Geo-Hotspot 131- de Ginkelse Duinen

bijgewerkt 02-01-2022

Een bijdrage van Stichting Nationaal Landschapskundig Museum ‘Telluris’, H.A. Visscher

Voor het complete boekje met alle afbeeldingen, klik hier.

Geo-Hotspot: de Ginkelse Duinen bij Leersum

waar een stuwwalzoomterras zowel vlak terrein als duinen presenteert en bos afwisselt met heide en stuivend zand

 

Deze wandelgids gaat over het droge bos- en heidegebied Ginkelduin bij Leersum.

De brochure is aflevering 131 van een reeks gewijd aan gebieden waar ook de bodem en het reliëf ons duidelijk laten zien welke invloed natuurlijke processen en de mens er op de ontwikkeling hadden. Aangegeven wordt waaruit een en ander valt af te leiden.

Speciale aandacht krijgt daarbij een route waar dit goed kan worden waargenomen en wij dus op geopad kunnen gaan.

Het meest tot de verbeelding spreken er het kleinschalige reliëf van sommige windvormingen, de plaatselijke heidevegetaties en een eenzame venachtige waterplas.

De informatie is gebaseerd op veldverkenningen en onderzoeksresultaten. In sommige gevallen zijn meerdere mogelijke verklaringen gegeven voor het ontstaan van aardkundige verschijnselen. Niet alles namelijk werd al grondig onderzocht en niet altijd zijn bepaalde mogelijke oorzaken uit te sluiten.

Voorwoord
Wie wil weten waardoor een gebied werd zoals het nu is, kan veel hebben aan hetgeen de Aarde erover vertelt. Zowel de grond onder onze voeten als het reliëf om ons heen bieden daar vaak allerlei informatie over. Daarbij tonen ze behalve effecten van natuurlijke processen ook de invloed die de mens op de ontwikkelingen uitoefende.

Om profijt te hebben van de informatiebron Aarde moeten wij haar taal wel verstaan. Bij een wandeling door het bij Leersum gelegen bos- en heidegebied Ginkelse Duinen kan deze brochure dan als een soort tolk fungeren. Ze is aflevering 131 van een reeks vergelijkbare uitgaven over gebieden waar de bodem- en reliëfkenmerken ons veel te zeggen hebben.

In elke aflevering wordt eerst iets over de ligging en aard van het betreffende gebied meegedeeld. Dan volgt een hoofdstuk over de natuurlijke processen die er plaatsvonden en de invloed die de mens op de ontwikkeling van het gebied had. Hierna wordt een wandelroute beschreven waar bodem en reliëf de geschetste ontwikkeling duidelijk laten zien. Een dergelijke route wordt wel ‘Geopad’ genoemd.

De reeks brochures met beschrijvingen van zulke routes verschijnt dan ook onder het motto ‘Op Geopad’.

Om welk en wat voor gebied gaat het?
Het ongeveer twee kilometer ten noord(oost)en van Leersum gelegen natuur- en recreatieterrein Ginkelse Duinen is een vrijwel geheel met bos en heide begroeid gebied. Vrijwel vlak land wordt er afgewisseld door reliëfrijkere terreingedeelten met duinachtige ruggen en heuvels, waar locaal zandverstuivingen mogelijk zijn.

De ondiepe ondergrond van het gebied bestaat uit smeltwater- en windafzettingen. Deze manifesteren zich in en bij het gebied als een onderdeel van het brede en lage terras dat de door landijs opgeschoven hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei. Dergelijke terrassen flankeren meer glaciale hoogten van Centraal- en Oost Nederland. Ze kunnen zowel uit gestuwde als smeltwater- en windafzettingen bestaan. In verband met hun ligging ten opzichte van de door landijs opgeschoven hoogten doopten wij ze stuwwalzoomterrassen.

