Onderbouwing-Leersumseveld e.o.

bijgewerkt 21-05-2020

bron: © bureau's

Leersumse Veld

Ten noorden van Leersum en iets ten oosten van het gehucht Ginkel ligt het Leersumse Veld. Op de flank van de heuvelrug zorgen verschillende typen zand ervoor dat, ondanks de relatief hoge ligging, water niet naar de diepte kan wegstromen. Hierdoor konden hier de schilderachtige Leersumse plassen ontstaan in een landschap waarin natte heide en bos elkaar afwisselen.

Landschappelijke ontwikkeling

Geologie: Het Leersumse veld ligt op een breed, laaggelegen terras van jonge smeltwater- en windafzettingen. De smeltwaterafzettingen dateren grotendeels uit de voorlaatste ijstijd. De windafzettingen zijn deels afkomstig van vroegere riviervlakten en de drooggevallen Noordzee gedurende de laatste ijstijd. In een zuidwest-noordoostgerichte uitblazingslaagte ontstonden plassen waarin veenvorming optrad welke later is uitgebaggerd. Ter hoogte van het Leersumse Veld zijn ze (mogelijk al in de prehistorie) in de jongste paar eeuwen opnieuw gaan stuiven en is een stuifzandlandschap ontstaan. In de oever- en verlandingsvegetaties vindt veenvorming plaats.

Geomorfologie: Ter hoogte van het Leersumse veld ligt langs de hoge stuwwal een sterk verstoven terras met smeltwaterafzettingen, afgedekt door dekzanden. In het gebied liggen stuifduinen, uitgestoven laagten, vennen en markante steilranden.

Hydrologie: Het Leersumse Veld is een gebied waar hemelwater wegzijgt in de Heuvelrug (infiltratiegebied). In de plassenlaagte komt een schijngrondwaterspiegel voor. Hier stagneert inzijgend regenwater op ondoorlatende venige lagen en ijzerverkitte bodemhorizonten waardoor relatief hoge schijngrondwaterspiegels voorkomen. De waterstagnerende lagen zijn mogelijk ontstaan op het grensvlak van het fijnere dekzand en de grovere smeltwaterafzettingen, waar lucht met zuurstof in de poriën voorkomt. Opgelost ijzer oxideert hier en er ontstaat een ijzerpan. Ook oude bodemprofielen (haarpodzolen) of ondoorlatende veenlagen kunnen de schijngrondwaterspiegel veroorzaken.

Pre- en protohistorisch landschap: Tot in het laat-neolithicum leefde de mens als jager-verzamelaar. Het is denkbaar dat de mens al in het mesolithicum invloed op het landschap had door bos te branden, bijvoorbeeld om de hergroei van hazelaars te bevorderen. Voor de omgeving van de Laarder Wasmeren is dit een verklaring voor prehistorische verstuiving en uitstuiving van laagtes. Vanaf het laat-neolithicum was het gebied in agrarisch gebruik, maar niet bewoond. Er bestond een vestigingsvoorkeur voor rijkere zandgronden van de stuwwal meer zuidelijk en zuidwestelijk (moderpodzolen, waaronder holtpodzolen).  Grafheuvels en sporen van celtic fields op de stuwwal getuigen hier nog van. In het Leersumse Veld lagen armere zanden (nu humuspodzolen en verstoven zanden) waar vee werd geweid. Bos maakte hier daardoor plaats voor heide. Als gevolg van de ontbossing werd het proces van bodemverzuring en verarming (podzolering) versterkt, waardoor zogenaamde humuspodzolen ontstonden. Ten zuidoosten van de Leersumse Plassen liggen enkele grafheuvels uit deze periode. Ze lagen dicht bij de rijkere zanden, maar op de armere zandgronden, waar toen het landschap al naar heide of schraalgrasland tendeerde. Ook onder deze omstandigheden is het mogelijk dat het zand weer is gaan stuiven. De grafmonumenten zijn hier mogelijk met opzet opgeworpen vanwege de goede zichtbaarheid in het open landschap. In de laagte van de plassen ontstond dankzij de schijngrondwaterspiegel een moerassige vegetatie en ontstond een veenbodem.

Ontginningen en landgebruik: In de middeleeuwen waren het boeren uit Leersum en de buurschap Ginkel, direct ten oosten van de plassen, gerechtigd op de bossen en de heide. Ginkel is al in 777 genoemd als Villa Gengiloe en was in bezit van de Abdij van Fulda. In die periode kwamen de lage gronden van de Gelderse Vallei steeds meer in de belangstelling ten koste van de gronden op de stuwwal. De lage broekgebieden gaven mogelijkheden voor grasland en daarmee voor rundvee. Door ontwatering ontstonden ook mogelijkheden voor akkergewassen op vochtige gronden als haver en gerst. Op de aangrenzende hogere gronden konden akkers worden aangelegd. Het bos op de overige hogere gronden (zoals op het huidige Leersumse Veld) veranderde onder invloed van beweiding met vee weer in heide of schraalgrasland. In de late middeleeuwen kwam het systeem van plaggenbemesting in zwang en werd hier ook geplagd. Naarmate de bevolking toenam, nam ook de druk op de heide toe. Doordat er te intensief werd begraasd en geplagd kon de heide gaan verstuiven. Het stuifzand is inmiddels weer begroeid geraakt maar het aanwezige reliëf is voor een groot deel bepaald door de stuifzandheuveltjes uit deze periode. Met name in het gebied Ginkelse Duinen is het stuifzandreliëf goed zichtbaar.

