Lek en Kromme Rijn gebied

bijgewerkt 05-04-2021

Kromme Rijngebied

Karakteristiek
Tussen twee landschappen slingert de onbedijkte Kromme Rijn. Deze rivier vormde de noordgrens van het Romeinse Rijk (Limes) en was in de vroege middeleeuwen de transportader tussen de handelsplaats Dorestad en de bisschopsstad Utrecht.

Ten zuiden van de Kromme Rijn bevindt zich op de hogere fossiele stroomrugstelsels van de Rijn het oude akkerbouw gebied. Kenmerkend zijn hier de verspreid gelegen hoeven met blokverkavelingen op de stroomruggen. Bochtige restgeulen, wegenpatronen en dwarskaden geven er een eigen structuur aan.

Tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht liggen in de binnenbochten van de Kromme Rijn enkele vroegmiddeleeuwse brinkdorpen. De vele archeologische vindplaatsen onderstrepen de intensieve bewoning, die hier al vroeg heeft plaats gevonden.

Ten noorden van de Kromme Rijn strekt zich het lage, twaalfdeeeuwse copelandschap van Langbroek uit. Uniek voor de provincie en voor ons land is de hoge concentratie van middeleeuwse ridderhofsteden langs het half open boerderijenlint van de Langbroekerwetering. Griendcultuur en parkbossen binnen de perceelstroken hebben dit gebied tot een regelmatig coulissenlandschap gemaakt, dat in het noorden overgaat in de hogere bosstrook van de Heuvelrug. In deze gradiëntzone liggen tussen de dorpsranden diverse buitenplaatsen.

Tussen Doorn en Amerongen vinden we een bijzonder kampenlandschap: door houtwallen omzoomde oude bouwlanden in een onregelmatig blokvormig patroon. 

 

De geostructuur van het gebied
Oostelijk van de lijn Utrecht-Nieuwegein is het rivierengebied in de provincie Utrecht een vrijwel driehoekig gebied dat door de Utrechtse Heuvelrug en Lek wordt begrensd. Evenals elders hebben de grote rivieren er meermalen hun loop verlegd.

Zo’n zesduizend jaar geleden was het gebied nog nagenoeg riviervrij. Onze grote laaglandstromen hadden destijds namelijk meer belangstelling voor de zuidelijke aangrenzende Neder Betuwe die toen overigens nog niet door de Lek werd gemarkeerd. Een kleine duizend jaar dichter bij het heden blijkt de situatie echter sterk te zijn veranderd en er een vrij brede rivier via Wijk bij Duurstede naar Utrecht te lopen. Deze rivier volgde vanaf Bunnik reeds ongeveer de loop van de Kromme Rijn terwijl ze elders iets zuidwestelijker dan laatstgenoemde rivier stroomde.

De al zo’n 5000 jaar geleden actieve rivierarm Wijk bij Duurstede-Utrecht onderhield via twee respectievelijk bij Utrecht en ’t Goy beginnende smalle zijtakken verbindingen met Tull en ’t Waal, dat toen ook door een van Culemborg komende waterloop benaderd werd. De geschetste situatie bleef honderden jaren vrij stabiel. Wel zou op een gegeven moment de smalle waterloop Culemborg-Tull en ’t Waal verdwijnen. De vrij brede rivierarm Wijk bij Duurstede-Utrecht kreeg bij Cothen toen een nieuwe zijtak, die verbinding legde met de omgeving van Culemborg.

Omstreeks 4000 jaar geleden kregen ingrijpender veranderingen hun beslag en verdwijnen de drie kleine zijtakken. Even voor ’t Goy gaat de rivierarm Wijk bij Duurstede-Utrecht dan tot bij Bunnik ook een nevenbedding volgen. Vanuit deze nevenbedding ontstaat in de buurt van Houten een nieuwe rivierarm die al spoedig vrij breed wordt. Via een opmerkelijk bochtig tracé zocht ze zich een weg in de richting van Montfoort.

Enkele kilometers zuidwestelijker gaat intussen een rivierarm langs Culemborg en Vianen stromen. Deze stroom liep beneden Culemborg over een afstand van ruim 5 kilometer over het grondgebied van de provincie Utrecht. Ze volgde daarbij ongeveer het tracé van de waterloop die daar zo’n duizend jaar eerder had gelopen.

