Onderbouwing-Westbroekse Zodden

bijgewerkt 19-05-2020

bron: © bureau's

Westbroekse Zodden

De Westbroekse Zodden zijn een achtereenvolgens ontgonnen en deels ontveend veengebied op zand, waarin kwel vanuit de Utrechtse Heuvelrug en instroom van rivierwater van de Vecht voorkomen. Relevante geologische processen zijn klink en veenoxidatie. Het gebied is hydrologisch, waterstaatkundig en ecologisch relevant. De Westbroekse Zodden zijn exemplarisch voor nabijgelegen kleinschalige verveningsplassen bij Tienhoven, Westbroek en Maarsseveen.

Landschappelijke ontwikkeling

Geologie: De ondergrond van het gebied bestaat op enkele meters diepte uit vele duizenden jaren oude duin- en rivierzanden. Deze afzettingen zijn langs de buitenranden van de veel oudere Utrechtse Heuvelrug (een stuwwal) door afspoeling, windwerking en rivieractiviteit ontstaan gedurende de laatste ijstijd (Weichsel-ijstijd). Na afloop van de ijstijd smolt het landijs en steeg het zeewaterniveau zodat het Noordzeegebied weer vol met water kwam te staan. Met het stijgen van het zeeniveau steeg ook de grondwaterspiegel. Ongeveer ter hoogte van de huidige kustlijn ontstonden duinen en strandwallen en raakte het rivierengebied daarachter goeddeels afgesloten van de zee. Onder deze omstandigheden konden op uitgebreide schaal in de riviervlakte en langs de randen veenmoerassen ontstaan: het Hollandveen. In deze veenmoerassen zijn onder invloed van kwelwater en rivierinvloeden dikke pakketten veen gevormd.

Geomorfologie: Onderlangs de buitenzijde van de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug komen onder invloed van kwelwater laagveenmoerassen voor. Deze veengebieden worden afgewaterd door veenriviertjes. De veengroei steeg hier boven de grondwaterinvloed uit, waardoor een regenwatergevoed hoogveensysteem kon ontstaan. Het veengebied is de afgelopen eeuwen ontgonnen en in gebruik genomen wat de typerende verkavelingsstructuur heeft opgeleverd.

Hydrologie: De stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug bestaan uit dikke zand- en kleilagen en vormen een inzijgingsgebied (infiltratie) voor hemelwater. Langs de randen welt dit water op en ontstaat kwel, in het gebied vooral in het oostelijke vechtplassengebied. Naast de invloeden van het watersysteem van de hogere zandgronden is er nu ook een duidelijke invloed van de rivieren op het gebied die via de zandondergrond bij hoogwater hun invloed doen gelden.

Pre- en protohistorie: In het laagveengebied van Westbroek en omgeving zijn geen vondsten van vóór de volle middeleeuwen bekend. Het oude maaiveld is hier in de afgelopen duizenden jaren door een dikke veenlaag bedekt geraakt. Eventuele pre-middeleeuwse vondsten zijn dichter tegen de rivier te verwachten. Daarnaast bevinden zich vondsten in de polder De Kooi onder Westbroek, waar met name sprake is van vuurstenen werktuigen op ondiep gelegen zandopduikingen.

Ontginningen en landgebruik: Ten noorden van de Vecht lag tot in de volle middeleeuwen een veenrug op de naar het noorden stijgende pleistocene ondergrond. Toen de Kromme Rijn in 1122 in opdracht van de bisschop van Utrecht werd afgedamd, daalde het waterpeil van de Vecht en werden ontginningen van de veenrug mogelijk. Vanaf de oeverwal van de Vecht werd deze veenrug in meerdere fasen in cultuur gebracht door haaks op de oeverwal sloten het veen in te graven, in dit geval in de richting van het hoogste punt. De abdij Oostbroek zou hierin een rol gehad hebben. Daardoor ontstond een spits toelopend, ‘gerend’ systeem van verkavelingssloten, met strookvormige kavels die volgens het copesysteem werden uitgegeven. Een deel moest als akkerland worden gebruikt, een deel als weiland. In principe bestond er een recht van vrije opstrek tot zover als het veen reikte, maar soms eindigde de ontginning tegen de toelopende ontginningen aan weerszijden. In Westbroek speelde de specifieke situatie dat de ontginningen stopten bij de Hollandse Rading, een oude grenslijn die in de vroege vijftiende eeuw geconcretiseerd werd toen de ontginningen deze grens naderden. Het duurde uiteindelijk tot in de zestiende eeuw tot de ontginningen voltooid waren. Het veen kon toen nog deels worden beakkerd, ook in Westbroek. De rechtsmacht werd door de landsheer, de bisschop van Utrecht, aan de heren van Zuilen in leen uitgegeven.

