Onderbouwing-Westerheide, Aardjesberg en Lange Heul

bijgewerkt 27-05-2020

bron: © bureau's

Het gebied dat tegenwoordig bekend staat als Bussumerheide en Westerheide is nu een onbewoond natuurgebied, maar de hoge ligging, de beschikbaarheid van water en van vuurstenen maakte het al in de vroege prehistorie een aantrekkelijke vestigingsplaats.

Historische ontwikkeling

Pre- en protohistorisch landschap:

Het gebied ligt op een stuwwal met behalve gestuwde rivierafzettingen ook een keileemplateau (Aardjesberg). Op de stuwwal lig een dekzandrug in de vorm van een lengteduin (Lange Heul) en in een smeltwaterdal liggen ook smeltwaterafzettingen.

In de prehistorie trok de Aardjesberg de aandacht van de mens door de grote hoeveelheid noordelijke (zwarte) vuursteen die hier te vinden was. Bovendien stagneerde hier water in de keileem en was er dus water voorhanden en een voedselrijkere vegetatie dan in de omliggende zanden.

Op de in de twintigste eeuw aangelegde akkers van de Aardjesberg zijn veel bewerkte vuurstenen artefacten gevonden. De vondsten wijzen hier onder andere op een laat-paleolithisch jachtkampje. Dat zou de meest westelijk gelegen vindplaats van de Ahrenburgcultuur in Nederland zijn. Ook zijn er aanwijzingen voor mesolithische kampementen.

De vondst van een bladspitsfragment wijst op de aanwezigheid van Neanderthalers in de periode 58.000 tot 28.000 jaar geleden. Het betrof een fragment van een Jerzmanowice-bladspits uit de nadagen van de Neanderthalers.  De Aardjesberg is de enige plek in Nederland waar een dergelijke vondst is gedaan.  

Vanaf het laat-neolithicum werden de betere zandgronden (gestuwde rivierafzettingen en keileemplateau) aantrekkelijk voor landbouw en voor bewoning. Hoewel geen resten van huizen of boerderijen zijn gevonden, wijzen vondsten van graven en potscherven op nederzettingen in deze periodes. Het landschap bestond waarschijnlijk uit een mozaïek van bosrestanten, kleine akkers, bosweiden, verlaten (en beweide) akkers. De armere zandgronden werden begraasd en het bos maakte hier plaats voor heide. Het dekzand van De Lange Heul kon plaatselijk gaan verstuiven.

De keileem moet in deze periode behalve water ook leem hebben geleverd voor boerderijbouw.

Grafheuvels zijn nog zichtbare landschappelijke resten uit deze periode. Uit de late bronstijd/vroege ijzertijd stamt een urnenveld, dat zich uitstrekt over het zuidelijk deel van de Bussumerheide, de Aardjesberg en een deel van de Westerheide. Het behoort tot de grootste van Nederland.

Een van de grafheuvels aan de flanken van het smeltwaterdal. Foto Overland 179.

Ontginningen en landgebruik:

Na een sterke afname van de bevolking vanaf het einde van de Romeinse tijd hoorden de gestuwde rivierzanden en de keileem tot in de vroege middeleeuwen tot de favoriete vestigingslocaties. Vanaf de achtste eeuw werden dat de overgangen naar de natte gronden rond het Gooi en de natte gronden zelf.

Toch bleef de omgeving van de Aardjesberg nog tot in de late middeleeuwen bewoond. Uit deze periode stammen ook de enige archeologische bewijzen voor bewoning. Op de Lange Heul is een huisplattegrond opgegraven die is gedateerd in de twaalfde en dertiende  eeuw (Zweden 1992). De nederzetting lag aan de flank van de lengteduin van de Lange Heul die hier de noordgrens van het gebied met keileem en gestuwde rivierafzettingen vormde. In die tijd was er ook bewoning op de Aardjesberg dat wellicht tot hetzelfde nederzettingsterrein hoorde. Vondsten wijzen hier ook op oudere bewoning (zevende en achtste eeuw). Gezien de ondergrond en de aanwezigheid van stagnerend water is dit zeker mogelijk.

Overigens maakte de boerderij op de Lange Heul, die verder van het keileem lag, gebruik van water uit putten. Een ervan was ca. 7 meter diep en reikte tot ca 2,5 m. + NAP. Daaruit is af te leiden dat de grondwaterstand 2,5 m. + NAP moet zijn geweest in de twaalfde/dertiende eeuw (Zweden, 1992).

