Geo-Hotspot 129b- de Stompert

bijgewerkt 31-12-2021

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Stompert

een bosrijke stuwwal waar de mens op nogal uiteenlopende wijze mee omging

 

Dit wandelgidsje gaat over het meest markante deel van de bosrijke stuwwal Amersfoort – Den Dolder.

De brochure is aflevering 129 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden.

Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden. Speciale aandacht krijgt daarbij een tweetal routes waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken er het markante reliëf, zware naaldhout bij en van het landgoed De Paltz en de strubbenvegetaties van de Vlasakkers en Stompert.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde daarover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke  processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling naar de Soesterberg, Soesterhoogt en de Stompert kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 129 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst in het kort iets over de ligging en aard van het betreffende gebied medegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna beschrijven wij nog een wandel- of fietsroute waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel Geopad genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto “Op geopad”.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Deze wandelgids vraagt aandacht voor een zowel bos- als reliëfrijk gebied op het noordelijk deel van de Utrechtse Heuvelrug. Ter plekke van het wandelgebied vormt een markant deel van de middelhoge stuwwal Amersfoort – Den Dolder de ondergrond. Het centrale deel van de door Scandinavisch landijs vanuit het noorden opgeschoven rug reikt hier en daar tot meer dan 50 meter boven NAP.

Smeltwater van het ijs transporteerde veel grindrijk materiaal naar de naaste omgeving van de hogere stuwwalgedeelten, waar het over grote aaneengesloten oppervlakten werd uitgespreid.

Onderaan de noordflank van de stuwwal ontstonden successievelijk de buurtschappen Hoog Hees en de Paltz die beide weer verdwenen. Na de Franse Tijd werd in het westelijk deel van het gebied het landgoed De Paltz gesticht. Op het landgoed is een grote aaneengesloten oppervlakte heide en cultuurland herbebost.

Het zuidelijk deel van het landgoed werd in de tweede helft van de vorige eeuw helaas geschonden door een grootschalige zandafgraving, waarvan een verdere uitbreiding in de tachtiger jaren echter kon worden voorkomen. De laatste particuliere eigenaar heeft het ongeschonden deel van het landgoed zoveel mogelijk in oude luister hersteld.

Op en bij de stuwwal werden in de vorige eeuw grote oppervlakten voor militaire doeleinden in gebruik genomen. Aan de zuid- en westkant van de glaciale rug is toen gefaseerd een grote aaneengesloten oppervlakte ingericht als vliegbasis, waarvoor ook een deel van het landgoed De Paltz zou worden aangekocht.

Het oostelijk deel van de Soesterberg werd met haar naaste noordelijke omgeving geschikt gemaakt voor tankoefeningen. De vliegbasis werd in 2009 gesloten. Een groot deel van het aldus vrijgekomen terrein wordt nu aan de natuur teruggegeven, waarbij een aantal militairhistorisch interessante objecten behouden zullen blijven en deels een museale functie krijgen.

De natuurlijke ontwikkeling
De vorming van de Soesterberg door opdringend landijs
De meeste grote heuvels en heuvelruggen van Midden- en Oost Nederland danken hun ontstaan aan het Scandinavisch landijs dat zich zo’n 150.000 jaar geleden, in de tegenwoordig als het Saalien bekende, voorlaatste koude tijd van het jongste geologisch verleden over een groot deel van ons land uitbreidde. Dat expansieve ijs schoof een groot deel van de afzettingen die het tegenkwam opzij en aldus ook omhoog. Aldus ontstonden zogenaamde stuwwallen.

In ons wandelgebied herinnert aan deze geodynamiek het middelhoge stuwwalgedeelte dat van Amersfoort in ongeveer westelijke richting loopt en tot bij Den Dolder nog boven zijn omgeving uitsteekt. Uit de ligging ervan valt te concluderen dat de afzettingen waaruit de glaciale rug bestaat in zuidelijke richtingen werden opgestuwd. Verantwoordelijk hiervoor was een ijslob die vanuit het gebied van het huidige Eemland de westelijke omgeving van Amersfoort veroverde. Zelfs wanneer deze lob westwaarts “stroomde” kan hij de afzettingen die hij tegenkwam (ook) in zuidelijke richtingen hebben opgestuwd. Dit was mogelijk doordat de lobben van de expanderende Scandinavische ijskap zich vaak ook verbreedden.

Topografisch gezien lijkt de stuwwal Amersfoort – Den Dolder een deel van de veel langere door het landijs opgeschoven rug, die van Amersfoort successievelijk zuid- en zuidoostwaarts naar Rhenen loopt en voorbij die plaats abrupt bij de Rijn eindigt. De as van die rug maakt in Amersfoort dus een scherpe knik. Een en ander zal verband houden met het feit dat de Scandinavische landijskap zich bij haar verovering van Nederland in een aantal lobben splitste.

Het zich uitbreidende landijs schoof de afzettingen die het tegenkwam scholsgewijs op. Aldus ontstonden (vrij) brede heuvelruggen, waarvan het oppervlak in dezelfde richting lopende evenwijdige ribbels vertoonde. Sommige delen van stuwwallen kenmerken zich nog steeds door een dergelijke geomorfologische gesteldheid. Elders lijken ze echter geterrasseerd te zijn. De hoogste terrassen manifesteren zich dan vaak als plateaus, die soms zelfs meer dan een kilometer breed zijn.