Waterbeheer: Voordat het gebied werd ontwaterd lag het maaiveld meters hoger dan nu. Door ontwatering, klink en oxidatie daalde het maaiveld geleidelijk en werd het water afgevoerd naar de Vecht. Op een zeker moment was de daling zo ver gevorderd, dat het gebied actief drooggemalen moest worden: het was een polder geworden. Voor het oostelijke deel was dat specifiek het geval toen de Loosdrechtse Plassen waren ontstaan. Bij Tienhoven werd in 1832 een wipwatermolen als poldermolen mét schutsluis gebouwd, die de aangrenzende Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven bemaalde. De polder Westbroek werd bemalen door een molen aan de Vecht. Tegenwoordig is het een hulpgemaal.

Nederzettings- en buitenplaatsontwikkeling:  De bewoning van de veengebieden schoof als een bewoningslint geleidelijk omhoog met de vorderende ontginningen van de veenrug. Steeds werd een nieuwe dwarsdijk aangelegd om het nieuwe land te beschermen tegen het zure water van hogerop gelegen veen. De Gageldijk, Westbroekse Binnenweg en Kerkdijk zijn dergelijke dwarsdijken. Uit de verspringende dwarsdijken maken we op dat niet elke ontginning even snel verliep en dat men het niet eens kon worden over de plaats van de nieuwe dwarsdijk.

Het eindstadium van deze verplaatsing, in de vijftiende eeuw bereikt, was het dorp Westbroek. In het midden van die eeuw werd gestart met de bouw van de huidige kerk, waarin nog waardevolle fresco’s aanwezig zijn.

Delfstoffenwinning: Vanaf de vijftiende en vooral de zestiende eeuw ontstond een grote behoefte aan brandstoffen vanwege de snelle ontwikkeling van de steden, met name Amsterdam. Steeds meer veengebieden die uitsluitend een landbouwkundig gebruik kenden werden in concessie uitgegeven om ontveend te worden. De plicht om grond na het delven weer tot bouw- of weiland om te zetten, was vaak aan dovemansoren gericht. Uit petgaten werd vanaf de zeventiende eeuw turf gegraven en later ook gebaggerd, waarna de turf op de aangrenzende legakkers te drogen werd gelegd. In het gebied werd vanaf de zeventiende eeuw ook (natte) infrastructuur aangelegd om de turf te kunnen afvoeren: de Tienhovense Vaart, in de negentiende eeuw verbreed tot kanaal. Plaatselijk leidde de turfwinning door windwerking tot uitgestrekte plassen. Daar waar de zandondergrond ondiep aanwezig was, de veenlaag dun en/of de turfwinning beperkt bleef (zoals op de Zodden), gebeurde dat niet. Naast turfwinning vond er ook oogst van riet plaats, onder meer voor het dekken van daken. De turfwinning werd gestaakt in opdracht van de stad Utrecht, die wateroverlast vreesde, in 1790.

Militair erfgoed: het lage veengebied bij Westbroek maakt sinds de vroege negentiende eeuw deel uit van het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten noorden van Utrecht. Een aantal forten ligt nabij de Vecht.

Natuur:  Na afloop van de vervening ontwikkelden de voormalige petgaten zich tot een hoog gewaardeerd natuurgebied, waar verschillende stadia van (laag)veenontwikkeling met bijbehorende vegetatie te zien zijn. Het betreft met name moerasbossen en trilvenen. Bijbehorende plantensoorten zijn blauwe knoop, Spaanse ruiter, kamvaren en ronde zonnedauw. Het gebied functioneert als belangrijk broedgebied voor vogels.

Ondergrond bepaalt menselijk gebruik

De veenrug zoals die tot in de twaalfde eeuw zich relatief ongestoord kon ontwikkelen legde de basis voor de ontwikkelingen in de eeuwen daarna. De ontginningsstructuur met ontginningsbasis, haaks daarop staande ontwateringssloten en een stapsgewijs opschuivend bewoningslint is één-op-één te relateren aan de aard van de ondergrond. Datzelfde geldt voor de turfwinning die plaatsvond toen de ontginning voor agrarische doeleinden in de eindfase van de late middeleeuwen tot een einde was gekomen.

Menselijk gebruik vormt landschap

De hiervoor beschreven ontwikkelingen die plaatsvonden in een landschap met een dik pakket onverteerde plantenresten in de bodem zorgden op hun beurt ook voor een onomkeerbaar proces, waarbij het maaiveld daalde, het veen inklonk en oxideerde en door turfwinning ook waterplassen binnen het oudere verveningspatroon ontstonden. De veenregeneratie die sinds het einde van de vervening zijn intrede heeft gedaan is een zeer langzame ontwikkeling die het proces in de tegengestelde richting bijstuurt.

Mens en water

De interactie tussen mens en water in dit landschap is evident: het initiële geschikt maken voor agrarisch gebruik kon alleen door de hoogveenrug te ontwateren. Aanvankelijk maakte dat beakkering van het veen mogelijk. Door het dalen van het maaiveld werden de omstandigheden voor landbouwkundig gebruik steeds ongunstiger en waren de percelen uitsluitend nog geschikt voor graslandgebruik. Uitvening van het laagveen leidde tot het vollopen van de winningsgaten met water, in welke context de veenregeneratie nu plaatsvindt. Het afvoeren van de gedroogde turf liep bovendien ook over het water, namelijk via de Tienhovense Vaart.