Het is mogelijk dat het terrein na het verdwijnen van de nederzettingen enige tijd als bos is gebruikt. Een document uit 1494 vermeldt hoe schapen van het dorp Hilversum naar Ankeveen geleid zouden moeten worden langs de ‘Langher Hulle, dairt rijssbostgen opstaet”. Dit wijst op een laagstammig bosje in een verder vrij open landschap. Na 1500, toen de schapenhouderij toenam, verdwenen dergelijke bosjes.

Volgens een document uit 1482 werd op de heide een zogenaamde banscheiding aangelegd, op de grens tussen Hilversum en Laren. De Aardjesberg (Aertgesberch)  en de Lange Heul (Lange Hulle) worden dan voor het eerst genoemd. Ze bestonden niet meer als nederzettingen maar blijkbaar waren dit nog goed herkenbare locaties om de ligging van de wal te beschrijven. De banscheiding is nog steeds zichtbaar als aarden wal op de heide en is gericht op precies het meest lemige deel (nu leemkuil) van de Aardjesberg.

De in 1482 aangelegde Banscheiding tussen Hilversum en Laren. Foto Overland 162.

Het westen van het stuwwalplateau en van de Lange Heul is vanaf 1874 weggegraven als zandwinning voor de spoorwegen. In 1926 waren er plannen om de Aardjesberg en de Lange Heul te bebouwen als ‘tuinstad’ en overloopgebied van Amsterdam met 40.000 tot 50.000 inwoners. Deze plannen gingen niet door.

In 1933 kwam het gebied in handen van het Goois Natuurreservaat. Daarmee heeft het gebied een natuurfunctie gekregen, en wordt het niet meer bedreigd door stedelijke ontwikkeling of zandwinning.

In 1936 liet de stichting een schaapskooi met woonhuis op de Aardjesberg bouwen. De grond was geschikt voor de aanleg van een boekweitakker. In februari 1945 werden schaapskooi en woonhuis beschoten en verwoest. De gebouwen werden niet meer opgebouwd. De boekweitakker wordt nog elk jaar ingezaaid. In deze periode kwam ook het bos tot stand. Waarschijnlijk deels aangeplant, deels door natuurlijke opslag (verspreiding van vooral dennenzaad vanuit naburige bossen).

Militair gebruik:

In Hilversum was vanaf 1942 het hoofdkwartier van de in Nederland gelegen Duitse troepen gevestigd. Ter bescherming werd in 1944 rond de bebouwde kom van het dorp een verdedigingslinie aangelegd bestaande uit een zeven meter brede gracht met aan de binnenkant een drie meter hoge wal (Hoogenraad, 2015). Na de oorlog is de gracht gedempt. Op de heide is de laagte van de gracht nog vaag te ontwaren.

Ondergrond bepaalt menselijk gebruik

De droge gronden van het Gooi werden, naarmate de omgeving natter werd, in de loop van de prehistorie aantrekkelijk om te wonen en zijn misschien zelfs te beschouwen als een wijkplaats voor mensen die eerder in deze lage gebieden woonden.

Al in het paleolithicum was de aanwezigheid van vuursteen en stagnerend water op het keileemplateau een reden voor vestiging (kampementen) van jagers/verzamelaars.

Vanaf het laat-neolithicum tot in de middeleeuwen bestond er vanuit agrarische motieven een bewoningsvoorkeur voor de relatief rijke gestuwde zanden en de keileem op en rond de Aardjesberg

Die bewoningsvoorkeur verdween in de loop van de middeleeuwen, waardoor de omgeving na de dertiende eeuw werd verlaten.

De heidevelden waren geschikt voor schapenbegrazing, en aantrekkelijk door de hoge prijzen voor wol in de zestiende eeuw en de vraag naar schapenmest. Sinds die tijd bleef de heide ook op de betere gronden in stand door intensieve begrazing.

Menselijk gebruik vormt landschap

Onder invloed van de mens trad vooral vanaf het laat-neolithicum ontbossing op. In de mineraalarme zandgronden trad vervolgens podzolisatie op. Deze onomkeerbare bodemverarming maakte dat secundair bos hier moeilijk terugkwam.

Heidevelden zijn de landschappelijke resultante van het principe om de nutriënten van een groot begrazingsgebied te concentreren op een beperkt areaal akkers.

Grafheuvels zijn in dit gebied de landschappelijke restanten van de prehistorische bewoners.

De Leemkuil is in aanvang waarschijnlijk al gegraven in de prehistorie en sindsdien vergroot. Bij de bouw van de schaapskooi in 1936 is de kuil nog aanzienlijk uitgebreid (Wimmers en van Zweden, 1992).

