zuidelijk deel van Birkhoven al herbebost. Het ontsluitingspatroon van de bossen verraadt dat ze grotendeels op een complex strookvormige kavels werden geplant.

De gemeente Amersfoort liet dwars door haar deel van Birkhoven de Barchman Wuytierslaan aanleggen. Met name langs de oostkant van deze weg verrees enige bebouwing. Daarachter kreeg het gebied van de Bokkeduinen ten dele een verblijfsrecreatieve functie.

In de dertiger jaren van de vorige eeuw zou een slechts weinig geaccidenteerd bosgedeelte in het noorden van Birkhoven worden getransformeerd in een landschap met een openluchtzwembad, openluchttheater, siervijver, daarop aansluitende beekachtige waterloop en diverse (markante) heuvels. Middenin het bos werd toen een terrein ingericht als pinetum.

De afgelopen decennia is het in 1948 gestichte Dierenpark Amersfoort al meer dan eens in het bos van Birkhoven uitgebreid, waardoor het er nu een oppervlakte van zo’n 14 ha occupeert.

Het 19de-eeuwse landhuis van Birkhoven moest in 1972 wijken voor nieuwbouw van een zorginstelling, die in 2010 op haar beurt zou worden vervangen.

In 2004 werd het wandelbos gebleven deel van Birkhoven overgedragen aan het Utrechts Landschap, dat ook een complex percelen in het noordelijk deel van het Monnikenbos verwierf.