Het terrasgedeelte met de Ginkelse Duinen wordt zowel aan de oost- als zuidzijde gemarkeerd door de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. Aan de zuidzijde valt de grens met de evident opgestuwde afzettingen vrijwel samen met de Utrechtse Baan. Dat is een onverhard gebleven historische weg. Wel verhard werd de eveneens oude Scherpenzeelse Weg die de zuidoosthoek van het beschreven gebied doorsnijdt. Aan de noordkant wordt het gebied grotendeels begrensd door vrijwel vlak cultuurland met verspreide boerderijen.

De stuwwalgedeelten die het beschreven gebied aan de zuid- en oostzijde markeren reiken tot 40 à 66 meter hoogte, terwijl de vlakke gedeelten van het natuurgebied Ginkelse Duinen circa tien meter boven NAP zijn gelegen. Nog iets lager namelijk ongeveer 7 meter boven NAP ligt het agrarisch cultuurland benoorden het natuurgebied.

In het oostelijk deel van het gebied werd een deel van de bossen in beslag genomen door het vakantiepark van het landgoed Ginkelduin.

De vrijwel vlakke terreinen zijn grotendeels slechts ontsloten door een tamelijk wijdmazig en rechtlijnig netwerk van zandwegen. Een fijnmazig en bochtig ontsluitingspatroon kenmerkt echter de gebiedsdelen met grillig reliëf.

Het natuur- en recreatiegebied is genoemd naar een wat oostelijker gelegen buurtschap Ginkel, die uit enkele verspreide boerderijen bestaat.

Een groot deel van het wandelterrein werd na een tijdlang als militair oefenterrein te zijn gebruikt eigendom van Staatsbosbeheer.

De natuurlijke ontwikkelingen
De invloed van de ijstijden
Het gebied van de Ginkelse Duinen ligt op het brede lage terras dat de hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei. De hogere delen van de heuvelrug bestaan vrijwel geheel uit afzettingen die door expanderend Scandinavisch landijs werden weg- en opgeschoven. Dit gebeurde scholsgewijs vanuit het gebied van de Gelderse Vallei dat daardoor in een diep tongbekken veranderde. Het waren in Midden Nederland vooral grove grindrijke rivierafzettingen die het landijs tegenkwam en opzij duwde. De heuvelruggen die daarbij ontstonden worden stuwwallen genoemd.

Bij het gebied van de Ginkelse Duinen hebben we van doen met de verreweg langste en hoogste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug, die van Amersfoort via de westelijke omgeving van Maarn naar Rhenen loopt. Bij Amerongen reikt deze stuwwal tot bijna 70 meter boven NAP. Het gebied van de Ginkelse Duinen wordt zowel aan de oost- als zuidzijde door de stuwwal geflankeerd en beschut. Hij doet dat er tot een niveau van 40 à 66 meter boven NAP.

De expanderende Scandinavische landijskap speelde zijn belangrijke landschapshistorische rol in de als het Saalien bekende, voorlaatste koude fase van het geologisch verleden, die zo´n honderdduizend jaar geleden eindigde. Het landijs heeft de stuwwallen die het vormde toen uiteindelijk zelfs nog (grotendeels) overdekt. Smeltwater van het ijs heeft daarna veel los bodemmateriaal van de stuwwallen meegenomen en naar lager gelegen regio´s afgevoerd. Een groot deel daarvan verdween naar het destijds waarschijnlijk overwegend ijsvrij gebleven rivierengebied. Aangenomen mag worden dat het ijssmeltwater vooral de laagten tussen de opgeschoven schollen erodeerde.

Aan de binnenzijde van de stuwwal bleef in de diepere delen van het tongbekken lang landijs aanwezig. Als gevolg hiervan kon het smeltwater er slechts in een zone onderlangs de (hogere delen van) de stuwwallen afzettingen van betekenis vormen. Het was een van de oorzaken waardoor veel stuwwallen geflankeerd raakten door terrassen. Ook het expanderende ijs kan ze echter hebben gevormd.