Het landijs kan de stuwwallen hebben geterrasseerd, wanneer het zich uiteindelijk over die heuvelruggen uitbreidde. In zo’n situatie impliceerden grote verticale verschillen in de weerstand van de opgeschoven schollen dat een dikker wordende ijslob zich boven bepaalde niveaus plotseling veel sneller uitbreidde. Het ijs ging het stuwwaloppervlak er dan als een bulldozer egaliseren. Bij zo’n “ijsvloed” werden de ribbels van het stuwwaloppervlak als het ware onthoofd en de ertussen gelegen slenken met het daarbij weggeschoven materiaal opgehoogd.

Dat ijstongen zich plotseling snel kunnen uitbreiden is al decennia geleden bij enkele gletsjers waargenomen. Engelstalige geomorfologen noemden het fenomeen “surge”.

Hoewel onze stuwwallen tot op heden nog nauwelijks gedetailleerd door geomorfologen werden bestudeerd is bij hen al wel bekend dat het landijs ze niet alleen vormde, maar ook plaatselijk aftopte. In verband hiermee worden op geomorfologische kaarten zelfs stuwwalplateaus onderscheiden. Vrijwel onbekend bleef intussen echter dat het ijs ook beneden die kruinplateaus stuwwalgedeelten egaliseerde. Door het expanderende landijs afgevlakte stuwwalgedeelten zijn dus talrijker dan gewoonlijk wordt gedacht.

Een en ander bleek bij de gedetailleerde inventarisaties die de afgelopen decennia zijn uitgevoerd om de geomorfologische informatiewaarde van stuwwallen goed te kunnen beoordelen.

In het begin van de zestiger jaren doopte de schrijver van deze brochure de door het landijs afgevlakte stuwwalgedeelten glaciplana. Het is een “latijns neologisme” waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat we van doen hebben met vlakten, die hun ontstaan danken aan (land)ijs.

Wanneer wij de stuwwal van de Soesterberg nu nog eens nauwkeuriger bekijken blijkt dat hij zich oostwaarts tot aan de Stichtse Rotonde als een afzonderlijke heuvelrug onderscheidt.

Vlakbij Den Dolder lijkt een tot ruim 10 meter boven NAP reikende langgerekte lage welving het westelijk uiteinde van het zichtbaar gebleven stuwwalgedeelte. Iets verderop stijgt de hoogte van de glaciale heuvelrug over een afstand van nog geen kilometer tot meer dan 34 meter boven NAP. Dit gebeurt niet geleidelijk maar gefaseerd, waarbij het hoogste gedeelte zich als een markante afzonderlijke heuvel manifesteert.

Voorbij die hoogte verspringt de as van rugkruinen iets naar het zuiden. Vandaar is aan de zuidkant van de stuwwal duidelijk een afzonderlijke rug te onderscheiden. Het is dan ook betreurenswaardig dat er in de tweede helft van de vorige eeuw door de provincie een grootschalige ontgronding werd toegestaan.

De aan de zuidkant van de stuwwal te onderscheiden rug wordt oostwaarts breder. Bovendien vertoont hij enkele afzonderlijke kruinen. Deze worden oostwaarts hoger. Daarbij reiken ze successievelijk tot 35, 38 en 42 meter boven NAP. Het tot ongeveer 42 meter boven NAP reikende deel van de rug is bekend als De Soesterhoogt. De culminatie wordt doorsneden door de verharde Van Weerden Poelmanweg.

Even ten oosten van deze weg verspringt de as van de rug andermaal iets naar het zuiden. Daar manifesteert zich een stuwwalribbel, die oostwaarts zowel hoger als breder wordt en tot zo’n 51 meter boven NAP reikt. Doordat de kruin ervan werd bekroond met een terpje is de ribbel het hoogste deel van de Soesterberg. Dat hoogste deel zou vooral bekend worden als De Stompert.

Voorbij de culminatie manifesteert het rugsysteem bovenaan de zuidflank van de stuwwal zich als een door enkele korte dalletjes gelede plateauachtige hoogte. Aan de westkant ervan is een afzonderlijke culminatie te onderscheiden, die tot maar liefst 53 meter boven NAP reikt.

Nog verder naar het oosten gaat de stuwwal zich meer en meer als een plateauvormige rug presenteren, waar nog met moeite afzonderlijke culminaties zijn te detecteren. Die nauwelijks te onderscheiden welvingen reiken tot circa 40 meter boven NAP.

Op de noordflank van de stuwwal komen slechts enkele terrassen voor. De meest markante bevinden zich in de buurt van de Van Weerden Poelman weg. De vrijwel vlakke bovenzijden ervan liggen ongeveer 28 meter boven NAP.

Uit de geomorfologische gesteldheid van het beschreven stuwwalgedeelte kan worden afgeleid, dat de mate waarin expanderend landijs het overdekte en egaliseerde westwaarts afnam.

De invloed van ijs- of sneeuwsmeltwater en de wind
Vrij algemeen wordt aangenomen dat het Scandinavisch landijs in Midden Nederland niet (veel) verder kwam dan de stuwwallen die het er vormde. Zeker is dat het lange tijd het geval was. Smeltwater van het landijs kon toen veel zand en grind van onze stuwwal over de onmiddellijk ten westen en zuidwesten ervan gelegen gebieden uitspreiden, terwijl de fijne bodemdeeltjes van lemige afzettingen doorgaans nog verder werden getransporteerd.

Aldus ontstonden door geowetenschappers veelal sandur (enkel- en meervoud) genoemde waaiers grindrijke maar leemarme zandige smeltwaterafzettingen, die aaneengroeiden. Het geomorfologisch resultaat hiervan was een enkele kilometers brede gordel van zulke sedimenten.