Vanaf 1858 verkocht de gemeente de heide aan particuliere eigenaren. Aan weerszijden van de plassen kwamen enkele landbouwontginningen met huizen of boerderijen die na de aankoop door Staatsbosbeheer in 1941 weer zijn verdwenen. Het overgrote deel van de heide werd in de loop van de 20e eeuw bebost. De rechte boswegenstructuur ten zuiden van de Leersumse plassen weerspiegelt nog de lange noord-zuid gerichte stroken waarin de heide werd verdeeld. Rond de plassen bleef nog relatief veel heide bestaan. En ten zuidoosten van de meren is plaatselijk nog onbegroeid stuifzand te zien.

Delfstoffenwinning: De plassen waren tot in de zeventiende eeuw laaggelegen moerassige plekken in de heide. Al vanaf 1771 werden deze moerassen uitgebaggerd, waarbij de baggeraars een baggerschuit gebruikten.  Waarschijnlijk pachtten ze het recht om te baggeren van het Gerecht Amerongen, Ginkel en Elst. Toch staan de meertjes tot 1900 als moerassen op de kaart. Pas vanaf 1903 zijn er meertjes op de kaarten te zien. In 1911 kocht de Hilversummer M.C. Verloop de Leersumse plassen en omgeving. In 1941 kocht Staatsbosbeheer de plassen en heidevelden van de erven van Verloop. De vele kuilen in de zandrug ten westen van het meest oostelijke meer wijzen op vroegere kleinschalige zandwinning.

Waterbeheer: Door het vervenen veranderden de moerassen in plassen. Waarschijnlijk zorgde men ervoor dat het water niet wegliep. Er werd immers met behulp van schuiten gebaggerd. Waarschijnlijk zijn om deze reden de plassen omkaad en gecompartimenteerd zodat het water van de verschillende plassen op niveau kon worden gehouden. Bij de meest zuidwestelijke plas is deze kade, met daaromheen een ringsloot, nog gaaf aanwezig. Bij de andere meren liggen nog plaatselijk restanten. De 20e-eeuwse eigenaar Verloop gebruikte de meertjes voor recreatie. Hij liet rond de plassen kanaaltjes graven waar de kinderen konden kanoën. Enkele greppels herinneren daar nog aan. In de Eerste Plas (de meest zuidwestelijke) liet hij een zwembad graven. Tot 1970 was het in gebruik als natuurbad. Bij de doorgraving werd de waterstagnerende bodemhorizont doorgraven, waardoor de plas lek raakte. Daardoor kan in droge zomers een relatief groot deel van deze plas droogvallen.

De plassen hebben nog altijd verschillende waterniveaus waarbij de meest oostelijke plas, de laagste in het landschap, het hoogste peil heeft. 

Nederzettings- en buitenplaatsontwikkeling: In het gebied liggen geen echte buitenplaatsen, met huis en park. Wel liggen in het bosgebied enkele lanen, die erop wijzen dat de bebossers niet alleen aan jacht of houtproductie, maar ook aan de esthetiek van hun nieuwe bezit dachten.

Militair: In het Breeveen liggen loopgraven uit de Tweede Wereldoorlog. Een groot deel van de Ginkelse Duinen is in gebruik geweest als militair oefenterrein.

Natuur: Het Leersumse Veld is nu eigendom van Staatsbosbeheer. Het beheer is gericht op het vergroten van de biodiversiteit. Naaldbomen worden gekapt waardoor een gevarieerd geheel ontstaat met meer verschillende planten en dieren, open hei en zandverstuivingen. De plassen zijn in 1996 en 1997 uitgebaggerd. Sinds 1997 wordt in de meest oostelijke plas grondwater ingelaten, waardoor de zuurgraad van het water daalt. Restauratie van de oevers moet meer bijzondere planten en dieren aantrekken. In het gebied leeft de zeldzame heikikker. Beheer vindt plaats met Piëmontezer bergkoeien en schapen.

Ondergrond bepaalt menselijk gebruik

De arme zandgronden waren al in de prehistorie tot omstreeks 1900 vooral geschikt voor het extensief weiden van vee, met name schapen. De veengronden werden benut om uit te baggeren en als turf te verstoken. Vanaf halverwege de negentiende eeuw, toen schapenmest niet meer nodig was, werd bos een belangrijke functie. Tegenwoordig zijn natuurwaarden leidend.

Menselijk gebruik vormt landschap

Het bos dat hier van nature groeide veranderde door menselijk gebruik in heide. De veenmoerassen veranderden in plassen.

Mens en water

Zie waterbeheer.