Dit was mogelijk wanneer de ijskap zich boven een bepaald niveau plaatgewijs plotseling veel sneller kon uitbreiden en het oppervlak van de gestuwde afzettingen egaliseerde. We hebben dan van doen met zuivere, dat wil zeggen geheel door het landijs vorm gegeven stuwwalterrassen. Aangenomen wordt dat ook de kruinen van de her en der voorkomende stuwwalplateaus hun ontstaan danken aan zo’n glaciaal egalisatieproces.

Vanwege hun vorming door bulldozerend ijs hebben we de vrijwel vlakke bovenzijde van de stuwwalterrassen en -plateaus in het begin van de zestiger jaren glaciplana (enkelvoud glaciplanum) gedoopt.

Van veel onderaan de stuwwalflanken gelegen terrassen bestaat de ondiepe ondergrond bij het maaiveld voornamelijk uit fijn zand dat door de wind en sneeuw moet zijn aangevoerd en vervolgens voor een deel nog weer door smeltwater naar relatief laag gelegen plekken kan zijn getransporteerd. Aldus ontstond een grondsoort die (verspoeld) dekzand werd genoemd, omdat ze als een mantel over oudere afzettingen werd uitgespreid. Die tamelijk gelijkmatige depositie van het dekzand hield waarschijnlijk verband met het onder koude omstandigheden ontstaan van een tot bij het maaiveld permanent bevroren blijvende ondergrond. Die beperkte de winderosie namelijk zodanig dat telkens slechts kleine hoeveelheden zand konden worden meegenomen en afgezet. Een en ander was mogelijk tijdens enkele droge fasen van de laatste ijstijd, het pas tienduizend jaar geleden geëindigde Weichselien.

Waar de laag gelegen terrassen van het stuwwallenlandschap uit fijnzandige afzettingen lijken te bestaan wordt met name de wind verantwoordelijk gesteld voor hun vorming. Hun karakteristieke geomorfologische kenmerken en ligging zouden de terrassen dan te danken hebben aan de barrièrewerking van vegetaties in de laagten bij de stuwwallen. Die barrièrewerking zou de verdere verspreiding van het zand dat over de stuwwallen heen werd geblazen dus vrijwel hebben verhinderd.

Deze inmiddels weid verbreide visie werd gestoeld op de veronderstelling dat er tijdens de droge fasen van het koude Weichselien tegelijkertijd grote kale vlakten en begroeide gebieden voorkwamen. Dat laatste zou verband houden met grote verschillen in de vochtigheid van de bodem. Hierbij wordt er van uitgegaan dat die in de tongbekkens steeds natter bleef dan op de hogere gronden.

Naar onze mening is een en ander nogal discutabel. Omdat het zand dat over de stuwwallen heen waaide hoofdzakelijk afkomstig was van lagere gebieden is het namelijk niet erg waarschijnlijk dat die bijna overal begroeid waren. De droge fasen tijdens welke de dekzanden werden uitgespreid waren trouwens ook te koud voor een overstuiving werende begroeiing.

Wie dit leest zal zich nu afvragen waaraan de stuwwallen flankerende dekzandrijke terrassen hun karakteristieke vorm dan wèl te danken zouden kunnen hebben. Wij denken dat die geërfd kan zijn van stuwwal- of smeltwaterterrassen, omdat het dekzand vaak tamelijk gelijkmatig over een oudere ondergrond werd uitgespreid. Het laatste was overigens niet meer het geval wanneer de permanent bevroren ondergrond die onder koude klimaatomstandigheden ontstond weer verdween. De bodem kon dan sterker uitdrogen en de wind tijdelijk meer zand verplaatsen om tenslotte door vegetatie buiten spel te worden gezet. De slechts weinig geaccidenteerde dekzandmantels werden soms dus verbouwd tot reliëfrijkere windvormingen. Ook in het gebied van de Ginkelse Duinen moet dat het geval zijn geweest. Waarschijnlijk ontstonden de reliëfrijkere windvormingen er in een wzw-ono georiënteerde paraboolvormige zone.