Tussen de opgeschoven schollen van de stuwwal verzamelde zich soms zoveel smeltwater dat het er ook tot erosie in staat was. Aldus ontstonden enkele valleien.

Als het landijs ging smelten verwijdden de daarin boven bolle hellingen voorkomende rekspleten zich tot kloven, waar de opgestuwde afzettingen vroeg of laat weer aan de oppervlakte kwamen te liggen. Vanuit zijspleten in het ijsoppervlak neerstortend smeltwater kon dan op veel plaatsen kommetjes uitkolken. Het is daarom niet verwonderlijk dat op bolle hellinggedeelten van reliëfrijke stuwwallen (rijen) ronde tot ovale kuilen worden aangetroffen. Zulke kommen zijn ook in de hogere delen van ons wandelgebied gevonden.

Zeker als ze een duidelijk gestroomlijnde vorm hebben zullen het kolkgaten kunnen zijn.

Op stuwwalribbels is her en der echter ook naar grind of ijzerhoudende “klapperstenen” gegraven. Natuurlijke kuilen kunnen daarbij zijn vergroot. Ze kregen dan een onregelmatiger vorm, terwijl er omheen ongebruikt bodemmateriaal werd gestort.

Behalve kommetjes verlevendigen soms kleine troggen de stuwwalkruinen. Ook zij kunnen door smeltwatererosie zijn ontstaan. Bovendien moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat er grindlagen werden geëxploiteerd.

Behalve bij de verdwijning van het Scandinavisch landijs zorgde smeltwater ook in een recenter verleden nog voor geodynamiek. Dit was het geval in de pas tienduizend jaar achter ons liggende laatste ijstijd, die sinds het midden van de vorige eeuw Weichselien genoemd wordt. Smeltwater van sneeuw en ijs kon toen door de aanwezigheid van een permanent bevroren ondergrond niet diep in de bodem wegzakken. Onder zulke omstandigheden stroomde het in zo grote hoeveelheden via de laagten in het aardoppervlak weg dat er (opnieuw) af en toe erosie mogelijk was.

De ijssmeltwatervalleien werden dan uitgediept, terwijl her en der ook nieuwe dalletjes ontstonden.

In droge fasen van het Weichselien raakten met name de lager gelegen delen van de waaiers smeltwaterafzettingen nog weer door fijne windafzettingen bedekt. In de omgeving van de Soesterberg was dit echter nauwelijks het geval. Wel fungeerde de steile noordflank van die glaciale hoogte als een zandvanger.

De primair door landijs opgeschoven en geëgaliseerde hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug worden van de Gelderse Vallei gescheiden door een laag maar breed terras, waar de ondiepe ondergrond bij het maaiveld over het algemeen uit ijs- of sneeuwsmeltwater- en windafzettingen bestaat. Daarbij bedekken de over het algemeen pas enkele tienduizenden jaren geleden ontstane windafzettingen de oudere smeltwatervormingen. Terrassen met een dergelijke opbouw flankeren ook delen van andere stuwwallen. In verband hiermee doopten wij ze stuwwalzoomterrassen.

Het stuwwalgedeelte met de Soesterberg wordt aan de noordzijde door zo’n terras begrensd. De binnenzijde ervan ligt in de onmiddellijke nabijheid van het spoorlijntraject Den Dolder – Amersfoort op ongeveer 10 meter boven NAP. Aan het ontstaan van de stuwwalzoomterrassen hebben wij onder andere in onze geogidsen over het Leersumse Veld (nr 130) en de Ginkelse Duinen (nr. 131) een analyse gewijd.

Dichtbij de noordflank van de stuwwal Amersfoort –Den Dolder raakten de smeltwaterafzettingen in ons wandelgebied slechts plaatselijk met windafzettingen bedekt. Dit was met name benoorden het gebied van het landgoed De Paltz het geval. Uit de geomorfologische gesteldheid van de plekken met windafzettingen valt af te leiden dat ze in historische tijd hier en daar enigermate door verstuivingen werden “verbouwd”.

Kenmerkend voor zulke later beperkt verbouwde ijstijdelijke windzanden zijn deels door klifjes gemarkeerde sterk asymmetrische tot plateauachtige terreinverheffingen van maximaal enkele meters hoog. Daarbij scheiden de klifjes de overstoven plekken van die welke door de wind werden afgezand.

De recentere natuurlijke ontwikkelingen
Na de ongeveer tienduizend jaar geleden geëindigde laatste ijstijd van ons geologisch verleden raakte de Utrechtse Heuvelrug begroeid met bos, waar aanvankelijk voornamelijk berken of dennen groeiden. Later zou het bos op de gestuwde en de smeltwaterafzettingen voornamelijk uit een associatie van eiken en beuken gaan bestaan, terwijl een wat lichter zomereikenberken bos kenmerkend werd voor de over het algemeen voedselarmere windzanden.

Sinds de mens de bosvegetaties ging aantasten kregen ook heide- en steppevegetaties een kans.

In de bodem van de gestuwde afzettingen leven over het algemeen vrij veel diertjes (o.a. mijten, springstaarten en vliegenlarven) die de organische afvalstoffen van de levende natuur in hun spijsverteringskanaal omzetten in een min of meer stabiele humus. Deze wordt moder genoemd en heeft de vorm van kleine, tussen de overige bestanddelen van de grond aanwezige bolletjes. Waar moder ontstond werd de bodem over het algemeen niet zo sterk uitgeloogd als op de voedselarme windzandgronden, waarbij in oplossing meegenomen bestanddelen van de grond grotendeels al weer op zeer geringe diepte neerslaan. Men spreekt in zo’n situatie wel van moderpodzolen.