Mens en Water

Op de droge en hooggelegen zandgronden was de aanwezigheid van water voor mens en dier een voorwaarde voor bewoning. Doordat in de keileem water kon stagneren werd al in het paleolithicum aan deze voorwaarde voldaan. Elders op het stuwwalplateau gebeurde dat wellicht ook in kleischollen van de gestuwde rivierafzettingen.

De schaarse hoeveelheid water en de overwegend droge gronden werden in de loop van de middeleeuwen redenen om het gebied te verlaten ten faveure van de vochtige en natte gronden rond het Gooi.

Zichtbare zaken in het landschap

Aardjesberg

  • Uitgestrekt heidelandschap rondom deze hoge plek
  • Boekweitakker, aangelegd in 20e eeuw, illustreert de mogelijkheid die al in de prehistorie bestond om op deze hoge plek landbouw te bedrijven.
  • Zelfde geldt voor het recente bos dat goed gedijt op de vrij rijke bodem.
  • Zandhopen en boomgroep op de plek van de verdwenen 20e-eeuwse schaapskooi.
  • Leemkuil.
  • Grafheuvels in de omgeving,

Overzicht over de Westerheide vanaf de Aardjesberg. De laagte is een droog smeltwaterdal. Aan de flanken daarvan liggen grafheuvels. Foto Overland 175

De Aardjesberg dicht bij de plek waar in 1936 de schaapskooi werd gebouwd. De zwerfkei is waarschijnlijk uit de leemkuil opgedolven die toen werd vergroot. Rechts de nog bestaande boekweitakker, daarachter de iets lager gelegen (kop van een droog dal)  Westerheide. Foto Overland 171.

Leemkuil op de Aardjesberg. Daarachter ligt de boekweitakker en daarachter de Westerheide die naar het zuidoosten afloopt. Foto Overland 170.

Lange Heul

  • Lengteduin in uitgestrekt heidegebied.

Heidelandschap met in de verte de zich verder naar het oosten toe uitstrekkende lengteduin van de Lange Heul. Foto Overland 160.

Perspectief

Het gebied heeft de bestemming natuurgebied. Het beheer van het Goois Natuurreservaat is gericht op het in stand houden van de heide en van de verborgen archeologie. 

 

Bronnen:

  • Cruysheer, T.E., en L. van der Tuuk (2015); Het Gooi in de vroege middeleeuwen: geschiedenis, nederzettingen en vondsten. Archeologica Naerdincklant 2015-3. AWN Naerdincklant.
  • Flas, D., 2011. The Middle to Upper Paleolithic transition in Northern Europe: the Lincombian-Ranisian-Jerzmanowician and the issue of acculturation of the last Neanderthals, World Archaeology, 43:4, 605-627.
  • Koopman, S. en A. Cruysheer, 2012. Paleogeografische ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen Vecht en Eem. Uitgave AWN Naerdincklant.
  • Koopman, S., 2017. Archeologie tussen Vecht en Eem. Uitgave AWN Naerdincklant.
  • Stapert, D., 1992b. Een bladspitsfragment van de Aardjesberg (Hilversum, N.H.): Bewoning tijdens het Midden-Pleniglaciaal? Paleo-Aktueel 3, 29e32.
  • Stapert, D., J. Beuker, L. Johansen en M. Niekus, 2007. Bladspitsen en pogingen daartoe: souvenirs van de laatste Neanderthalers in Nederland. Paleo-aktueel 18. Groninger Instituut voor Archeologie.
  • van Zweden, R.R., 1992. Middeleeuwse nederzetting op de heide tussen Bussum en Hilversum. In: Eigen Perk 1992/3, p. 107 - 115.
  • Wimmers, W.H., 1991. Een archeologisch onderzoek in de akker van de Aardjesberg, Westerheide, gem. Hilversum. De staat van het monument en de aard van de vindplaats. Rapport 122, Staringcentrum, Wageningen, 1991
  • Wimmers, W.H. en R.R. van Zweden, 1992. Archeologische en historisch-geografische elementen in een Natuurgebied. Antropogene achtergronden van de Gooise natuurgebieden. Rapport 143, DLO-Staringcentrum.
  • Wimmers, W.H., W. Groenman-Van Waateringe & Th. Spek (1993) Het culturele erfgoed van een natuurgebied. Honderden eeuwen menselijke activiteit in het natuurlandschap van de Bussumer- en Westerheide. In: Historisch Geografisch Tijdschrift, 11e jrg., nr. 2: 53-74.

 

Interessante publicaties