In het voorgaande zagen wij dat onderaan de flanken van door landijs opgeschoven stuwwallen brede lage terrassen gevormd werden en dit op uiteenlopende wijze gebeurde. De terrassen hebben behalve hun grote breedte en lage ligging met elkaar gemeen dat ze (de hogere delen van) stuwwallen flankeren. In verband hiermee doopten wij ze stuwwalzoomterrassen. Daarbij kunnen stuwwal-, smeltwater- en (geërfde) dekzandterrassen worden onderscheiden.

De recentere natuurlijke ontwikkelingen
De tijdens en kort na de laatste ijstijd ontstane dek- en stuifzandformaties waren van meet af aan kwetsbare geosystemen. Begroeiing zou ze echter lang tegen wind- of watererosie beschermen. Aanvankelijk waren dat met name lichte naald- en loofbossen waarin eerst berken of dennen domineerden en later vooral eiken en berken de dienst uitmaakten. Toen de bossen onder invloed van allerlei activiteiten van de mens meer en meer gingen verdwijnen namen heide- en grasvegetaties die beschermende rol over.

Daarin zouden ze worden bijgestaan door “bodemverstevigende” processen. Deze hielden indirect verband met de omstandigheid dat het weinige bodemleven van de droge zandgronden de organische afvalstoffen van de bos-, heide- en grasvegetaties maar langzaam afbrak en in humus omzette. Als gevolg hiervan gingen zij zich aan de oppervlakte ophopen.  Bij dit proces ontstaan chemisch agressieve humuszuren, die de bodem tot op enkele decimeters diepte zo kunnen uitlogen, dat ze een asgrauwe kleur krijgt. De grond van zulke asgrauwe bodemétages werd bekend als loodzand.

De weggespoelde bestanddelen sloegen voor een belangrijk deel weer op enkele decimeters diepte neer. Daarbij gingen de organische stoffen dichte donkere banken vormen, terwijl de ijzerverbindingen een bruinverkleuring veroorzaakten. Op grotere diepte vond de verkleuring onder invloed van het ijzer en de humus vaak in dunne laagjes plaats. Dergelijke laagjes worden in de bodemkunde ijzer- en/of humusfibers genoemd.

Het bodemtype dat bij de uitloging van de bovengrond ontstaat wordt als podzol aangeduid. Podzol is een Russische benaming, die asachtig betekent. De podzolen zijn dus genoemd naar de asgrauwe kleur, die hun bovengrond soms vertoont.

Het waren met name de hoofdzakelijk uit het vrijwel onverweerbare kwarts bestaande armste windzanden waarvan de bovengrond de beschreven vrij sterke uitlogingsprocessen onderging. De weggespoelde organische bestanddelen kleurden de bodem eronder opvallend donker. Het bodemtype dat aldus ontstond wordt tegenwoordig haarpodzol genoemd. Haar was namelijk de karakteristieke benaming van de beboste dek- en stuifzandige hoogten waar ze het meest algemeen waren. Aan de oppervlakte vinden we haarpodzolen voornamelijk nog in de vrijwel vlakke gebiedsdelen, waar ze zelfs over flinke aaneengesloten oppervlakten behouden bleven.

Enkele duizenden jaren geleden zou de mens gaandeweg grote aaneengesloten gebieden als graasgronden of akkerland gaan benutten. Op de drogere graasgronden leidde dit tot een nog armelijker worden van de begroeiing, waarbij her en der zelfs kale plekken ontstonden. Dit impliceerde weer een winderiger worden van het microklimaat. De mens creëerde op de droge voedselarme zandgronden dus geleidelijk gunstiger condities voor de winderosie. Vooral tijdens langdurige droge perioden waarin kwetsbare vegetaties massaal afstierven bleef dit niet zonder gevolgen.

De winderosie zou vooral aanvankelijk overigens vaak door de resistente componenten van de haarpodzolen worden belemmerd of vertraagd. Waar de beschermende haarpodzolen door herhaaldelijk afplaggen verdwenen werd de erosie daarentegen juist bevorderd. Dit moet vooral in de buurt van de boerderijen het geval zijn geweest. Als gevolg hiervan zouden de haarpodzolen van de droge grindarme zandgronden ook door winderosie aangetast of door stuifzand overdekt worden. In het wandelgebied was dit vooral bij de stuwwal het geval.