Tegenwoordig noemen geowetenschappers deze minder sterk uitgeloogde zandgronden holtpodzolen. Met holt worden namelijk de bosrelicten aangeduid die op de gronden met moderpodzolen groeien. Wat sterker uitgeloogde windzanden komen locaal langs de noordrand van het wandelgebied voor. De podzolen zijn daar echter plaatselijk door de wind weggeërodeerd of met stuifzand overdekt.

De activiteiten van de mens
Het vroegere grondgebruik
Op en bij de Utrechtse Heuvelrug was de mens al lang geleden actief. Hiervan getuigen onder meer talrijke grafheuvels, die over vrijwel de gehele lengte van de heuvelrug worden aangetroffen en meestal op relatief hoog gelegen plekken werden opgeworpen. Ook op de Soesterberg zijn ze gevonden. De meeste op de noordflank van het stuwwalgedeelte dat bekend is als De Stompert.

Verder liggen er in het westelijk deel van het beschreven gebied een paar op de zuidflank van de stuwwal. Evenals elders op de Utrechtse Heuvelrug zullen er in ons wandelgebied ook nog enkele ontdekt kunnen worden.

Net als andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd gaandeweg vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Op de Soesterberg bleven echter flinke oppervlakten begroeid met relicten van de natuurlijke loofbosvegetaties. Een en ander hield mogelijk verband met de tot na de Middeleeuwen afgelegen ligging van de stuwwal. Door de houtoogsten degenereerden de bosrelicten wel meer en meer tot hakhout.

De aanvankelijk zoveel mogelijk zelf in hun eerste levensbehoeften voorzienende boerenhuishoudens hadden vroeger overigens primair belangstelling voor gebieden waar zowel akkerbouw als veeteelt kon worden bedreven en bovendien hooioogsten mogelijk waren. In verband hiermee vestigden de boeren zich in pre- en vroeghistorische tijd bij voorkeur in gebieden waar als grasland te gebruiken vochtige gronden dichtbij voor de akkerbouw geschikt, wat droger land lagen. Zulke situaties werden bijvoorbeeld onderlangs de Utrechtse Heuvelrug aangetroffen. Maar ook wel onderaan stuwwalflanken, die grensden aan vochtige delen van stuwwalzoomterrassen.

In en bij ons wandelgebied bood een zone onderlangs de noordflank van de Soesterberg voor het gemengd agrarisch bedrijf geschikte omstandigheden. Daar ontstond in de Middeleeuwen de buurtschap Hoog Hees. Het naamdeel Hoog refereert daarbij aan de lagere ligging van een andere bij Soest ontstane buurtschap Hees. Het toponiem Hees wijst er op dat de nederzettingen werden gesticht in een gebied waar (veel) struikgewas groeide.

Bij de buurtschap Hoog Hees behoorde het grote akkercomplex de Eng van Hees, dat ook bekend was als de Grote Eng. De benaming eng verraadt dat de akkers gemeenschappelijk door bewoners van een nabijgelegen agrarische nederzetting werden geëxploiteerd

Het huidige landgoed De Paltz is een van de vrij jonge landgoederen, die bovenop een stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug werden gesticht. De naam van het landgoed herinnert aan de kleine nederzetting van dagloners uit de Paltz die er heeft gelegen. Die dagloners kwamen omstreeks 1775 naar het gebied om er een nieuw bestaan op te bouwen.

Enkele delen van het gebied behoorden aanvankelijk tot het landgoed Pijnenburg. In 1824 werd Pijnenburg aangekocht door Andries de Wilde. Deze breidde het landgoed aanvankelijk uit. Daarbij verwierf hij in 1836 andermaal ook enkele percelen in het gebied van het huidige landgoed De Paltz.

De Wilde liet zijn landgoed in1860 weer grotendeels veilen. Het gebied van De Paltz werd toen verworven door jhr. Mr. Jacob Philip Albert Leonard Ram, die burgemeester was van Breukelen.

Ram transformeerde De Paltz in een afzonderlijk landgoed. Daarbij werd een op het terrein gelegen, door brand verwoeste boerderij in 1861 herbouwd.

Twee jaar later verrezen op het terrein drie arbeiderswoningen. Pas in 1867 werd het neoclassicistische landhuis van De Paltz gebouwd. Daarna is tenslotte het parkgedeelte van het landgoed aangelegd. Bij de totstandkoming ervan heeft tuinarchitect en boomkweker Hendrik Copijn waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld.

Omstreeks 1870 liet de heer Ram bij de oprijlaan van het park een koetshuis met woning neerzetten. Het door twee haaks op elkaar staande zadeldaken gekroonde pand vertegenwoordigt de chaletstijl.

Uit dezelfde tijd als het koetshuis stamde bij het Heeserspoor een herderswoning. Die is nog niet zo lang geleden echter vervangen door een in dezelfde stijl opgetrokken pand.

Doordat Jonkheer Ram na de aanleg van de buitenplaats onder curatele werd gesteld heeft hij niet lang zeggenschap over zijn bezit behouden. De Paltz kon daardoor in 1872 worden geveild.