De nevengeul van ’t Goy heeft na verloop van tijd de taak van het riviergedeelte dat ze beconcurreerde geheel overgenomen. Tegen het begin van onze jaartelling is er opnieuw sprake van betekenende veranderingen.
Grotendeels ter plaatse van de huidige Kromme Rijn ontstaat dan namelijk een nieuwe nevengeul die zich pas ten zuidoosten van Utrecht weer bij de hoofdstroom voegt.

Zowel de nieuwe nevenbedding als de hoofdstroom gingen bij het samenvloeiingspunt nogal meanderen. Even voor Utrecht impliceerde dit een uitbuiging van het daar enkelvoudige riviertracé naar het zuiden.
Terwijl de rivierarm Wijk bij Duurstede-Utrecht zich grotendeels verdubbelde, verdween de zijtak Houten-Montfoort weer, terwijl de rivierarm die langs Culemborg en Vianen liep meer en meer het  tracé van de huidige Lek ging volgen.

Ook na het begin van onze jaartelling wijzigt de loop van de grote rivieren zich nog een keer. Het systeem Wijk bij Duurstede-Utrecht wordt dan namelijk een enkelvoudige stroom die bij Bunnik tijdelijk een grote bocht naar het noorden maakt. Het gedrag van onze laaglandstromen zal dan sterk door de mens beïnvloed worden.

Voor meer informatie, lees De Kromme Rijnstreek en omgeving

 

Aardkundige waarden 
De Kromme Rijn is vermoedelijk rond het jaar 1000 v.Chr. ontstaan en was ooit de belangrijkste aftakking van de Rijn naar de Noordzee. Sinds de jaartelling begon de Lek echter een steeds belangrijkere rol te spelen. Het afdammen van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede in 1122 (in opdracht van de Utrechtse bisschop Godebald) betekende het einde van deze rivier als afvoer van Rijnwater. Ten tijde van de afdamming was de Kromme Rijn ongeveer 100 meter breed. De oudste vermelding van de naam Kromme Rijn dateert uit de 16de eeuw.

De ontstaansgeschiedenis van dit gebied hangt nauw samen met zich steeds verleggende, vrij meanderende Rijnlopen. Door veelvuldige overstromingen ontstond een patroon van zandige oeverwallen en komgronden van zware klei. De oeverwallen zijn al sinds de bronstijd bewoond. De ontginningen van de oeverwallen zijn blokvormig. De laaggelegen komgronden konden pas na afdamming van de Kromme Rijn worden ontgonnen, deze zijn langwerpig. De natte komgronden waren voornamelijk in beheer als hooiland, hakhout en griend, de vruchtbare hogergelegen oeverwallen als akker.

De Kromme Rijn was onderdeel van de Romeinse Limes. In de 7de eeuw ontstond op de westoever van de Kromme Rijn de belangrijke handelsplaats Dorestad (bij het huidige Wijk bij Duurstede). (Onder meer) Vikingen, verzanding en/of kerkpolitieke (de bisschop van Utrecht) redenen waren waarschijnlijk verantwoordelijk voor de teloorgang van deze plaats.

Na de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 is deze rivier tweemaal verruimd. Eenmaal in de 19de eeuw ten behoeve van militaire inundaties, als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, en eenmaal in de jaren zeventig van de vorige eeuw. In de jaren zeventig werd het profiel zelfs verruimd voor een afvoer van 25 m³/s. In de 19de eeuw is de Kromme Rijn gedeeltelijk gekanaliseerd.

De Kromme Rijn wordt van oudsher gevoed door twee verschillende soorten water. Kalkrijk, hard en voedselrijk rivierwater (de Nederrijn) ingelaten bij Wijk bij Duurstede en het zwakzure tot matig kalkrijke, voedselarme grondwater afkomstig van de hogere zandgronden en de komgronden.

De Leck

Wilde wateren
Vóór de jaartelling zag het rivierenlandschap er heel anders uit dan nu. Nog niet gehinderd door dijken stroomde de meanderende Nederrijn een stuk zuidelijker onder Rhenen, vlak langs Amerongen (amer = natuurlijk water) en boog bij Wijk bij Duurstede in noordelijke richting, ongeveer de huidige Kromme Rijn volgend.

Het is deze loop geweest waarlangs kort na de jaartelling de Romeinse Limes zich heeft ontwikkeld. Geleidelijk aan vormde de Nederrijn bij Rhenen nieuwe riviertakken in noordelijke richting, totdat in de middeleeuwen de huidige rivierloop dominant werd.