Zichtbare zaken in het landschap

  • Grafheuvels in het zuidwesten
  • Heidevelden met stuifzandreliëf
  • Veel windvormen en deels nog actief stuifzand in Ginkelse Duinen, ten zuidwesten van de plassen
  • Heidebebossingen, plaatselijk met lanen
  • Plassen met oever- en verlandingsvegetaties, de plassen zijn gecompartimenteerd met zichtbare dammen ertussen
  • Kaden rond de plassen en greppels ter plekke van vroegere kanokanaaltjes
  • Natte en soms ook moerassige uitgestoven laagtes zonder open water
  • Kuilen ten westen van de meest noordoostelijke plas.

Perspectief

Het gebied is van belang voor recreatie, educatie, ecologie en landschap. Het gebied maakt deel uit van Natuurnetwerk Nederland en is grotendeels provinciaal gebied van Aardkundige Waarde (exclusief Breeveen). Aardkundig waardevol zijn de vele stuifzandvormen die soms nog niet verklaard zijn.

Bronnen

  • Blijdenstijn, R., 2015. Tastbare Tijd 2.0. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht.
  • Bronbacher, A.A. & W. Hoogendoorn, 1997. Aardkundige waarden in de provincie Utrecht.
  • Kroes, J., 1991. Onvolledige opstrek op de Nederlandse zandgronden. In: Nederlandse Geografische Studies, 122, 1991 (p. 201 e.v. over de ontginning van Ginkel).
  • Neefjes, J. & T. Spek, 2014. Van hoog naar laag: dynamiek van het nederzettingspatroon op de Noordwest-Veluwe van de late prehistorie tot de volle middeleeuwen. HGT jrg. 32 nr. 2.
  • Sevink, J., E.A. Koster, B. van Geel & J. Wallinga, 2013. Drift sands, lakes, and soils: the multiphase Holocene history of the Laarder Wasmeren area near Hilversum, the Netherlands. Netherlands Journal of Geosciences, 92-2/3, p. 243-266.
  • Visscher, H.A. Op geopad naar het Leersumse Veld waar een stuwwalzoomterras met plaatselijke duinen, bos en heide wordt gesneden door een vennentrein. Aflevering G 130 van de serie Telluris.
  • Visscher, H.A. Op Geopad naar het Kors Paterpad bij Leersum. Boswandeling over een smalle stuwwal en een laag terras met duintjes. Aflevering G 74 van de serie Telluris.
  • Visscher, H.A. Op Geopad naar de Ginkelse Duinen bij Leersum. Waar een stuwwalzoomterras zowel vlak terrein als duinen presenteert en bos afwisselt met heide en stuivend zand. Aflevering G 131 van de serie Telluris.
  • Wimmers, W.H. & R.R. van Zweden, 1992. Archeologische en historisch-geografische elementen in een natuurgebied. Antropogene achtergronden van de Gooise natuurgebieden. SC DLO Rapport 143.
  • staatsbosbeheer.nl
  • https://www.razu.nl/ Archief Gerechtsbestuur Amerongen, Ginkel en Elst
  • historischleersum.nl
  • https://hetutrechtsarchief.nl/beeldmateriaal
  • https://rce.webgispublisher.nl/Viewer.aspx?map=groen%5Ferfgoed (groen erfgoed volgens B. Maes).

Figuur 1. Situatiekaart Leersumse Veld ter hoogte van de Leersumse Plassen. 1: hoogte van de stuwwal, 2: Leersumse Plassen, 3: twee grafheuvels (volgens Archis), 4: gronden van de buurschap Ginkel, 5: gebied met veel kuilen, 6: Ginkelse Duinen, 7: Breeveen.

Figuur 2. Het ondiepe water van de Leersumse plassen zorgt er voor dat er soms al na enkele nachten vorst relatief veilig geschaatst kan worden, vaak als eerste van Midden-Nederland. links op de foto de wal met daarbuiten de ringsloot van de meest zuidwestelijke plas. Foto Overland 009.

Figuur 3. Hoogtebeeld met kuilen ten westen van de noordoostelijke plas.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



Figuur 4. Al vroeg in de twintigste eeuw waren de Leersumse Plassen vanwege hun landschappelijke schoonheid een wandeldoel voor recreanten en fotografen. Foto Balfour van Burleigh, 1920. Collectie Het Utrechts Archief, 805370.

Figuur 5. De meest noordoostelijke plas met venige oevers en oevervegetaties. Foto Overland 147.

Figuur 6. Dam die de meest zuid-westelijke plas scheidt van de middelste plas. Foto Overland 157.

Figuur 7. Dam met ringsloot (nu grotendeels droogstaand) rond de zuidwestelijke plas. Foto Overland 159.

Figuur 8. Stuifduintjes ten zuidoosten van de zuidwestelijke plas. In deze duintjes groeiden enkele eiken, die werden geëxploiteerd als hakhout. Rechts een stobbe van een vroegere hakhoutboom. Foto Overland 171.

Figuur 9. Veenvorming in de verlandingsvegetaties. Foto Overland 150.