Eigenaar werd nu jhr. Louis Rutgers van Rozenburg, die assuradeur was in Amsterdam. Ook hij zou het landgoed uitbreiden. Daarvoor kocht hij in 1874, 1882 en 1897 enkele percelen van de gemeente Soest. Door de uitbreidingen groeide de oppervlakte van het landgoed uiteindelijk tot 110 ha.

De nieuwe eigenaar liet ook het bospark herinrichten. Dit gebeurde in 1876 volgens een ontwerp van de beroemde landschapsarchitect Leonard Springer. Een beukendoolhof is toen opnieuw beplant en uitgebreid.

In en bij het oostelijk deel van het beschreven gebied werden De Vlasakkers in 1872 in gebruik genomen als militair oefenterrein. Decennia lang zou dit echter nog geen ingrijpende gevolgen hebben. Een aantal jaren later is westelijk van De Vlasakkers een langs de spoorlijn gelegen deel van het smeltwaterterras ingericht voor de (drink)watervoorziening. In het kader hiervan werden een

pompstation en enkele waterbergingsbassins gebouwd en grachten gegraven. Ook op de kop van de Stompert werd waterwinning mogelijk gemaakt.

Omstreeks het midden van de negentiende eeuw was het gebied van de Soesterberg en omgeving nog vrijwel onbewoond. De belangrijkste verbindingen waren er toen de Paltzerweg en het Heeserspoor in het noorden, Amersfoortseweg in het zuiden en een Soestwaarts lopende weg. Van de laatstgenoemde verbinding zijn het noorden van de Van Weerden Poelmanweg en de Soesterhoogt twee in elkaars verlengde gelegen behouden delen.

De heide op en bij de Soesterberg was omstreeks 1850 ook ontsloten geraakt door een vlechtend netwerk bochtige zandwegen en -paden, die de omgeving van de Amersfoortseweg verbonden met de noordelijker gelegen graasgronden, het landgoed De Paltz en Soest.

Een van de zandwegen was een kerkepad, dat Soesterberg met de oude kerk van Soest en het daarbij gelegen kerkhof verbond. Het kerkepad was bekend als de Doodweg.

De bijna overal kaarsrechte Amersfoortseweg dateert van 1653. Het tracé ervan loopt via de smeltwaterwaaiers bezuiden de stuwwal en het plateauachtige oostelijk deel van die glaciale rug oostnoordoostwaarts. De weg verving een wat zuidelijker gelegen verbinding over Leusden. Om de verwezenlijking van die 17de-eeuwse verbinding te bevorderen werd een strook tussen De Bilt en Amersfoort verdeeld in vakken, die in eigendom konden worden verkregen als de aspirant bezitters er een deel van de weg zouden (laten) aanleggen.

In de richting van het wegtracé werd de afmeting van de vakken honderd roeden (= 376 meter). De vakken moesten van elkaar worden gescheiden door paden van elf meter breed. Van de aldus totstandgekomen paden bleven de meeste behouden. Enkele ervan maken thans deel uit van langere wegen. De Amersfoortse Weg raakte geleidelijk geflankeerd door allerlei bebouwing.

De vanuit Bilthoven oostwaarts lopende Paltzerweg werd vroeger vanwege zijn interlokale functie Oude Amersfoortse Zandweg, Oude Postweg, of Biltse Weg genoemd. Pas in 1929 kreeg de verbinding haar huidige naam, die refereert aan het gegeven dat hij oostelijk van Den Dolder het landgoed De Paltz aandeed. De weg is daar later echter ten dele weer verdwenen. Wel intact bleef het later verharde gedeelte Bilthoven-Den Dolder.

Behalve een groot deel van de oude zandweg De Bilt – Amersfoort werd de westelijke hoofdontsluiting van het landgoed De Paltz Paltzerweg gedoopt.

Ten noorden en oosten van De Paltz was de verbinding met De Bilt en Amersfoort ook bekend als het Heeserspoor, omdat de buurtschap Hoog Hees er langs was gelegen.

De hoofdverbinding met Soest was oorspronkelijk een van de talrijke zandwegen die de heide van de Soesterberg compartimeerden. Waarschijnlijk door de ligging van haar tracé werd ze ook (een van) de belangrijkste. Mede doordat de weg steile stuwwalflanken doorsneed was hij echter ook slecht begaan- en berijdbaar. In verband hiermee werd de verbinding in 1853 verhard. Voor het beheer van de weg moesten de gebruikers ervan tot 1911 tol betalen.

De latere ontwikkelingen
Ook in de 20ste eeuw zouden allerlei ontwikkelingen nog grote gevolgen hebben voor het landschap van de Soesterberg. De belangrijkste waren de in gebruikneming en inrichting van gebiedsdelen voor militaire doeleinden en grootschalige winning van oppervlaktedelfstoffen.

Omstreeks 1902 werd bij de Van Weerden Poelmanweg een tweede pompstation gebouwd, dat meermalen zou worden uitgebreid en gerenoveerd. In 1994 is het oudste complex gerestaureerd.

Het als vliegveld in gebruik nemen van de smeltwaterwaaier ten zuidwesten van de stuwwal begon in 1910. Enkele ondernemers openden er toen een vliegkampje. Bovendien lag het in hun bedoeling er ook vliegtuigen te gaan bouwen. Hiervoor werd zelfs een grote constructiehal op het terrein neergezet. In verband met deze ontwikkelingen doopte de gemeenteraad van Soest de verbinding met Soesterberg in 1911 Vliegkampstraat.