De Oude Rijn tussen Lienden en Kesteren werd in 1624 definitief doorgegraven. Dit proces zien we ook onder Amerongen, maar dan in zuidelijke richting. Voorts is de Kromme Rijn in de Karolingische tijd in oostelijke richting opgeschoven, daar waar destijds Dorestad lag. Dat enkele van deze vroegere riviertakken nog lange tijd water voerden, laten de aanleg van de eerste bandijk bij Kesteren zien.

Ook de oude grens tussen het Sticht en Gelre volgde deze natuurlijke barrières: de Leigraaf-Oude Rijn onder Rhenen en, na de oversteek van de Nederrijn bij Elst, een nog bestaande rivierstrang onder Amerongen. Tussen Wijk en Amerongen zijn de oudere rivierstelsels met jongere afzettingen overdekt of opgeruimd. De kans is groot dat er archeologische resten bewaard zijn gebleven, goed geconserveerd in de diepere grondlagen van de uiterwaarden en het aangrenzende binnendijkse gebied.

De jongere Lek heeft zich na de jaartelling gevormd uit een overstromingscomplex (crevasse) van de Rijn direct onder Wijk bij Duurstede. Door latere tracéverleggingen is de hier destijds sterk meanderende Nederrijn lastig te reconstrueren. Een voorganger van de Lek moet de Hagesteinse stroomrug gevormd hebben, die de huidige Lek ten westen van Vreeswijk overstak, waar zich vervolgens de Hollandsche IJssel heeft ontwikkeld.

In de vroege middeleeuwen heeft de Lek bij Vianen zich noordwaarts verplaatst en een weg gebaand door het veenmoeras in westelijke richting. Vanwege het veen kon de rivier zich nauwelijks zijwaarts verplaatsen, waardoor de oeverwallen van geringe breedte zijn gebleven.

 

korenmolen van Wijk bij Duurstede Jacob van Ruysdael 1662

Levefanum
Van 400 vóór tot omstreeks 1000 n.Chr. was de Kromme Rijn de hoofdstroom. De afdamming in 1122 bij Wijk bij Duurstede maakte daar voorgoed een einde aan, maar al eeuwen daarvoor was een proces van verzanding begonnen.
Tegelijkertijd ontwikkelde de Lek zich tot de belangrijkste stroom.

In de Romeinse tijd bevond zich bij de splitsing van de Kromme Rijn en een voorloper van de Lek het castellum Levefanum. De resten van dit fort, in de buurt van de voormalige steenfabriek Roodvoet, zijn in de loop der eeuwen door de veranderende loop van de rivier verspoeld geraakt. Vanwege de vroegere Romeinse aanwezigheid zijn de uiterwaarden rond Wijk bij Duurstede vanuit archeologisch oogpunt zeer interessant.

Over het ontstaan van de Lek bestaat een vroeg 17-eeuwse theorie van de Leidse geograaf Philippus Cluverius (1580-1623). De Lek zou tijdens de Bataafse opstand van 70 ontstaan zijn toen Civilis de dam van Drusus doorstak (Tacitus, Historiae, 5.19), waardoor de Rijn in een bedding ten westen van Wijk bij Duurstede uitstroomde. De historicus Gerard van Loon interpreteerde de Drususdam in 1734 als de zuidelijke, Romeinse bedijking van de Rijn, die door de Bataafse leider Civilis op verschillende plaatsen werd doorgestoken om de Betuwe (‘Eiland der Batavieren’) onder water te zetten. Wijk bij Duurstede zou het Batavodurom, waar Tacitus over sprak, geweest moeten zijn. Onjuist, zoals men nu weet! 

 

Lek
In de uiterwaarden van de Lek tussen Wijk bij Duurstede en Vreeswijk liggen overblijfselen van de oudere rivierlopen. De Oude Leck bij Vianen herinnert nog aan de vroegere, zuidelijkere loop, die vóór het eind van de 16de eeuw werd doorgraven.

Diverse bewoningssporen uit de Late IJzertijd en uit de Romeinse tijd zijn er gevonden. Bij Vreeswijk, het voormalige Fresdore (= Friezenfort), werd al in de 9de eeuw een kerk gesticht. Honswijk moet in de 10de eeuw een nederzetting zijn geweest.