Omdat de haarpodzolen in de vlakke gebiedsdelen goed bewaard zijn gebleven mogen wij aannemen dat vooral de reliëfrijke dekzanden gingen stuiven.

De activiteiten van de mens
Even ten westen van het wandelgebied wijst een netwerk van lage aarden walletjes waarschijnlijk op de aanwezigheid van een complex voormalige akkertjes uit de brons- en/of ijzertijd. Om uitputting van de bodem te voorkomen exploiteerden de boeren hun akkertjes toen nog niet permanent.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd de Utrechtse Heuvelrug sinds de bronstijd vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Met name onder de heide leidde dit tot een sterkere uitloging van de windzanden.

De aanvankelijk zoveel mogelijk zelf in hun eerste levensbehoeften voorzienende boerenhuishoudens hadden vroeger overigens primair belangstelling voor gebieden waar zowel akkerbouw als veeteelt kon worden bedreven en bovendien hooioogsten mogelijk waren.

In verband hiermee vestigden de boeren zich in pre- en vroeghistorische tijd bij voorkeur in gebieden waar als grasland te gebruiken vochtige gronden dichtbij voor de akkerbouw geschikt, wat droger land lagen. Zulke situaties werden bijvoorbeeld onderlangs de Utrechtse Heuvelrug aangetroffen.

Aan de kant van de Gelderse Vallei was dat aan de buitenranden van het stuwwalzoomterras het geval. Daar is dan ook al vele eeuwen geleden een zone ontgonnen. Zoals gebruikelijk zouden de boerderijen er tussen het akkerland en de belangrijkste weidegronden worden gesitueerd en onderling verbonden raken door een weg. Die verbinding werd Haarweg genoemd, wat wijst op zijn ligging op en bij vroeger beboste hoogten.

Ten noorden en oosten van de Ginkelse Duinen werd een weinig markant, vrij vlak en vroeger plaatselijk venig deel van het stuwwalzoomterras ook al eeuwen geleden grotendeels in agrarisch cultuurland getransformeerd. Daarbij zou een complex wat hoger gelegen gronden onderaan de stuwwal gemeenschappelijk als akkerland geëxploiteerd gaan worden. Bij de rand van de stuwwal ontstond er de buurtschap Ginkel. Noordelijk daarvan werden de heideterreinen in veelal nnw-zzo georiënteerde strookvormige kavels verdeeld. Hoofdontsluiting van deze latere ontginning werd de kaarsrechte Ginkelse Weg.

De zuidoosthoek van het beschreven gebied werd tijdens het Interbellum in beslag genomen door het vakantiepark Ginkelduin van de toenmalige vakbeweging. Daarin kwam ook enig cultuurland van de buurtschap Ginkel te liggen. Tegenwoordig is het park bekend als het Landgoed Ginkelduin en een van de verblijfsrecreatieterreinen van de onderneming Molecate.

Op het terrein kwamen gaandeweg enkele honderden recreatiewoningen te staan. Sommige daarvan vervingen oudere, die verder van elkaar lagen. Oostelijk van de recreatiewoninkjes worden terreinen gebruikt voor caravans.

Zowel het noordelijk als zuidwestelijk deel van het landgoed Ginkelduin bleven onbebouwd.

In het noordelijke onbebouwde deel van het landgoed was een te midden van duinformaties gelegen vrijwel ronde terreindepressie vroeger in gebruik als openluchtzwembad, dat bij droogte via een speciaal daarvoor aangelegde leiding van water kon worden voorzien.

De onbebouwd gebleven delen van het landgoed Ginkelduin worden tegenwoordig beheerd als een natuurgebied. Dit geldt ook voor de voormalige recreatieplas. Die kreeg daardoor meer het karakter van een ven. In het voorjaar en de zomer geven kikkers er soms een kwaakconcert.