De naam van de weg zou overigens al gauw wordt ingeruild voor Soesterbergsestraat (Noord en Zuid), omdat de luchtvaartonderneming niet levensvatbaar bleek en in 1912 failliet ging. Bovendien werd door de nieuwe naamswijziging meer recht gedaan aan de hoofdfunctie van de interlokale verbinding.

Na het faillissement van de luchtvaartonderneming besloot de leiding van het Nederlandse leger het vliegkamp over te nemen. Daarbij werd ook een groot stuk hei van de gemeente Soest gekocht.

In 1914 gaf het Rijk opdracht tot de bouw van een kazernecomplex bij het vliegveld. Het zou pas in 1922 worden voltooid.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bouwden de Duitsers het vliegveld al snel uit tot een volwaardige luchtmachtbasis. Daarbij werd een driehoekig stelsel van start- en landingsbanen aangelegd. In de er omheen gelegen bossen kwamen zogenaamde Luftparken met rolbanen, stelplaatsen voor vliegtuigen, bluswatervijvers en drinkwaterkelders. Een van de Luftparken strekte zich ver oostwaarts uit. Vanwege de uitbouw van de vliegbasis Soesterberg moesten tientallen woningen worden gesloopt. In 1944 is de vliegbasis driemaal gebombardeerd, waaraan ook in de omgeving ervan nog een aantal bomkraters herinneren.

Enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog zou de door de bombardementen vernielde luchtbasis weer hersteld, gemoderniseerd en ook uitgebreid worden. De westelijke startbaan werd toen niet meer in gebruik genomen en de zuidelijke aan beide zijden wat verlengd. Bovendien verrezen er nieuwe gebouwen en shelters. De uitbreidingen hielden mede verband met de legering van Amerikanen, die er tot 1994 zouden blijven.

Vanwege de verlenging van de west-oost lopende startbaan op de vliegbasis Soesterberg werd het nodig geacht het meest zuidelijke deel van de Soestbergsestraat oostwaarts te verleggen.

Het behouden deel van de oorspronkelijke interlokale verbinding werd in 1954 naar het stuwwalgedeelte dat het doorsnijdt Soesterhoogt gedoopt. Het stuwwalgedeelte Soesterhoogt is ook overigens bekend als De Bult.

In 1954 kreeg ook het zuidelijk deel van de Soesterbergsestraat een andere naam. Die werd toen veranderd in Van Weerden Poelmanweg. Dat was een eerbetoon aan de in 1945 overleden bekende kapitein-vlieger Hendrik van Weerden Poelman, die na de Eerste Wereldoorlog negen jaar in Soesterberg woonde. Hij werd vooral bekend door zijn deelname in 1924 aan de eerste Indiëvlucht met een Fokker VII.

Militaire ontwikkelingen lieten ook andere delen van ons wandelgebied niet onberoerd. Zo werd in de dertiger jaren van de vorige eeuw besloten een groot deel van de Soesterberg en Leusderheide te gaan gebruiken voor tankoefeningen. Omstreeks 1938 werd daarom in de noordoosthoek van het gebied de Vlasakkers de Bernhardkazerne gebouwd. Na de oorlog zou deze gezelschap krijgen van allerlei andere bebouwing omdat de Nederlandse cavalerie toen zo snel mogelijk op zogenaamde NAVO sterkte moest worden gebracht.

Ten westen van het kazernecomplex werd intussen zowel op als onderaan de stuwwal een dicht netwerk verharde oefenbanen aangelegd. Als voorbeeld diende daarbij een dergelijke voorziening bij het Duitse Trier. In 1949 werd het tot ruim 50 meter boven NAP reikende stuwwalgedeelte De Stompert militair oefenterrein en afgesloten voor het publiek.

Bij de inrichting van het terrein voor militaire oefeningen vond veel grondverzet plaats. Niet in de laatste plaats vanwege de aanleg van een tweetal onverharde oefenbanen voor voertuigen. Die werden namelijk op veel plaatsen voorzien van kunstmatige hellingen. De blauwe route kreeg ten dele een nogal bochtig tracé. Daarbij werd zelfs een haarspeldbocht gecreëerd.

De oefenbanen zouden respectievelijk door geel en blauw gekopte paaltjes worden gemarkeerd.

Sinds 1992 is het militair oefenterrein De Stompert weer vrij toegankelijk. Het Ministerie van Defensie traceerde er in samenwerking met de gemeente Soest en het IVN een natuurpad, dat met bovenaan witgeschilderde rondhouten paaltjes werd gemarkeerd. Het tracé van het natuurpad valt niet samen met dat van de mulgereden oefenbanen. Wel kruist het die banen enkele malen en ziet men ze hier en daar ook langszij lopen.

De ontwikkelingen op en bij de Soesterberg gaven ook aanleiding tot het verleggen en uitbreiden van het verharde wegennet. Zo werd de Paltzerweg vanuit het landgoed De Paltz doorgetrokken naar de Soesterbergsestraat. Dit gebeurde vrijwel via het tracé van een oude zandweg.

Bij het oostelijk deel van het wandelgebied werd ook het grote gebouwencomplex op het militair oefenterrein De Vlasakkers via een weg met de Soesterbergsestraat verbonden.

In het westen van ons wandelgebied zou ook het landschap van het landgoed De Paltz nog beïnvloed worden door ingrijpende ontwikkelingen. In 1908 overleed de toenmalige eigenaar van het landgoed De Paltz Louis Rutgers van Rozenburg. Het landgoed bleef daarna nog een aantal jaren in de familie, doordat zijn oudste zoon David Louis zich er vestigde. Deze verkocht De Paltz in 1922 echter aan de gebroeders Van der Krol. Het waren houthandelaren, die ook bossen exploiteerden, waarvoor ze op de Utrechtse Heuvelrug en Veluwe grote stukken grond kochten.