Veel archeologische vondsten zullen in de uiterwaarden niet meer op hun oorspronkelijke plaats liggen. Dat neemt niet weg dat ze door de natte situatie zeer goed geconserveerd zullen zijn. De vondsten bij Roodvoet hebben laten zien dat ook verspoelde objecten grote informatiewaarde bezitten.

 

Bedijking en afdammingen
Hoewel er al van een dijk in 1080 sprake zou zijn dateert een eerste doorlopende dijk van kort na de afdamming van de Kromme Rijn in 1122. Na grote overstromingen in 1183, 1230 en 1233 werd op last van de Hollandse graaf Floris IV de dijk tot Schoonhoven verlengd. Deze beschermde de nieuwe ontginningen van Langbroek, Schalkwijk en Lopik. De dijk werd benut als basis voor strookvormige ontginningen landinwaarts.

De periode na de bedijking, tot de nieuwe afvoerverdeling over de Rijntakken begin 18de eeuw, wordt getypeerd door brede en ondiepe riviergeulen, die zich binnen de bandijken verlegden. De aanvankelijk ondergeschikte Lek kreeg tussen de dijken een gemiddelde ‘speelruimte’ van ongeveer 500 meter, de Nederrijn tussen Amerongen en Wijk bij Duurstede veel meer, zo’n 1500 meter.

Met de afdamming van de Kromme Rijn was deze als vaarweg ongeschikt geworden. Er moest een nieuwe waterweg naar Utrecht worden gegraven. Tussen 1122 en 1148 werd de Vaartsche Rijn aangelegd vanaf de Utrechtse Tolsteegpoort tot de Hollandsche IJssel, die toen de belangrijkste stroom was. Door de bedijking en de ontginningen kreeg vooral Holland steeds meer met wateroverlast te maken. In 1285 besloot graaf Floris V de Hollandsche IJssel af te dammen om wateroverlast in de Lopikerwaard te verminderen. De daarvoor nog onbeduidende Lek ging zich tot hoofdstroom ontwikkelen en werd voorzien van een zwaardere dijk. Kort daarop begon de Utrechtse bisschop met het graven van een nieuwe vaarroute richting Vreeswijk

 

Dijkdoorbraken
Door de aanleg van de Lekdijk in de 12de en 13de eeuw werd het winterbed versmald en ontstonden hogere waterstanden. Tientallen overstromingen en dijkdoorbraken tot ver in de 18de eeuw waren het gevolg. Dit zien we nog aan enkele doorbraakkolken direct achter de dijk, de zogeheten wielen.

’t Waal, een gehucht uit de 13de eeuw kende vele dijkdoorbraken. Al in 1173 was hier sprake van een overstroming. We zien hier twee wielen. De een is het gevolg van een dijkdoorbraak op 20 februari 1496, de andere was het resultaat van een zware overstroming op 11 januarin 1624, waarbij het water tot Leiden, Rotterdam en zelfs Amsterdam kwam.

Ten westen van Wijk bij Duurstede zien we achter de Lekddijk nog een wiel liggen uit 1747. In februari en maart van dat jaar liepen de landerijen tot Westbroek en Tienhoven onder.

Na afsluiting van de Hollandsche IJssel in 1285 kreeg de Lek plotseling veel meer water te verwerken. Doorbraken waren het gevolg. In 1321 brak zowel de Noorder Lekdijk bij Vreeswijk als de Noord IJsseldijk door. Kort daarop volgden nog twee overstromingen.

De bisschoppelijke Dijkbrief van 1328 wordt beschouwd als begin van de hoogheemraadschappen Lekdijk Bovendams en Lekdijk Benedendams-IJsseldam. Hardstenen palen aan de oostzijde van de IJsseldam markeren nog steeds de grens tussen beide waterschappen, die tot hun opheffing in 1973 de oudste bestuursorganen van ons land waren.

 

Overige informatie
De volgende presentaties, artikelen en websites bieden interessante aanvullende informatie over ...

aardkundige waarden
-   
TELLURIS-KrommeRijnstreek-gedetailleerde gebiedsbeschrijving
-   TELLURIS-Geowaarden
-   TELLURIS-
Geowaarden ondergrond

In het gebied heeft de provincie de volgende aardkundige monumenten benoemd:
-   de Westbroekse Zodden
-   Niënhof en Oostbroek

 

Wetenschappelijke bijdragen
-  Human-caused avulsion in the Rhine-Meuse delta before historic embankment    (The Netherlands)