Zichtbare zaken in het landschap

  • De ontginningsbasis in de vorm van de oeverwallen langs de Vecht met de weteringen aan de binnenzijde daarvan;
  • De haaks daarop georiënteerde strookvormige veenverkaveling, die – in ontginningsblokken gegroepeerd – van de oeverwallen naar de Hollandse Rading loopt;
  • De successieve ontginningsbases langs de verschillende dwarswegen (Gageldijk, Westbroekse Binnenweg, Kerkdijk), met het huidige dorp Westbroek en de daarin aanwezige vijftiende-eeuwse kerk als laatste nederzettingsfase;
  • De relicten van turfwinning in de vorm van petgaten binnen de oude verkavelingsstructuur, met de ecologische kwaliteiten die zich binnen de petgaten en op de legakkers bevinden.

Perspectief

De Westbroekse Zodden zijn door de provincie Utrecht als aardkundig monument aangewezen en hebben daarmee een zekere (planologische) bescherming. Het gebied is bovendien Natura2000-gebied. De verschillende natuurgebieden zijn eigendom van natuurbeschermingsorganisaties, die duurzaam beheer voeren om de aanwezige ecologische waarden te behouden, zowel fysiek als biochemisch. Onder meer waterpeilverlaging en verdroging zijn bedreigingen waar aandacht voor bestaat. De voedselrijke bovenlaag werd plaatselijk afgegraven om schoon kwelwater weer de mogelijkheid te geven de vegetatieontwikkeling te beïnvloeden.

Bronnen

  • Actueel Hoogtebestand Nederland, generaties 1, 2 en 3
  • ARCHIS III, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Blijdenstijn, R., 2015. Tastbare tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht, Utrecht.
  • Bodemkaart van Nederland, 1:50.000
  • Bont, Chr. de, 2008. Vergeten land; ontginning, bewoning en waterbeheer in de westnederlandse veengebieden (800-1350). Wageningen.
  • Bont, Chr. de, 2014. Amsterdamse boeren. Een historische geografie van het gebied tussen de duinen en het Gooi in de middeleeuwen. Verloren, Hilversum.
  • Buitelaar, A.L.P., 1993. De Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de Utrechtse Vechtstreek. Verloren, Hilversum.
  • Geologische Kaart van Nederland, 1:50.000
  • Geomorfologische Kaart van Nederland, 1:50.000
  • Gottschalk, M.K.E., 1956. De ontginning der Stichtse venen ten oosten van de Vecht. Tijdschrift Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap LXXIII (1956) 207-223.
  • Onlinemuseumdebilt.nl
  • Topotijdreis.nl
  • Utrechtslandschap.nl
  • Visscher, J., 1949. Veenvorming. Noorduijn’s wetenschappelijke reeks, no 33.
  • Winter, J.M. van & A.L.P. Buitelaar, 1988. Stad en veen in Utrecht, toegelicht aan de gerechten Oostveen en Herbertskop. Jaarboek Oud-Utrecht (1988) 9-34.

Figuur 1. Hoogtebeeld (AHN2) van de Westbroekse Zodden en omgeving. In roodtinten herkennen we de iets hoger gelegen terreinen: de minder geoxideerde percelen onder het oude bewoningslint en (boven) het doorschijnende dekzandreliëf, met fraaie structuren.

 

Figuur 2. Oblique luchtfoto van Westbroek (op de voorgrond) met linksachter de Westbroekse Zodden. Op de achtergrond is de rechte lijn van de Hollandse Rading te herkennen, 1979 (bron: Het Utrechts Archief, onder creative-commons-licentie).

Figuur 3. Het lintdorp Westbroek met de aangrenzende uitgeturfde percelen. De vroegere verkaveling is door een beperkte afslag van de oevers nog duidelijk herkenbaar (Chromotopografische Kaart des Rijks, verkend 1906, uitgave 1912).

Figuur 4. De Westbroekse Zodden, voor een deel nog uit regulier grasland bestaand (bron: Wikimedia Commons).

Figuur 5. De trilvenen in de Westbroekse Zodden, een uniek ecosysteem (foto: RAAP, 6 april 2020).

Figuur 6. Ontginning van het Vechtplassengebied. Tussen 1100 en 1600 is veengebied ten oosten van de Vecht tot aan ’t Gooi in lange, opstrekkende verkaveling ontgonnen. Dat gebeurde onder meer door de monniken uit het klooster Oostbroek (vergelijk Westbroek!). Het tempo van de ontginning verliep vrij traag en was per blok verschillend. Vandaar dat de boerderijlinten niet keurig in één lijn liggen, maar onderling verspringen (bron: Tastbare Tijd, Provincie Utrecht).