In het kader van het natuurbeheer zijn enkele bosgedeelten van het landgoed verheid. Dit overkwam er ook een strook bos onderin een markant stuifdalletje bij de Scherpenzeelse Weg.

Westelijk van het landgoed Ginkelduin werd het wandelgebied na een tijdlang als militair oefenterrein te zijn gebruikt een staatsnatuurreservaat, waar tegenwoordig een vrij grote omrasterde oppervlakte heide- en bos wordt begraasd.

Bezuiden de Scherpenzeelse Weg neemt het kleine landgoed De Berg een deel van de bossen op de noordelijke stuwwalflank in beslag. Er staat een nog niet zo oud landhuis.

Het stuwwalgedeelte bezuiden de Ginkelse Duinen is met name in de 20ste eeuw aangetast door zand- en grindwinning. Die zou later in het bosgebied ten westen van de Scherpenzeelse Weg worden geconcentreerd in een grotere groeve, waar de ontgronding geleidelijk noordwaarts migreerde. De vergunning voor de ontgrondingen werd later gekoppeld aan zodanige voorwaarden dat het noordelijk deel van de groeve de vorm kreeg van een elliptische terreindepressie met glooiende flanken.

De benaming Ginkel een zeldzaam toponiem
Ginkel is een benaming die slechts op enkele plaatsen voorkomt.

In twee gevallen werd een buurtschap zo genoemd. Behalve die bij het wandelgebied overkwam dat een nederzetting ten oosten van Ede. Beide buurtschappen hebben met elkaar gemeen dat ze ontstonden in een gebied waar droge en vochtiger dekzanden elkaar begrenzen.

Het is nog geen uitgemaakte zaak wat Ginkel betekent. Wel bleek dat het een vrij oude naam is. Zo had het bij Ede gelegen Ginkel omstreeks 1400 al zijn huidige naam. In 1360 was het gebied van de nederzetting trouwens reeds bekend als In Ghinckel.

Het toponiem zou kunnen zijn ontstaan uit het bijvoeglijk naamwoord gengi dat begaanbaar betekent en lo waarmee een loofbosje van relatief hooggelegen droge zandgronden werd bedoeld.

Het is begrijpelijk dat het toponiem zich zou gaan verbreiden over de gebieden waarvan de ontwikkeling door de buurtschappen Ginkel werd beïnvloed. Voorbeelden bij het Utrechtse Ginkel zijn de Ginkelse Weg, Ginkelse Duinen, het vakantiepark Ginkelduin en de Hoge Ginkel. Bij het Gelderse Ginkel werden de namen Ginkelse Heide en Ginkelse Zand aan het toponiem ontleend.

De exploitatie van de groeve zou ruim voor het einde van de vorige eeuw worden beëindigd.

Van de voormalige groeve werd het oudere zuidelijk deel een openluchtzwembad en het tot voorbij de stuwwalkruin ingegraven jongere deel beplant met naaldhout. Het bos moest later echter grotendeels wijken voor heide, die er een beschut milieu kon worden aangeboden.

De zuidelijke flanken van het smalle stuwwalgedeelte bij Leersum raakten sinds het begin van de vorige eeuw vrijwel geheel bebouwd. Er werden voornamelijk landhuizen gebouwd.

Vrijwel het gehele wandelgebied kwam binnen de grenzen van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug te liggen. Dat park strekt zich uit van de spoorlijn Utrecht – Arnhem tot het oude stadje Rhenen.

En nu op Geopad

Voor degenen die al wandelend een representatief beeld willen krijgen van het gebied beschreven wij een route die bij de bushalte Leersum De Schermerij begint en eindigt. De halte is genoemd naar het architectonisch boeiende moderne woonzorgcomplex De Schermerij, dat pal ten zuiden van de Rijksstraatweg werd gebouwd.

Route 8,5 km. Voor de GPS RouteYou versie, klik hier.

Samenvatting
Het wandelgebied ligt grotendeels op het brede lage terras dat de door Scandinavisch landijs opgestuwde hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug scheidt van de Gelderse Vallei.