De gebroeders Van der Krol hielden zich helaas ook bezig met een ingrijpender activiteit. Dat was de uitbating van de ondergrond via de winning van oppervlaktedelfstoffen. Door landijs opgestuwde grove rivierafzettingen als die van de Paltz zouden daarbij ook industriezand kunnen leveren en aldus geruime tijd meer inkomsten genereren dan via de houtteelt mogelijk was. Een aantal jaren na de Tweede Wereldoorlog is de stuwwalflank bezuiden het grote landhuis daarom ten dele gereserveerd voor de levering van scherpzand.

Het westen en zuidwesten van het landgoed zijn toen aangekocht door het Rijk, dat de vliegbasis Soesterberg er wilde uitbreiden. In 1984 werden het noordoosten en oosten van De Paltz verkocht aan de heer E. S. Raatjes, die besloot het bospark in oude luister te herstellen.

In de tachtiger jaren wilden de gebroeders Van der Krol de zandafgraving nog verder over hun bezit uitbreiden dan aanvankelijk was vergund. Het toenmalig bestuur van de provincie Utrecht had daar wel oren naar, omdat het van oordeel was dat de winning van industriezand zou moeten worden geconcentreerd in enkele markante stuwwalgedeelten(!). De heer Raatjes vond dit terecht zo bedenkelijk dat hij besloot het deel van De Paltz dat nog in handen was van Van der Krol aan te kopen. Daarbij moest hij echter ook de prijs betalen die het voor de winning gereserveerde zand zou hebben opgebracht.

Eind 2007 verkocht Raatjes De Paltz aan de provincie Utrecht, die het landgoed kortgeleden overdroeg aan de Stichting Het Utrechts Landschap. Die organisatie wil het bos dat werd geplant in de voormalige groeve transformeren in een heideterrein. Er ontstaat dan in de relatief warme zuidflank van de stuwwal een beschut en zonnig ecotoop, wat op prijs zal worden gesteld door de geelgors, zandhagedis, hazelworm, heivlinders en bepaalde soorten sprinkhanen.

Behalve het landgoed De Paltz werd ook een zone langs de spoorlijn geteisterd door winning van oppervlaktedelfstoffen. Omstreeks 1970 werd er het smeltwaterterras onderlangs de noordflank van de stuwwal oostelijk van het pompstation over een lengte van bijna een kilometer beroofd van een pakket scherpzand.

Op de Soesterhoogt zijn enkele plekken in de vorige eeuw voorzien van een aarden plateau of terras. Op een ervan staat het restaurant ’t Hoogt.

Noordelijk van het Heeserspoor is tegenover Soestduinen decennialang een zwembad geëxploiteerd. Na de sluiting ervan lag het terrein ervan omstreeks de vorige eeuwwisseling een aantal jaren braak. Vervolgens zouden er acht blokken luxe appartementen en een hiltonhotel worden gebouwd. Bovendien werd er een golfcourse aangelegd.

Door deze ontwikkeling werd het kleine jonge villadorp Soestduinen aan de zuidzijde uitgebreid met een luxe wijkje. Dit gebeurde echter in een gebied dat slechts in beperkte mate door openbaar vervoer wordt bediend. Een heropening van het stationnetje Soestduinen zou dat enigszins kunnen compenseren en ook toeristisch-recreatief van belang zijn.

Jammer is ook dat het voormalige zwembadterrein niet aan de natuur werd teruggegeven. Dit staat in schril contrast met de recente ontwikkelingen benoorden de spoorlijn, waar de sloop van een ziekenhuis, fabriek en militair gebouwencomplex wel werd gevolgd door natuurherstel.

Een opmerkelijke recente ontwikkeling was de opheffing van de vliegbasis Soesterberg in het jaar 2009. Een groot deel van het aldus vrijgekomen terrein wordt nu aan de natuur teruggegeven, waarbij een aantal militairhistorische interessante objecten behouden zullen blijven en deels een museale functie krijgen.

En nu op Geopad
Voor degenen die al wandelend een representatief beeld willen krijgen van de Soesterberg en omgeving beschreven wij een tweetal wandelroutes. Ze volgen de tracés van de beide er gemarkeerde natuurpaden.

De routes lopen respectievelijk door het westelijk en oostelijk deel van het wandelgebied. De westelijke route werd  Soesterhoogt, de andere de De Stompert gedoopt.

De Stompert route (129b)                                                                                         

Route 2,8 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Onderwerp van deze brochure is de circa 150.000 jaar geleden door Scandinavisch landijs opgeschoven Soesterberg. Verantwoordelijk voor zijn ontstaan was een ijstong die bij Amersfoort westwaarts stroomde.

De Soesterberg is onderdeel van een meer dan 40 kilometer lang stuwwalsysteem, dat van Den Dolder oostwaarts naar Amersfoort loopt, daar met een scherpe knik kiest voor een successievelijk zuidelijke en zuidoostelijke koers en even voorbij Rhenen abrupt bij de Rijn eindigt.

Het stuwwalgedeelte met de Soesterberg heeft bij Amersfoort een plateauachtig karakter. Verder westwaarts valt er een reeks bovenlangs de zuidelijke stuwwalflanken gevormde ribbels op.

Uit de geomorfologische gesteldheid van het stuwwalgedeelte Den Dolder – Amersfoort kan worden afgeleid dat de westwaarts stromende ijslob die het vormde zich verbreedde. Vooral het oostelijke deel van de glaciale rug werd daardoor ook door de ijstong overdekt en geterrasseerd.

Smeltwater van het ijs heeft veel bodemmateriaal van de stuwwal naar de omgeving ervan gebracht. Grind en (grof) zand bezonk daarbij al onderlangs de glaciale rug. Aldus ontstonden daar waaiers smeltwaterafzettingen.

Bovenaan de flanken van enkele stuwwalterrassen herinneren grafheuvels aan de prehistorische activiteiten van de mens in het gebied.

Onderaan de noordflank van de stuwwal lag de Middeleeuwse nederzetting Hoog Hees, waarbij enkele akkers gemeenschappelijk door de bewoners van de buurtschap werden geëxploiteerd.

Hoog Hees ontstond bij een vroeger belangrijke zandweg, die Amersfoort met De Bilt verbond. Het onderlangs de noordflank van de stuwwal lopende Heeserspoor is een restant van die verbinding.

Hoewel de Soesterberg eeuwenlang werd begraasd en hout moest leveren bleef er naar verhouding veel van de natuurlijke loofbosvegetaties behouden. Die bosrelicten degenereerden wel meer en meer tot hakhout, dat in het recente verleden weer zou verwilderen.

De telgen van het hakhout konden daardoor uitgroeien tot kronkelige dwergvormen van de eik. Aldus ontstonden zogenaamde strubbenvegetaties. Kenmerkende plantensoorten van de karikaturale bosrelicten zijn daslook en adelaarsvaren. Bovendien vinden we er veel mossen en korstmossen.

De strubbenbossen wisselen af met vooral botanisch interessante heiderelicten.

De hoofdverbinding met Soest was een van de belangrijkste zandwegen die de heide van de Soesterberg compartimeerden. Mede doordat de weg steile stuwwalflanken doorsneed was hij echter ook slecht begaan- en berijdbaar. In verband hiermee werd de verbinding in 1853 verhard.

Bij de zuidrand van ons gebied dateert de Amersfoortseweg van 1653. Om de verwezenlijking van de verbinding te bevorderen werd een strook tussen De Bilt en Amersfoort verdeeld in vakken, die in eigendom konden worden verkregen als de aspirant bezitters er een deel van de weg zouden (laten) aanleggen. De vakken moesten van elkaar worden gescheiden door brede paden. Van die scheidingsweggetjes bleven de meeste behouden.

Het gebied van de Paltz werd in 1860 een afzonderlijk landgoed, waar toen ook een neoclassicistisch landhuis verrees. Het buiten zou herhaaldelijk in andere handen komen.

Het zuidelijk deel van het landgoed is in de tweede helft van de vorige eeuw geschonden door een grootschalige zandafgraving, waarvan een verdere uitbreiding in de tachtiger jaren echter kon worden voorkomen.

Tegenwoordig is het landgoed De Paltz eigendom van de stichting Het Utrechts Landschap. Deze besloot het jonge bos in de voormalige groeve bos in een beschut heidemilieu te transformeren.

Tegen het eind van de negentiende eeuw is een langs de spoorlijn gelegen deel van het smeltwaterterras ingericht voor de (drink)watervoorziening. In het kader hiervan werd een

pompstation gebouwd. Bovendien werden enkele waterbergingsbassins en grachten gegraven. Ook op de kop van de Stompert zou waterwinning mogelijk gemaakt worden.

Omstreeks 1902 werd bij de Van Weerden Poelmanweg een tweede pompstation gebouwd, dat meermalen zou worden uitgebreid en gerenoveerd.

Omstreeks 1910 werd onderaan de zuidwestelijke flank van de stuwwal op de zowel reliëfarme als stevige ondergrond van de smeltwaterwaaiers een klein vliegveld aangelegd. Het zou later gefaseerd uitgroeien tot de belangrijke luchtmachtbasis Soesterberg. Na de Tweede Wereldoorlog waren daar tot 1994 ook Amerikaanse militairen gelegerd. Vanwege de uitbreidingen van de luchtmachtbasis zijn later enkele wegen omgelegd.

De luchtmachtbasis werd in 2009 gesloten. Een groot deel van het aldus vrijgekomen terrein zal nu als natuurgebied beheerd gaan worden. Daarbij zullen een aantal militairhistorische interessante gebouwen en andere objecten behouden blijven en deels een museale functie krijgen.

In de dertiger jaren van de vorige eeuw besloot het Rijk een groot deel van de Soesterberg en omgeving te gaan gebruiken voor tankoefeningen. Omstreeks 1938 is daarom in de noordoosthoek van het gebied De Vlasakkers de Bernhardkazerne gebouwd. Na de oorlog kreeg deze gezelschap van allerlei andere bebouwing.

Ten westen van het kazernecomplex werd intussen zowel op als onderaan de stuwwal een dicht netwerk verharde oefenbanen aangelegd.

In 1949 werd ook het tot ruim 50 meter boven NAP reikende stuwwalgedeelte De Stompert militair oefenterrein en afgesloten voor het publiek.

Bij de inrichting van het terrein voor zijn militaire functie werd veel grond verzet. Met name de aanleg van hellende oefenbanen voor terreinvoertuigen zou ingrijpende gevolgen hebben. Sinds 1992 is het terrein echter weer vrij toegankelijk.