Dergelijke terrassen komen ook elders onderaan opgestuwde zones voor. Het is in veel gevallen nog onduidelijk in hoeverre bulldozerend landijs, smeltwater en de wind verantwoordelijk waren voor hun ontstaan. Vanwege hun ligging doopten wij de geofenomenen stuwwalzoomterrassen.

Ter plekke van de Ginkelse Duinen heeft de wind, althans later een belangrijke rol gespeeld bij de vorming ervan. Deze geoactor deed dat door tijdens droge fasen van de laatste ijstijd geregeld fijn zand naar het gebied te transporteren en dat er tamelijk gelijkmatig over uit te spreiden. Aldus ontstonden de zogenaamde dekzanden.

Het gebied van de Ginkelse Duinen wordt zowel aan de oost- als zuidzijde geflankeerd door de langste stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug, die er tot 40 à 66 meter boven NAP reikt.

Aan de zuidzijde valt de rand van de evident opgestuwde afzettingen vrijwel samen met de Utrechtse Baan. Dat is een onverhard gebleven historische weg. Wel verhard werd de eveneens oude Scherpenzeelse Weg die de zuidoosthoek van het beschreven gebied doorsnijdt.

Evenals andere gebieden met droge zandgronden werd dat ten noorden van Leersum sinds de bronstijd vrijwel geheel ontbost en vele eeuwen overwegend als (gemeenschappelijke) graasgrond gebruikt. Steppe- en heidevegetaties gingen nu domineren. Met name onder de heide ontstonden daardoor gunstige omstandigheden voor een oppervlakkige uitloging van de windzanden.

De boerenhuishoudens hadden vroeger overigens primair belangstelling voor gebieden waarop zowel akkerbouw als veeteelt kon worden bedreven en bovendien hooioogsten mogelijk waren. Dat was ten oosten van de Ginkelse Duinen bij de stuwwal het geval. Daar ontstond de buurtschap Ginkel.

Ten noorden en oosten van de Ginkelse Duinen werd ook een weinig markant, vrij vlak en vroeger plaatselijk venig deel van het stuwwalzoomterras al eeuwen geleden grotendeels in agrarisch cultuurland getransformeerd. Daarbij zouden de heideterreinen in veelal nnw-zzo georiënteerde strookvormige kavels worden verdeeld.

Hoofdontsluiting van de ontginning werd de kaarsrechte Ginkelse Weg.

Sinds de ontbossing leidde vooral overbegrazing tot het ontstaan van kale plekken, die met name bij langdurige droogte gingen stuiven. Later zouden die verstuivingen her en der ook bevorderd worden door het steken van plaggen. De dekzanden met een reliëfrijk oppervlak lijken het meest door de verstuivingen te zijn verbouwd.

In de tweede helft van de 19de eeuw werd een groot deel van de heide verdeeld in noord-zuid georiënteerde strookvormige kavels, waarvan er één al spoedig met bos zou worden beplant.

Sinds het begin van de vorige eeuw onderging het landschap van het wandelgebied nog grote veranderingen. Zo werd de heide over flinke aaneengesloten oppervlakten bebost.

Bezuiden de vennenzone van het Leersumse Veld zijn enkele stukjes heide echter beplanting met opgaand houtgewas bespaard gebleven. Bovendien zijn er een aantal jaren geleden weer stukken bos verheid.

De zuidoosthoek van het beschreven gebied werd later in beslag genomen door het vakantiepark Ginkelduin. Daarin kwam ook enig cultuurland van de buurtschap Ginkel te liggen.

Veel ingrijpender waren de gedeeltelijke ontgronding van de stuwwal en de bebouwing van zijn zuidelijke flanken.

Op het stuwwalzoomterras werd een groot deel van wandelgebied, na een tijd als militair oefenterrein zijn gebruikt, staatsnatuurreservaat.

Vrijwel het gehele wandelgebied ligt tegenwoordig binnen de begrenzing van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug.